Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Het hemelse gemis
| |
Verhalen‘Het gat in “Le Déjeuner sur l'herbe” was werkelijk prachtig. [...] Het was een verlangen naar voorstelling, een roep om verbeelding. Men had zich geen sprekender afwezigheid in het doek kunnen wensen’ (p. 38-39). De verteller en ik-persoon van dit verhaal, M. Februari, belandt op weg naar Bologna in Parijs omdat zij geïnteresseerd is in de zaak van een iconoclast (beeldenstormer), die een driehoek uit het schilderij ‘Le Déjeuner sur l'herbe’ van Edouard Manet heeft gesneden. Alle kunstkenners in Parijs vinden dit een grote misdaad, maar Februari niet, want het gat in het schilderij doet haar fantasie herleven en zet haar aan tot het verzinnen | |
[pagina 31]
| |
van verschillende voorstellingen als mogelijke invulling ervan. Wanneer later in het verhaal Februari in Bologna is aangekomen om daar de rol van Gratia, de prinses van de compensatie, in een gevonden beschrijving van een verloren gegaan schilderij van ApellesGa naar eind2. te verduidelijken, wordt ze opnieuw geconfronteerd met een gat; op de plaats waar Gratia in de beschrijving genoemd wordt, is het papier aangetast. Zo blijft het voor Februari onduidelijk welke rol Gratia in de compositie speelt; Gratia heeft ‘de vorm van een gemis’ (p. 77). Deze afwezigheid roept volgens Februari verlangen op om de eenheid van het schilderij en de beschrijving te reconstrueren, een onmogelijke opgave, omdat de rol van Gratia slechts geraden kan worden en niet vast te leggen is. De hierboven beschreven passages geven aan dat de aanwezigheid van gaten een verlangen oproept bij het personage Februari; het gat is mogelijkheid en voorwaarde tot een esthetische ervaring, tot ongebreideld fantaseren, associëren, interpreteren en zoeken, zonder dat een eenduidig antwoord mogelijk is. Alle personages die in dit boek voorkomen zijn eindeloos op zoek: abt Zenobius, die een zuivere en sluitende interpretatie van de ‘Via Sanctissima’ probeert te maken, wat hem niet lukt, omdat hem telkens ‘een zuiver begrip van de tekst’ (p. 11) ontsnapt; de vier molenaarszoons die op zoek zijn naar het geluk; de kermisfilosoof die bewijst dat er in een oneindige verzameling van een oneindig aantal rijen getallen er altijd één rij is, die niet in de verzameling is opgenomen, die dus onvindbaar is; de culinair recensente Giselle Viosta die met behulp van Februari op zoek is naar de juiste interpretatie van een gerecht, maar die terecht komt in een wemeling van mogelijke betekenissen. Het is juist het zoeken, niet het vinden, waar het volgens Februari om gaat: ‘Niets, zelfs niet het best betaalde comfort, kan de afstand overbruggen tussen het onbestemd verlangen dat ons op reis doet gaan en de werkelijkheid van onze bestemming’ (p. 112). | |
KunstopvattingDe hang naar gaten en het daarmee verbonden zoeken bij Februari komt niet alleen voort uit een plezier tot ongeremd interpreteren, ook in haar kunstopvatting en wereldbeeld komen gaten weer ter sprake. De oorspronkelijke taak die kunst volgens Februari moet vervullen is inbreuk maken; door vernietiging van heersende ordes, ideeën, conventies en kunstwerken (beeldenstorm) wordt er plaats gemaakt voor verlangen naar iets nieuws en anders. De wereld van nu vindt Februari veel te vol: te veel mensen, te veel indrukken, te veel filosofie en te veel kunstwerken. Deze laatste twee zijn bovendien verworden tot consumptiegoederen, en liggen overal voor het oprapen: ‘Met Sartre als een spiedende blik door bovenlichten, Marx, zijn hoofd schuddend in boomtoppen, Wittgenstein vol wijsheid op de suikerzakjes en Habermas in alle bureauladen. In mijn hotelkamer hingen ontzield de waterlelies van Monet’ (p. 10). Vanuit zo'n positie en in een wereld waarin de mensen overvoerd worden met beelden, indrukken (vooral door de televisie) is het voor de kunst niet meer mogelijk om door middel van het scheppen van een nieuw beeld een inbreukmakende sensatie op te roepen. De enige manier waarop kunst nog wel zo'n sensatie kan losmaken is door te verdwijnen, en door nadruk te leggen op het afwezige, de gaten. Kunst moet ‘de contouren van een schitterend hiaat’ (p. 78) suggereren. Doordat de kunst verdwijnt, of hiaten toont, brengt ze de mens terug bij het ‘hemelse verlangen naar wat als gemis werd gevoeld’ (p. 54). Dit hemelse verlangen is in de moderne tijd verdoezeld en in plaats daarvan is een aards verlangen gekomen dat zich richt op het materiële en de kunst hiertoe heeft gereduceerd. Het volgens Februari essentiële tweevoudige karakter van alles, getypeerd door het hemelse én het aardse verlangen, is heden ten dage tot één element hiervan teruggebracht en uitgelopen op het ‘moderne ideaal van het eenduidig karakter’ (p. 55). | |
Twee kantenHet eenheidsdenken dat het Westers maatschappelijk en filosofisch denken sinds de Verlichting domineert, en dat uitmondt in vragen als ‘Wat is De Waarheid?’, en - hiervan afgeleid - ‘Wat is de Juiste Interpretatie?’ wordt door Februari aan de kant gezet om plaats te maken voor een visie waarin ruimte is voor meerdere waarheden en interpretaties, ‘er zijn namelijk steeds twee kanten, om te beginnen’ (p. 101). Ze gelooft niet langer in alles verklarende en alles rechtvaardigende verhalen | |
[pagina 32]
| |
die uit het eenheidsdenken zijn voortgekomen en die aan het handelen van de mens een doel verlenen. Deze mening sluit aan bij die van postmoderne filosofen als bij voorbeeld Lyotard. Zijn filosofie is er op gericht de metarécits (alles verklarende ideologieën) te ontmantelen en in plaats daarvan een maatschappelijk denken te creëren waarin ruimte is voor de verschillen, het tegenstrijdige, het tot nu toe verzwegene, onderdrukte en het afwezige (!). Metarécits moeten worden vervangen door ‘micrologieën’, kleine deelverhalen met aandacht voor het afwezige, die te samen geen sluitend verhaal vormen, maar een raster met gaten.Ga naar eind3. Februari's vreemde boek, met al die verschillende verhalen, die niet op elkaar aansluiten en waartussen gaten vallen, terwijl in de verhalen ook het afwezige een grote rol speelt, is een goed voorbeeld van deze micrologieën.
Het afwijzen van allesverklarende ideologieën door Februari kan verduidelijkt worden door iets dieper in te gaan op het sprookje over de vier molenaarszoons, dat Februari in Bologna aan het zoontje van haar gastheer vertelt. Zij worden er door hun vader op uitgestuurd om het ware leven en het geluk te gaan zoeken. Na enige tijd gezamenlijk te hebben gereisd, komen ze op een kruispunt, waar een bord, met daarop ‘Empyrion’ en een pijl, langzaam ronddraait in de wind. Hier scheiden hun wegen, alle vier gaan op zoek naar Empyrion, dat ze, letterlijk en figuurlijk, in een andere richting zoeken: de eerste zoon denkt bij Empyrion aan empire, macht, politiek. De tweede verstaat het woord als brandoffer, hij zoekt het geluk in de religie. De derde broer leest Empyrion als paradijs, hij kent de betekenis van het woord uit oude handschriften uit de middeleeuwen, en hij hoopt het geluk te vinden in literatuur en kunst. De vierde broer tenslotte denkt dat Empyrion met empirie en waarneming te maken heeft: hij zoekt het geluk in de wetenschap. Het geluk is in de metarécits van politiek, religie, kunst en wetenschap niet te vinden. Zij brengen de mensen geen heil. De derde broer krijgt te horen dat het geluk ‘tussen de regels door’ (p. 74) te vinden is, en daar is niets, alleen leegte, zodat de broer weer uitkomt bij het zoeken; het zoeken zelf is het geluk. Bovendien is zoeken, en het daarmee verbonden reizen, een manier om het meerzijdige van alles te ontdekken. | |
VerlangenKunst moet een gemis creëren, door ‘in elke fantasie (te) kappen, strepen en niet meer dan een extract aan (te) bieden. Naar smaak te combineren. Aan te lengen’ (p. 17). De gaten die zo ontstaan, dienen een dubbel doel: enerzijds moeten ze verlangen oproepen, anderzijds moeten ze uitnodigen tot zoeken en de lezer door middel van dit zoeken het tweeslachtige van alles laten zien. Het tweezijdige, eenmaal ontdekt, roept ook weer verlangen op, want tussen twee tegenovergestelde dingen ligt een gat, dat uitnodigt om door middel van synthese (een volmaakte synthese, niet tot stand gebracht door compromissen) overbrugd te worden. Synthese is een onbereikbaar ideaal, want alles heeft nu eenmaal twee niet te verenigen kanten. Maar juist omdat het een onbereikbaar ideaal is, kan synthese volgens mij een object van het verlangen zijn, want juist het verlangen naar iets onbereikbaars en onvindbaars is wezenlijk in dit boek. Door het creëren van gaten moet kunst verlangen oproepen en meerduidigheid tonen, en ook deze meerduidigheid dient weer om verlangen te wekken, zodat beide eisen die Februari aan kunst stelt op hetzelfde zijn terug te voeren. Februari gaat met deze stelling een stap verder dan postmoderne denkers als Lyotard en Foucault, die aan willen tonen dat alles meerduidig, tegenstrijdig is. Bij Februari is deze meerduidigheid en tegenstrijdigheid het uitgangspunt tot passioneel verlangen, en het boek pleit hartstochtelijk voor dit verlangen. | |
Een poreus boekDe vraag is nu natuurlijk, hoe Februari in haar eigen boek gaten gecreëerd heeft. Om te laten zien hoe gaten in literatuur kunnen voorkomen en om aan te tonen dat ze niets unieks of van de laatste tijd zijn, maak ik een kleine zijsprong naar Het land van herkomst van E. du Perron. Voor Arthur Ducroo, de verteller van Het land van herkomst, is Jane, zijn vrouw, van eminent belang. Toch kom je als lezer bijna niets over haar te weten, hoewel je weet dat zij het enige belangrijke is. Zij is een groot gemis in het boek, een hiaat. Ducroo geeft zelf aan waarom dit hiaat er is, hij meent namelijk dat ‘het portret van Jane [...] altijd iets anders dan zijzelf’Ga naar eind4. zou zijn, en dat wil hij niet, dus waagt hij ook geen poging. Het gat in Het land van | |
[pagina 33]
| |
herkomst heeft ‘epistemologische twijfel’ als oorzaak; de taal kan de werkelijkheid niet bereiken. Jane is ‘te dichtbij en te levend’ (p. 296) en kan daarom niet op papier gezet worden. Haar afwezigheid onderstreept hoe belangrijk ze voor Ducroo is, en zo krijgt deze afwezigheid een functie in het boek. Is er bij Du Perron sprake van een duidelijk gat met een naam, in Februari's boek zijn gaten veel minder expliciet en aanwijsbaar, omdat haar boek vele kleine gaatjes telt; het is een poreus boek. De gaatjes ontstaan door kortsluitingen tussen de verschillende verhalen, de verschillende betekenissen, door de onoplosbaarheden en door de onmogelijkheid tot een eenduidige interpretatie te komen, omdat er steeds twee zijden getoond worden. Bovendien appelleert Februari aan een hoeveelheid kennis, die de lezer onmogelijk kan hebben; ze speelt in op gaten in de kennis van de lezer.Ga naar eind5. Kennis wordt alleen verkregen door te lezen, ‘Dat alles weet u, zoals ik het weet. Ergens gelezen’ (p. 66). Omdat de ontbrekende kennis niet in het boek van Februari aangeboden wordt (het is maar een extract, naar smaak aan te lengen) wordt de lezer het boek uitgegooid om op zoek te gaan naar andere teksten, encyclopedieën, woordenboeken. Ook deze andere teksten zijn alleen weer te begrijpen vanuit andere boeken, zodat de lezer een onbegrensde keten van boeken wordt aangereikt. De lezer wordt geconfronteerd met het onvermijdelijke verschijnsel van de intertekstualiteit, want het boek van Februari is geen autonoom kunstwerk, maar een resonantie van vele kunstwerken. Stemmen klinken door in Februari's boek, en door het vergroten van de kennis is het mogelijk deze stemmen te traceren en te zien hoe Februari er een spel mee speelt, hoe ze er een dialoog mee aangaat. Het boek van Februari zet de lezer aan tot zoeken. Het doet zijn uiterste best bij de lezer verlangen naar onbegrensde kennis op te roepen. De gaten in de kennis van de lezer kunnen nooit volledig opgelost worden; kennis is geen eindig iets en kan altijd uitgebreid worden. Februari's boek voldoet aan de eis die zij aan kunst stelt: er is in gestreept en gekapt en het wijst de lezer op een gemis; een gemis aan kennis, en een gemis aan de mogelijkheid tot een eenduidige oplossing te komen. | |
Het paradijsEn het paradijs? Februari beweert zelf de lezer niet te hebben teruggebracht naar het paradijs. Allicht niet, want het paradijs is onvindbaar (dit is maar goed ook, want in het paradijs bestaat geen verlangen meer) en de lezer zal niet gebracht worden, maar zelf moeten zoeken, want in dit verlangend zoeken zit het geluk. Wel wijst Februari ons de weg om naar het paradijs te komen. Ergens in het boek staat: ‘Hermes vond kort nadat de chaos geordend was de letters uit. Ze zweefden sindsdien maar wat rond, schreven hier en daar een gedicht, [...]. Maar nergens op hun tocht verloren ze hun leegheid van pure vorm: puur als de duif en puur als de ziel van een pasgeborene. In de dertiende eeuw van onze jaartelling schreef de mysticus Abraham Abulafia dat ook wij onze ziel kunnen bevrijden van de last van eindige zaken door ons te concentreren op letters en zo de poort door te gaan naar de oneindigheid’ (p. 95). Februari biedt ons uitzicht op veel letters. Niet alleen de letters uit haar eigen boek, maar ook de letters van alle andere boeken waar zij de lezer naar toe stuurt. Door concentratie op letters die gekenmerkt worden door hun leegheid van pure vorm (door het afwezige dus, het gat, dat ook weer aanzet tot zoeken) is het voor de lezer mogelijk een weg in te slaan naar het paradijs. |
|