Na de muur
Vanmiddag is Axel (23) door zijn moeder naar de Aids-afdeling van het ziekenhuis in Friedenau gebracht. Het ging niet langer meer, op zijn kamer in Kreuzberg. Hij was te moe geworden. Zijn vertrouwensvriendje Andreas (23), een van mijn studenten door wie de Neerlandistiek in Berlijn zo veel leuker is geworden dan ik gedacht had, meldde het. Hij ging bijna dagelijks bij Axel langs; hij hoefde daarvoor slechts één U-Bahn station eerder uit te stappen. Görlitzer Bahnhof. Andere vrienden woonden veel verder van Axel weg; Berlijn is zo groot, - zij kwamen daardoor minder. Dit weekend had hij voor ons drieën een autotochtje gepland: ‘naar de zee, of een slot of een woud’. Hij had al een kaart gekocht en daarop zo'n gebied gevonden, niet zo ver van hier in een van de Neue Bundesländer. Daar scheen zo'n meertje rond een kasteeltje in een bos te liggen. Ik ben de juiste naam van het gebied vergeten; op de mestvaalten van het voormalig ‘real existierenden Sozialismus’ groeit en bloeit echter hier en daar nog een roos. Volgens Andreas.
De afgelopen maanden maakte Andreas al meer van dat soort ‘laatste’ reisjes met Axel: nog éénmaal naar Wannsee, nog éénmaal naar Potsdam, maar daarvan kwam Axel zo moe terug en dan huilden ze soms samen in de S-Bahn. Nog éénmaal naar Berlin-Zoo of een museum, of - twee weken geleden - met de ‘Aids-Shuttle’ naar een alternatief nichtenfeest in Berlijn-oost. Maar dat werd dan nog weer gewelddadig verstoord door skinheads en andere geestelijk gemutileerden, van welk semi-fascistisch canaille er zich met name in het nieuwe Duitsland momenteel verdacht veel manifesteert.
Vanavond zei Andreas: ‘Wat moet ik nou, hoe is dat dan, als Axel dood gaat? Ik weet niet wat ik moet doen, ik kan me dat allemaal niet voorstellen’. Ik keek hem aan. Op dat moment flitste er een strofe van Hans Lodeizen door mijn hoofd.
hij is beter dan hen allen
in zijn oog is de wereld iets triester
maar ook iets mooier dan zij is
Schöne Welt, - zeg dat wel. In de tijd toen ik 23 was, was de dood zoiets als de dood van je oma (85), of van een oude tante (78) desnoods. Tijden veranderen, - een cliché blijft een cliché. Waarom zijn cliché's soms zo gruwelijk waar? In De aanslag van Harry Mulisch laat de verteller zijn personage Anton ontdekken ‘dat het niet eenvoudig genante cliché's waren, maar dat zij de gebalde levenservaring van hele generaties uitdrukten, - doorgaans nogal mismoedige waarheden, dat wel.’
Morgen geef ik college over het Modernisme 1918-1940. Het onderwerp is: Hendrik Marsman. Zwakke gezondheid, maar toch, of juist vanwege: de vitalist, de kosmisch-expressionist, de man die de wereld zou veroveren. Maar in 1940 krepeerde hij in het ruim van een door de Duitsers getorpedeerd schip op weg van Frankrijk naar Engeland, - een situatie die hij vijftien jaar eerder bijna letterlijk voorspelde in zijn gedicht ‘De overtocht’
vaart in het holst van de nacht
door een duisternis, woest en groot,
den dood, den dood tegemoet.
o! de tocht naar het eeuwige land
door eeen duisternis somber en groot
in de nooit aflatende angst
dat de dood het einde niet is
Marsman is onze dichter die vitaliteit en doodsdrift op een unieke wijze met elkaar in verband brengt. Eros en Thanatos, - maar vooral de dood is daarbij. Ik zal met de studenten ook zeker lezen de bijna wanhopige aanklacht tegen lichamelijke zwakte: ‘Lex barbarorum’. De dichter smeekt om een mes. Een wapen. Immers, die zieke, zwakke