orge Steiner, wiens laatste boek Real Presences (1989) in De gids door Stefan Hertmans besproken wordt. Steiner evoceert in zijn essay een maatschappij waarin er een gebod bestaat op alle secundaire literatuur; teksten over muziekstukken, boeken, schilderijen en andere kunstvormen worden verboden. In deze samenleving zou niet alleen het ‘gebabbel’ in de dag- en weekbladenkritiek vervangen worden door een direct en woordeloos ondergaan van de kunstwerken, maar ook de in Steiners visie nihilistische deconstructionisten zouden buiten spel gezet worden. Zij moeten het met name ontgelden, aangezien zij de essentie van kunst en taal - door Steiner Logos, het transcendente en vooral God genoemd - ontkennen.
Hertmans, naar eigen zeggen tot het verschijnen van dit boek een groot bewonderaar van Steiner, verwerpt in zijn bespreking van Real Presences bovenstaande denkbeelden radicaal. Steiner, zo beweert Hertmans, brengt de post-structuralistische ideeën terug tot karikaturale afmetingen en tracht een ‘theologische hermeneutiek’ op te bouwen die, ‘in de lijn van de geloofsact, geen enkele gefundeerde analyse van haar eigen condities ontwerpt’. Al lijkt het me best mogelijk dat Steiner de deconstructionisten ten onrechte in een on-ethische en nihilistische hoek drukt, de door Hertmans verlangde ‘gefundeerde analyse’ van Steiners theologisch alternatief is vrij zinloos. Hertmans geeft eigenlijk zelf al aan dat een dergelijke eis nooit kan rijmen met de ‘lijn van de geloofsact’ die Steiner in zijn boek inderdaad volgt: de fundamenten van een religie zijn niet rationeel benaderbaar; men gelooft of men gelooft niet. In laatste instantie is het dan ook een kwestie van smaak, wellicht geloof, of men zich laat inpalmen door een boek als Real Presences. De redenen waarom Hertmans het ‘demagogische boek’ verwerpt zijn evenwel goed verwoord in een prettig leesbaar artikel.
Niet alle stukken in deze Gids-aflevering zijn even relevant. De bijdrage van Maarten Doorman, ‘Vernieuwing in de poëzie: PODIUM en de Beweging van Vijftig’, is weliswaar een aardige schets van de opkomst van deze beweging, maar voegt weinig nieuwe gegevens toe aan R.L.K. Fokkema's studie Het komplot der Vijftigers (1979), waarnaar dan ook vaak verwezen wordt. Doorman toont onder meer aan dat in de geschiedenis van het blad Podium de meningen over de te volgen richting uiteenliepen. Naast de vernieuwende, experimentele richting die door Paul Rodenko werd voorgestaan, bestond er ook een meer behoudende tendens in het tijdschrift, vertegenwoordigd door Fokke Sierksma. Weliswaar streefde ook Sierksma naar vernieuwing in de poëzie, maar dan wel een vernieuwing die aansloot bij de traditie, in casu de in deze naoorlogse jaren nog sterk levende ideeën van Forum. Na de zesde jaargang (1950) is Sierksma's rol nagenoeg uitgespeeld en richt het tijdschrift zich op de experimentele avant-garde. Doorman formuleert het zo: ‘Sierksma en Rodenko [zijn] de douanebeambtes van twee tijdperken: van Sierksma naar Rodenko is van Forum naar Vijftig’.
In het artikel benadert Doorman de Vijftigers vanuit het perspectief van de groepsovereenkomsten, hetgeen niet verwonderlijk is aangezien zij zich inderdaad als groep presenteerden. Toch dient men niet uit het oog te verliezen dat binnen deze groep aanzienlijke poeticale verschillen bestonden. Ook Doorman beseft dit, getuige een opmerking als: ‘Campert [schrijft] in 1950 aan Vinkenoog niet zo enthousiast over de gedichten van Kousbroek te zijn. Maar Vinkenoog mag hem dat niet zeggen. “Enfin over vijf jaar weten we meer,” vervolgt Campert. “Eerst alle oude pikken uitroeien (...).”’. Niettemin benadrukt Doorman zoals gezegd de groepscode van Vijftigers. Hoewel hier natuurlijk niets op tegen is, wordt het wellicht eens tijd andere ordeningsprincipes (bij voorbeeld poeticale) in de literatuurgeschiedenis te hanteren dan degenen die ons aangereikt worden door de verre van onpartijdige literaire bewegingen. Dit is in wezen geen verwijt aan Doorman - hoewel zijn artikel nou niet het toppunt van verfrissende originaliteit is -, maar men kan hopen dat in de toekomst naast ‘documentair’ werk als dat van hem ook artikelen zullen verschijnen die Vijftig vanuit andere perspectieven zullen benaderen.
Naast het hierboven besprokene bevat dit nummer van De gids voorts een aantal artikelen dat zich op een sociologisch-filosofisch en historisch gebied begeeft. Een van de andere gebieden waar aandacht aan besteed wordt is, men zou het bijna