Na de muur
Ik wist het: het leven van een zogenaamd actuele column voor Vooys is gelijk aan dat van een eendagsvlieg. Je fladdert wat met de gedachten over een bepaalde, zojuist gebeurde gebeurtenis in de rondte, maar op het moment dat die gedachten in druk verschijnen, is de werkelijkheid al weer verder. Je hebt gereflecteerd op wat inmiddels een gepasseerd station is. ‘Who reads yesterday's papers’, zong Chris Farlowe met zijn aantrekkelijke stem in een ritmisch opzwepende popsong - in mijn jeugd in de jaren zestig (of schreven we al jaren zeventig?). ‘In de krant van vandaag wordt de vis van morgen verpakt’, - schijnt als regel één in het handboek van iedere journalist te staan.
‘De honden blaffen, de karavaan trekt verder’ - dat prachtige beeld is volgens mij van Flaubert, maar toen ik de uitspraak wilde verifiëren, kon ik die woorden in zijn werk niet meer terugvinden. Maar in mijn herinnering heeft hij dat gezegd. Ik ben geen journalist, ik ben geen columnist, - maar toch wil ik iets over de werkelijkheid om mij heen opmerken.
Drie jaar geleden stond ik - in deze zelfde maand - in de Noord-Afrikaanse woestijn op een volstrekt desolate plaats (maar dat hoort erbij: je staat nu eenmaal in de Sahara) voor een wegwijzer. Een absurd symbool van oriëntatie. Beschilderde bordjes, een beetje afgebladderd door hitte en storm, in de verschillende windrichtingen. Timboektoe was 1843 kilometer van daar. Naar die stad trokken de karavanen. Andere steden met omineuze namen lagen meer dan drieduizend en zoveel kilometer van dat punt verwijderd. Ik heb lang naar die wegwijzer gekeken, maar keerde toen terug in noordelijke richting. Naar de wereld van Het Westen.
Ik denk op dit moment aan dit alles om twee redenen:
1. | wat gaat de tijd snel; |
2. | wat was de Arabische wereld mooi. |
Die twee dingen hebben iets met elkaar te maken. Ik pak het systematisch aan: ad. 1.: de snelheid van de tijd. Toen ik hier in Berlijn in 1988 aankwam, stond er om mijn leefgebied een muur. Een zeer opwindend fenomeen, dat tegelijkertijd rustgevend was: leven op een eiland. Ik houd van eilanden. Deze column heette ooit ‘Uit de Muur’. Op 9 november 1989 ‘viel’ die muur; bij de handigste ondernemertjes kon je sindsdien à raison van tien D-Mark voor een kwartier een hamer huren om zelf een herinnering uit de muur te hakken. Duitsland werd weer een ‘einig Vaterland’. Of wij dat in Nederland ook zo een ‘enige gedachte’ vonden, daarover werd hier in Duitsland geen moment nagedacht. De blik was oostwaarts gericht; de metafoor, misschien zelfs de euforie van het ‘Europese Huis’, maakte opgang. Inmiddels is in diverse kamers in de oostvleugel van dat huis minstens betonrot geconstateerd, - om niet te zeggen: die vertrekken zijn volkomen rot en marode.
ad. 2.: de Arabische wereld. Een prachtige wereld. Ik ben nog eens min of meer speciaal naar Nederland gereisd om daar Bernardo Bertolucci's verfilming van Paul Bowles' magistrale roman The Sheltering Sky in ‘originalversion’ te kunnen zien. Ik moest er niet aan denken de schoonheid van de film te moeten ondergaan met het gedreun van immer dezelfde stemmen van de Duitse hoorspelkern, die hier iedere buitenlandse film verpest.
Wat was Arabië ook voor de Duitsers een mooie wereld, toen het nog geen oorlog was. In het voormalig oostdeel van dit land konden Arabische terroristen terecht, in het westdeel werd goed verdiend aan de export van gifgas. Enig ‘know-how’ op beide gebieden kan de Duitsers immers niet ontzegd worden. Maar toen kwam de oorlog. Die begon op 2 augustus 1990, toen Saddam Hussein Koeweit binnenviel. Vanaf dat moment wankelt, strompelt Duitsland over het wereldtoneel, links en rechts Duitse eurocheques uitdelend, overal vragend om begrip waarom zij buiten deze oorlog wil blijven. Akkoord: ze heeft er in deze eeuw al twee op haar naam staan, en niet al te succesvolle.