Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Geachte lezer, ik geef u de ‘inleiding’.De dikke Van Dale is niet erg onder de indruk van het concept ‘postmodernisme’ dat de laatste jaren in een razend tempo opgang maakt, want de grijze zwijgt er in alle talen over. Toch merkwaardig dat het woordenboek geen oog heeft voor deze term die volgens de laatste ontwikkelingen als een ware olievlek een regenboogcoalitie van onderwerpen overspoelt. Onderwerpen die variëren van architectuur, literatuur en de plastische kunsten tot economie, politiek en religie, maar dat wist u hoogstwaarschijnlijk al. In de literatuur beleefde het postmodernisme een blitz-carrière zodat al snel na zijn lancering de aantrekkingskracht van het concept groot genoeg bleek om een internationale beweging uit de grond te stampen. Overal ter wereld doken plots postmoderne auteurs op onder auspiciën van een schare critici. Zo werden de Zuidamerikanen Marquez en Cortázar zonder aarzelen op één lijn geplaatst met de noorderlingen Barth en Kroetsch, om er maar enkelen te noemen. Het postmodernisme heeft bovendien een terugwerkende kracht wat blijkt uit pomo-lezingen van publikaties uit tijden toen er van dit concept nog geen sprake was: Nabokov, Beckett en Borges worden zonder meer onder de pomo banier geplaatst. Voor de Nederlandstalige literatuur leverde Frans Ruiter een recent voorbeeld van deze praktijk met zijn herlezing van enkele vroegere werken van Willem Frederik Hermans. Ruiter besluit zijn interpretatie trots en blijmoedig met: ‘Er kan wat mij betreft geen twijfel over bestaan, dat we met een auteur als Hermans op een onvervalste postmodernist in de Nederlandse letteren kunnen bogen.’Ga naar voetnoot1. Zingt een vreugdeslied, eindelijk hebben we die Hermans te pakken, en als postmodernist nog wel.
De opmars van het postmodernisme lijkt niet langer te stuiten, maar geen paniek, het front is over de hele breedte hopeloos verdeeld. Een eeuwig twistpunt is, bij voorbeeld, de tactiek: frontale aanval gericht tegen het modernisme of kiezen we eerder voor een ondersteuning van de modernistische beweging? De verdeeldheid zou allicht verholpen kunnen worden door een zeer onpostmoderne zet: een definitie van de gehanteerde begrippen. Interpretatoren als Ruiter of Zurbrugg zijn zich hiervan bewust en laten hun interpretatie dan ook vooraf gaan door een heldere persoonlijke omschrijving van het (post)modernisme. Zurbrugg kiest in dit verband in eerste instantie voor een periodisering, | |
[pagina 5]
| |
Ruiter voor een poeticale omschrijving. Ik zal een dergelijke fundamentele problematiek onberoerd laten, ik verbrand mijn vingers liever niet. Waar het mij wel om te doen is, is dat aspect van de pomo-poetica dat Ruiter in zijn bespreking van Hermans centraal stelt: ‘dat typisch postmodernistische genre van de metafictie.’Ga naar voetnoot2. En over dat metafictioneel aspect heerst een opvallende overeenstemming onder de postmoderne generaals, althans tot op zekere hoogte zoals nog moet blijken. | |
Na de inleiding, o lezer, het verhaal.In 1956 bracht Julio Cortázar een verhalenbundel op de markt met als titel Einde van het spel. Het eerste verhaal uit die bundel ‘Voortzetting van een park’ telt amper twee pagina's. Het is een flirt met het vertellen, een vluchtige streling van de fictie, een flinterdun haast breekbaar verhaaltje dat aanvangt met: ‘Enkele dagen tevoren was hij begonnen met het lezen van de roman. Hij moest hem door dringende bezigheden laten liggen.’ Hij trekt zich daarom terug op zijn farm en installeert zich comfortabel om eens lekker te kunnen doorlezen: ‘Ontspannen zittende in zijn lievelingsfauteuil, met zijn rug naar de deur, die hem stoorde als irriterende uitdrukking voor indringers.’ Hij heeft zich dermate in de personages, een man en een vrouw, ingeleefd dat hij ze zich levendig kan voorstellen. In het gesprek tussen die man en die vrouw wordt langzaam de gestalte zichtbaar ‘van een ander | |
[pagina 6]
| |
lichaam dat vernietigd moest worden’. Kort daarop gaan de man en de vrouw uit elkaar en arriveert de man gewapend met een mes bij een farm. ‘Boven de klop van het bloed in zijn oren kwamen de woorden van de vrouw tot hem: Eerst een blauwe kamer, daarna een hal, daarna een trap met loper. Op de bovenverdieping twee deuren. Niemand in de eerste kamer, niemand in de tweede. De deur van de salon en dan de dolk in je hand, het licht uit de grote ramen, de hoge rugleuning van een groenfluwelen fauteuil, het hoofd van de man in de fauteuil, van de man die een roman leest.’Ga naar voetnoot3. | |
Ik zet mijn pomo bril op, herlees en theoretiseer.In het postmodernistisch jargon heet zoiets: de ontologische barrière tussen twee werelden in een verhaal wordt doorbroken, een personage onderneemt een moordpoging op zijn lezer. De beide verhaallagen worden op deze wijze in al hun fictionaliteit en artificialiteit onder de aandacht gebracht. Dit verhaal tracht de werkelijkheidssuggestie verbonden aan een realistische leescode te doorbreken, het problematiseert de relatie tussen tekst en werkelijkheid. Cortázar zet hier een metafictioneel pareltje op papier. Tot op deze hoogte zullen de theoretici zachtjes en goedkeurend meeneurieën. Het is pas als we de relatie tussen het verhaal en de werkelijkheid nauwkeuriger trachten te omschrijven dat er verdeeld gereageerd zal worden. De oppervlakkige éénparigheid van stemmen valt uiteen in ruwweg vier stromingen: [1] de basisvisie, [2] de fictionele visie, [3] de werkelijkheidsvisie en [4] de mimetische visie. Deze termen zijn louter arbitrair gekozen in de zin dat ik hier allerminst een evaluatie wil doen meeresoneren. Bovendien is het onmogelijk om een chronologische indeling te maken van deze stromingen want ze blijken namelijk alle vier even brandend actueel te zijn. Ik zal nu vooreerst deze visies nader omschrijven.
Hans Bertens en Theo D'Haen behoren tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de basisvisie [1]: ‘In metafictie verwijst de fictie, de roman of het verhaal, geheel of gedeeltelijk naar het verschijnsel fictie - het ontstaan, de aard, de functie van fictie - en niet naar de werkelijkheid.’Ga naar voetnoot4. ‘Voortzetting van een park’ kunnen we dan ook zonder aarzelen over deze metafictionele kam scheren. Bovendien doorbreekt Cortázar de werkelijkheidsillusie ook consequent in de andere verhalen uit deze bundel en voldoet hierdoor aan een bijkomende eis van Bertens en D'Haen dat deze ondergraving systematisch moet gebeuren. Binnen de perken van de basisvisie openbaren deze verhalen zich als construct zonder dat hieraan ideologische implicaties worden verbonden. Gelezen door dit kijkgat doet Cortázar geen uitspraken over de buitentekstuele werkelijkheid. Bertens en D'Haen laten hierover geen twijfel bestaan: ‘[Dit soort metafictionele literatuur] roept vragen op, vragen naar het wezen van literaire teksten en hun | |
[pagina 7]
| |
verhouding tot de werkelijkheid en suggereert dat wij ook die werkelijkheid met behulp van taal construeren; ze geeft echter meestal geen antwoord op de vraag in hoeverre onze werkelijkheid uit taal is opgebouwd.’Ga naar voetnoot5. Hiermee stellen de beide theoretici zich lijnrecht tegenover de verdedigers van de fictionele visie.
In 1975 schreef Raymond Federman een voorwoord bij een verzameling essays over het postmodernisme onder de titel ‘Surfiction’, en werd daarmee één van de meest agressieve verdedigers van de fictionele visie [2]. Dit geschrift doet qua toon en stijl sterk denken aan avant-gardistische manifesten en Federman probeert dan ook een nieuw soort fictie te lanceren waartoe hij in zijn manifest oproept. Hij definieerde wat hij ‘surfiction’ noemde, een andere naam voor postmodernisme uit de beginperiode toen verschillende termen elkaar nog beconcurreerden: ‘[surfiction] exposes the fictionality of reality.’Ga naar voetnoot6. Deze oproep had blijkbaar succes want tien jaar later (1984) omschrijft Patricia Waugh het metafictionele van de contemporaine fictie en sluit zich impliciet aan bij Federman: ‘In providing a critique of their own methods of construction, such writings not only examine the fundamental structures of narrative fiction, they also explore the possible fictionality of the world outside the literary fictional text.’Ga naar voetnoot7. De fictionele visie verbindt dus ideologische consequenties aan de expliciete zelf-reflexiviteit van de tekst, namelijk de fictionaliteit van de werkelijkheid. Deze beweringen steunen op het principe dat er een brug wordt geslagen tussen de wereld van de lezer en die van de fictie. Dat de literatuur in sommige gevallen deze capaciteit bezit, stelde Theo D'Haen vast in een vroegere publicatie die verder niets met dit debat te maken heeft: ‘As with The French Lieutenant's Woman, Letters and Libro de Manuel [by Julio Cortazar], De Kapellekensbaan erases the ontological boundaries between its author, characters, and reader, and constitutes the real and its fictional counterpart as contiguous.’Ga naar voetnoot8. Beide ontologische werelden, die van de fictie en die van de werkelijkheid kunnen dus in elkaar overlopen. Federman en Waugh trekken uit deze mogelijkheid, deze literaire ervaring, de uiterste consequentie en durven dan te beweren dat lezer en personages opgaan in één hutsepot. De lezer van Cortázars verhaal realiseert zich dat ook hij een verhaal leest, dat ook hij zich in een vergelijkbare toestand bevindt als de ‘hij’. De lezer plaatst zich op één lijn met de fictionele werkelijkheid, waardoor de buitentekstuele werkelijkheid van de lezer evengoed een verhaal is. In de ogen van Bertens en D'Haen is dit heiligschennis en ze beginnen dan ook een ware kruistocht tegen Waugh en Federman. Het onderdompelen van lezer en verhaal in een fictionele smeltkroes sluit elke mogelijke problematisering van deze verhouding uit. Het is deze problematisering die nu juist essentieel is voor Bertens en D'Haen en ze laten dan ook niet toe dat het verhaal buiten de oevers van de tekst treedt. Vandaar dat ik hun visie heb omschreven als de basisvisie, de visie waar iedereen het | |
[pagina 8]
| |
over eens is. De overeenstemming verdwijnt indien men bepaalde consequenties wil verbinden aan deze basis. De derde groep gaat hierin nog een stapje verder.
Volgens de Amerikaanse auteur/essayist John Barth is met de intrede van het postmodernistische tijdperk het uitgeputte modernisme ten grave gedragen. Het modernistische project en de esthetiek heeft een uiteindelijkheid bereikt waardoor het aan de postmodernisten is als lijkenpikkers met de dood van de voorganger creatief om te springen. Als schoolvoorbeeld van dit soort literatuur ziet hij Borges die deze uitputting thematiseert: ‘In Borges' case [...] not just the form of the story but the fact of the story is symbolic: the medium is the message’Ga naar voetnoot9. In zijn roman Chimaera formuleerde hij het als volgt: ‘The key to the treasure is the Treasure.’Ga naar voetnoot10. De lezer gaat op zoek naar de betekenis in het verhaal van Cortázar en wordt geconfronteerd met een merkwaardige cirkelstructuur. Volgens deze visie is de zoektocht naar de betekenis de betekenis: er is geen betekenis buiten de formele artificialiteit van zowel het literaire werk als de werkelijkheid. De vorm van Cortázars verhaal, de gesloten cirkelredenering, laat enkel een soort fractal-kennis toe: een eindeloos herhalen van hetzelfde gegeven. De vorm als uitdrukking van de boodschap: de cirkel als symbool van de onmogelijkheid van kennisuitbreiding, de teloorgang van het modernistisch project. Het verhaal als harde leerschool is een Barthiaanse lezing van dit verhaal die toegejuichd zou worden door Linda Hutcheon die in haar indrukwekkende werk A Poetics of Postmodernism stelt: ‘...there are all kinds of orders and systems in our world and we create them all. That is their justification and their limitation. They do not exist “out there”, fixed, given, universal, eternal: They are human constructs in history [...] The point is exactly that the world is meaningless, but that any meaning that exists is of our own creation.’Ga naar voetnoot11. Hutcheon en Barth gaan dus nog iets verder dan Waugh door alle semiotische systemen te relateren aan de metafictie en daarmee de hegemonie van de taal te doorbreken. De boodschap van dit soort romans is dan ook dat de artificialiteit van hun werken een weerspiegeling is van de werkelijkheid. Het is dit gegeven, de boodschap van een postmodern werk, wat volgens Inger Christensen essentieel is voor een metafictionele roman: ‘This definition indicates that only those works are considered metafiction where the novelist has a message to convey and is not merely displaying his technical brilliance.’Ga naar voetnoot12. De boodschap schuilt volgens de latere Barth in het louter consumeren van literatuur als literatuur zonder veel verdere uitleg. Geniet, maar consumeer met mate: Cortázars verhaal stelt de onmogelijkheid van een waarheid en daarmee de relativiteit van elk tekensysteem op speelse wijze; de lezer ervaart. | |
[pagina 9]
| |
Een hele kluif, vandaar een korte pauze.In vogelvlucht de drie versies: volgens de basisvisie [1] reveleert het verhaal zijn geconstrueerdheid zonder veel poespas. De fictionele visie [2] ziet in het doorprikken van de verhaallagen een brug die geslagen wordt naar de lezer waardoor deze de dictatuur en onontkoombaarheid van taal realiseert. De werkelijkheidsvisie [3] ziet de wereld uiteen vallen in verschillende arbitraire tekensystemen waarvan er geeneen de overhand heeft. Vanuit deze visie [3] is het metafictionele van het verhaal een uitdrukking van de relativiteit van het begrip systeem als dusdanig. | |
Een verhaal met een staartje.En dan nu, maak plaats, maak plaats voor de mimesisvisie [4] en zijn wat eenzame vertegenwoordiger aan het firmament der interpretatoren: David Harvey. In zijn werk The Condition of Postmodernity heeft Harvey oog voor een ruime hedendaagse toestand: zowel culturele, economische als politieke aspecten komen in zijn werk aan bod. Volgens hem is de postmoderne esthetiek het gevolg van ‘the fact of fragmentation, ephemerality, and chaotic flux.’Ga naar voetnoot13. Harvey beschouwt de hedendaagse postmoderne kunst dan ook als mimetisch. De aanhangers van de werkelijkheidsvisie trachten hun publiek te overtuigen dat de systemen actief in het dagelijks leven slechts arbitraire constructen zijn die de essentiële chaos trachten te verhullen. Harvey argumenteert dat de werkelijkheid gewoon chaotisch is en dat daarom de postmoderne kunst mimetischer is dan de zogenaamde realistische roman met zijn grote voorbeelden uit de voorbije eeuw. In een vroeger werk uit 1980 formuleert Linda Hutcheon het gelijkaardig: ‘It is not that the emphasis has shifted from mimesis to the creating imagination, but rather that the critical terms in which we discuss that which is imitated in fiction must be openened again to make room for the new novels being written and read.’Ga naar voetnoot14. Wanneer een regisseur als David Lynch, een wereld creëert die tegelijk totaal uit de bol gaat en toch zo aangrijpend herkenbaar is, dan doet hij dit niet om de bestaande realistische codes te doorbreken. De wereld van Lynch is zowel op het doek als ernaast ‘wild at heart and weird on top’. Dit alles natuurlijk indien we Harvey en zijn visie mogen geloven. In het geval van Cortazar kunnen we dan stellen dat het samengaan van realistische beschrijvingskunst en fantastische thematiek een uitdrukking is van zijn werkelijkheidservaring. Hij tracht de lezer niet te wijzen op de problematische relatie tussen taal en werkelijkheid of op de relativiteit van de heersende semiotische systemen. Hij ervaart de werkelijkheid zoals hij ze uitdrukt in ‘Voortzetting van een park’ als een mengelmoes van realistische en fantastische werelden. | |
[pagina 10]
| |
En dan nu lezer, na de creatie, de eliminatie.De secundaire kaarten liggen nu op tafel, hoe staat het nu met de primaire spelers? Is het mogelijk dat één van de vier visies als overwinnaar uit het strijdperk naar voren zal treden? Het is verleidelijk om de fictionele [2] of de werkelijkheidsvisie [3] bovenaan mijn pronostiek te plaatsen, en dit omwille van de postmoderne context. Ik verklaar mij nader. Het is opvallend dat de secundaire werken over postmoderne literatuur steeds rekening houden met het corpus filosofische teksten dat gerelateerd wordt aan het postmodernisme of het Franse broertje het poststructuralisme. Zo wijden Bertens en D'Haen een uitgebreid en uitstekend gedeelte van hun boek aan de algemene filosofische context waarin deze literatuur is gesitueerd. Wanneer Wolfgang Welsch een selectie sleutelteksten over het postmodernisme publiceert beperkt hij zich niet tot de literatuur, maar betrekt hierin ook de schilderkunst, architectuur, sociologie en filosofie. Elrud Ibsch is dit niet ontgaan: ‘Ook in Nederland wordt er een discussie over het postmodernisme gevoerd [...] die het literaire domein ver te buiten gaat.’Ga naar voetnoot15. Ze voegt hier echter onmiddellijk aan toe dat de filosofische discussie weinig of niets zegt over postmodernistische literatuur. Merkwaardig genoeg besluit ze haar uitweiding over de ontologische/epistemologische discussie met: ‘De problematisering van de epistemologische positie vormt het element dat voor continuïteit tussen modernisme en postmodernisme zorgt. Zelfs de meest geradicaliseerde vorm, die van het vertellen van gefragmentariseerde, onsamenhangende “petites histoires” (Lyotard 1979, Hassan 1986) is een gevolg van deze problematisering.’Ga naar voetnoot16. Voor een leek als mezelf lijkt ze hier toch wel degelijk in te pikken op de filosofische discussie die ze eerder als niet relevant van de hand wees. Ik zou voorzichtig willen suggereren dat men in deze materie bijna niet buiten de ruimere context kan. | |
[pagina 11]
| |
De sterke affiniteit tussen dit soort van literatuur en de filosofisch-culturele zee waarop ze drijft is datgene dat de tweede en derde visie bevoordeelt. Steven Connor windt er geen doekjes om in zijn overzichtswerk over het postmodernisme in zijn culturele context, maar stelt gewoon botweg: ‘Postmodernist literature obediently falls into step with the motifs and preoccupations of institutionalized post-structuralist theory.’Ga naar voetnoot17. Een frappante illustratie hiervan is Russell Hobans roman Orpheus' hoofd die veel wegheeft van een postructuralistische bouwdoos, getuige het volgende fragment: ‘Waar was het begin van wat dan ook, hoe kon ik een streep door het nooit eindigende oorzaak-en-gevolg trekken en zeggen: “Dit is bladzij één”?’Ga naar voetnoot18. Dit citaat zou zo kunnen gaan lopen zijn uit een geschrift van Derrida over het wegglijdende centrum en de onmogelijkheid een tekst te duiden. Ook de Nederlandstalige literatuur heeft auteurs die dit principe illustreren. Een voorbeeldje. De verteller Tiburón uit Cees Nootebooms roman In Nederland reflecteert veelvuldig over zijn eigen activiteit als schrijver woordoor de schrijvende instantie geëxpliciteerd wordt. Dit mooie voorbeeldje van postmoderne metafictie in de Nederlandstalige literatuur verleidde Antony Mertens tot de volgende uitspraak: ‘[Tiburón] occupies the position of the philosopher as envisaged by Lyotard: not as a builder of systems but as a questioner of language games.’Ga naar voetnoot19. In Nederland kan inderdaad gelezen worden als een expliciete toepassing van het postmoderne pamflet bij uitstek: Het Postmoderne Weten van Lyotard. | |
Wat zou jij nu besluiten lezer, en wat zal ik besluiten?Omwille van de sterke affiniteit tussen de literatuur en de filosofie, niet wat de expliciete invulling maar wat de impliciete achtergrond betreft, ben ik geneigd de fictionele [2] en de werkelijkheidsvisie [3] te promoten als meest nauwkeurige uitdrukking van het concept metafictie. Maar wat doe je dan met zo iemand als Cortázar die zo mooi in het rijtje liep en nu plots deze harmonie op kwalijke wijze komt verstoren: ‘Ik overdenk weinig of niets tijdens het schrijven van een verhaal; net als bij gedichten heb ik de indruk dat ze zichzelf geschreven hebben.’Ga naar voetnoot20. Een verhaal als ‘Voortzetting van een park’ is voor hem niet zozeer een creatie, een constructie (dat wat postmoderne interpretatoren er graag in zouden lezen) maar gewoon een uitdrukking van de werkelijkheid. Ook Marquez heeft soortgelijke uitspraken gedaan waardoor hij zijn associatie met het postmodernisme resoluut blokkeert. No problem, we rangeren de Zuidamerikanen dan maar op het spoor van de mimesisvisie [4]. Deze terroristische beweging lijkt echter meer sympathisanten te tellen dan verwacht want ook iemand als Hugo Claus wil niet in de rij lopen. Nochtans speelt de metafictie in zijn romans een centrale rol en toch ontglipt hij aan elk van de vier categorieën. Na een eerste lezing van zijn romans, of althans enkele daarvan, lijkt | |
[pagina 12]
| |
het alsof we met een objectief relaas van de feiten te maken hebben. In tweede instantie blijkt dat de ganse vertelling ontspringt aan de geest van één van de personages: een schijnbaar objectief relaas dus dat nu plots, subjectief, fictioneel blijkt te zijn. Metafictie gillen de postmodernen, een problematisering van de relatie tekst-werkelijkheid. Nee, zegt deze jongen. Deze techniek dwingt ons objectieve tekst als een subjectief relaas te lezen waarin de onbewuste drijfveer van de verteller verscholen liggen. Niks metafictie, Claus-fictie. Men kan het zich nog het best voorstellen als dat de postmodernistische kosmos en het universum van Claus elkaar toevallig kruisen. Wil ik hem classificeren, ik zal een serieuze tour de force moeten uithalen. Deze schrijvers tekenen voor het failliet van mijn poging tot het aanbrengen van een hiërarchie onder de metafictie visies op de metafictie. Ik kan uiteraard een tegenzet leveren en deze auteurs de titel ‘postmodern’ ontnemen en het concept reserveren voor die auteurs die met één been in het filosofische discours staan. Hierdoor zouden heel wat vroegere postmodernen hun lidmaatschap opgezegd zien. Anderzijds kan ik ook de vier visies naast elkaar laten bestaan en eens lachen om de teloorgang van mijn poging een hiërarchie te construeren. Het leek heel eventjes een aantrekkelijke gedachte maar het bleek niet houdbaar. Men geve dus aan de literatuur wat de literatuur toekomt: het glipt ons steeds als zand door de vingers. Ach, niet getreurd, de onmogelijkheid om een rangorde aan te brengen is op zich ook weer postmodern waarmee de cirkel rond is. Ik groet u. |
|