Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de greep van de open lettergreep
|
(1) | a, aa, e, ee, ‘schwa’, i, ie,
o, oo, u, uu, oe, eu, au, ui, ei |
maar er zijn er meer, in totaal ruim 20. Opsomming (1) geeft zelf al aan hoe we dit gemis hebben opgelost, namelijk door verdubbeling of combinatie van klinkers. Ik noem dat ‘klinkerspelling’. We geven in de spelling de variaties in de verschillende kleur en lengte van de klanken in (1) aan door combinaties van a, e, i, o en u.
Het al dan niet ‘lang’ zijn van klinkers wordt als regel aangegeven door ze te verdubbelen (behalve bij de ie, maar dat is slechts een arbitrair verschil, er had ook voor ii gekozen kunnen wordenGa naar eind1.). De drie diftongen au, ui en ei geven we door een klinkercombinatie aan, evenals de nog resterende oe en eu.
Ik beperk me hier tot het eerste geval: klinkerverdubbeling om aan te geven dat de desbetreffende klinker lang is. Zo wordt het verschil tussen de lange a: in maat, en de korte a in mat wordt weergegeven door in het eerste geval de a te verdubbelen.Ga naar eind2. Dit zou allemaal goed en wel zijn, als we het daarbij zouden houden, dat wil zeggen, alle lange klinkers onder álle omstandigheden dubbel schrijven. Dat zou leiden tot spellingswijzes als:
(2) | meeteeoriet, aagendaa, paalaataalieseeren, meededeeling, paaraapluu, mienie, meenie, faamielie, jaanuuaarie, autoomaat, proobleem |
Een idee als (2) is nooit ook maar overwogen, want vrijwel direkt valt in te zien dat er in spellingsideeën als (2) heel veel redundantie zit. In elke zogenaamde ‘open lettergreep’ kan de desbetreffende klinker alleen maar lang zijn, en hoeft dus uit oogpunt van efficiëntie niet verdubbeld te worden. Zo beschouwd kunnen heel veel van de dubbel gespelde klinkers uit (2) door enkele worden vervangen, zonder dat er dan iets anders staat, en dat is dan ook wat gebeurd is in onze spelling. Zo wordt het meervoud van maat geschreven als maten, waarbij de a automatisch als lang geïnterpreteerd wordt vanwege het feit dat er maar éen medeklinker volgt. Evenzo wordt het meervoud van mat geschreven als matten, waarbij de verdubbelde medeklinker ons vertelt dat de lettergreep gesloten is, en de a dus kort.Ga naar eind3.
Tot zover het systeem. Nu leidt elke keuze, zelfs als deze duidelijk en consequent is, in bepaalde bijzondere situaties toch tot ellende, en over die ellende gaat het hier. Er is namelijk ook nog zoiets als morfologie; in het Nederlands kunnen woorden worden voorzien van uitgangen, en als gevolg daarvan kan een open lettergreep soms in een gesloten lettergreep veranderen waar dat helemaal niet de bedoeling is. De vraag is in zo'n geval: hoe lossen we dat op?
Eerst even een voorbeeld. Als we van hoofdtelwoorden rangtelwoorden maken, doen wij dat met het suffix -de: vier wordt vier-de, zes wordt zes-de. Maar bij de e is iets vreemd aan de hand. Omdat we heel lang geleden zo onverstandig zijn geweest die e ook gebruiken voor de spelling van de schwa - en die kan op woordeinde voorkomen (bende, made, ellende, contabande) - moet er voor een lange e op woordeinde een andere oplossing gevonden worden. We kiezen er in dat geval voor de verdubbelde ee in stand te houden, en dus schrijven we twee en niet *twe.
Maar nu het rangtelwoord van twee. Dat spellen we nu als tweede, en niet als twede, hoewel met dat laatste spellingtechnisch niets mis is, vergelijk trede, vrede, rede. We kiezen voor ‘tweede’ uit
overwegingen van gelijkvormigheid; we willen het interne deel twee in tweede niet van vorm laten veranderen.
Hieruit zouden we kunnen opmaken dat er blijkbaar voor de spelling van het Nederlands de volgende regel werkzaam is:
(3) | Liever tasten/passen we, in gelede woorden, de spelling van het grondwoord niet aan. |
Dat (3) zeker geen regel van de Nederlandse spelling is, blijkt uit de volgende vormen, waarin de oorspronkelijke spelling van het grondwoord wel degelijk wordt aangepast:
(4) | famili-air, meteor-iet, geni-aal, sle-de, nadel-ig, garnal-en, problem-en, gladiol-en, sprek-end... |
We moeten dus constateren dat de gelijkvormigheidsspelling van tweede blijkbaar uitzonderlijk is. Ik gaf hierboven al aan waar dat in dit geval aan ligt: De ee blijft op woordeinde een ee. Ook met de lange i gebeurt op woordeinde iets, die wordt als regel een ie: drie, knie, familie. U weet wat er gebeurt: die tweede e van ee en ie komt en gaat waar het zo uitkomt; dat is wat in Wester (1990: 43) het ‘mysterie van de tweede e’ genoemd wordt. Het is louter toevallig dat het Nederlands het onregelmatige rangtelwoord derde kent, want anders zou wat voor tweede geldt ook voor driede gelden: de ‘tweede e’ blijft staan.
Om de zaak wat de i betreft nog gecompliceerder te maken, zijn er ook woorden waarin die i op woordeinde helemaal niet ‘verdubbeld’ wordt: januari, bami, bikini, tosti, ski, tipi, kaki, salami, confetti, taxi, etc. We zullen straks zien wat dat voor gevolgen kan hebben.
Maar de andere kant op werkt het ook. Het einde van een woord is ook een open lettergreep, en dus worden met name a, i, o en u op woordeinde niet verdubbeld, hoewel ze dan verplicht lang zijn: ja, zo, nu. Maar wat nu als een dergelijk grondwoord van een uitgang wordt voorzien? In sommige gevallen ontstaat dan spontaan een zo op het oog gesloten lettergreep, waar dat helemaal niet het geval is. Als je het meervoud van dia schrijft als dias, dan staat er ‘die jas’, en als je het verkleinwoord van auto schrijft als autotje, dan staat er ‘oo- totje’.
Merk op dat in beide gevallen (verkleinwoordvorming, meervoud) sprake is van precies hetzelfde probleem, maar we hebben die problemen verschillend opgelost. Dat leidt tot de volgende spellingscontradicties:
(4) | dia | diaatje | dia's |
agenda | agendaatje | agenda's | |
chocola | chocolaatje | chocola's | |
ski | skietje | ski's | |
tosti | tostietje | tosti's | |
bikini | bikinietje | bikini's | |
auto | autootje | auto's | |
hobo | hobootje | hobo's | |
solo | solootje | solo's | |
paraplu | parapluutje | paraplu's | |
reçu | reçuutje | reçu's | |
revu | revuutje | revu's |
Dat (4) een reëel spellingsprobleem representeert, is buiten kijf. Heel vaak blijkt dat taalgebruikers niet precies weten hoe ze spellingsproblemen als (4), (als ze ze al constateren, heel vaak wordt bij voorbeeld autotje gespeld,) moeten oplossen. Er bestaat een doctoraalscriptie over deze en daaraan verwante problemen, Wieferink & Van der Toom (1987), waarin verslag gedaan wordt van onderzoek naar spellingsproblemen in onder andere gevallen als (4). De eindconclusie luidt daar, dat taalgebruikers vaak grote moeite hebben in gevallen als (4) de juiste keuze te maken, waarbij de keuze voor apostrof vaak prominenter is dan voor klinkerverdubbeling.
Dit probleem zou opgelost moeten worden, aangezien het de spellingsgebruiker voor grote moeilijkheden plaatst, juist omdat het inconsequent is. Er zijn mogelijke oplossingen, die ik hier even de revu laat passeren.
1. | We schrijven autootje, dus ook autoos |
2. | We schrijven auto's, dus ook auto'tje |
Ik zou, als ik het voor het zeggen had bij een eventuele spellingshervorming kiezen voor het opheffen van de contradicties in (4), en dan via optie 1Ga naar eind4.. De reden daarvoor is tweeledig. In de eerste plaats is het een esthetische. Ik vind dat het schriftbeeld lijdt onder al die aanduidingen van dingen die op, aan of naast letters hangen. Maar
er is ook een puur spellingtechnisch argument. We willen (4) regulariseren omdat we graag eenduidige regels willen. Dan moet de oplossing zelf die eenduidigheid niet in de weg staan. En 2. staat die eenduidigheid in de weg. De apostrofoplossing is inconsistent omdat de apostrof in de spelling als regel staat voor zaken die zijn weggelaten. Kortom: de apostrof representeert een of meer weggelaten karakters. Voorbeelden zijn:
(5) | 's morgens, m'n, zo'n, z'n, Koos' jas |
Het mag duidelijk zijn dat in de spelling auto's (of auto tje) helemaal geen sprake is van een ommissie, maar van de oplossing van een ander spellingsprobleem, het veranderen van een open lettergreep in een gesloten.Ga naar eind5.
Het meest voor de hand liggende argument tegen 1. kan makkelijk ontzenuwd worden. Er is namelijk nog een ander kwestie die bij de spelling nog wel eens roet in het eten gooit, namelijk het afbreken van woorden op het eind van de regel. Dan verdwijnt die verdubbelde klinker weer, want hij is niet meer nodig. Het woord autootje breek je dus af als auto- tje. Dat plaatst veel krante- en tijdschriftredacteuren voor grote problemen, want nogal wat afbreekprogramma's komen hier niet uit. Er moet dan namelijk, naast de afbreking, een andere manipulatie worden uitgevoerd: er verdwijnt een (letter)teken.
Nu zou je zeggen dat oplossing 2. dat nadeel niet heeft, maar dat is niet waar: je breekt auto ‘tje volgens mij niet af als auto’- tje, maar als auto- tje, met hetzelfde probleem voor het afbreekprogramma of de tekstredacteur: opnieuw verdwijnt er een teken, dit maal de apostrof.
Maar er komt nog iets bij in het voordeel van optie 1. Er is in het Nederlands ook nog zoiets als het deelteken, of trema. Het deelteken, de naam zegt het al een beetje, geeft aan hoe een woord in syllabes moet worden opgedeeld. Het is dus niet meer dan een leeshulp. Wordt nu afgebroken op de plaats van het deelteken, dan verdwijnt de functie ervan, en met de functie ook de vorm. Woorden als geïnd, chemicaliën, en zeeën breekt men dus respectievelijk af als, ge- ind, chemicali- en en zee- en. Nu is het niet alleen zo dat veel taalgebruikers dat niet weten, en je dus nog vaak deeltekens aan het begin van een zin tegenkomt, maar ook veel afbreekprogramma's weten of kunnen dat niet, en dus tref je nog maar al te vaak deeltekens aan aan het begin van een nieuwe regel.
Het probleem is echter precies hetzelfde als ik hierboven met autootje vs. auto- tje liet zien; er wordt niet alleen afgebroken, maar ook met een teken gemanipuleerd.Ga naar eind6. Kortom: dit kan nooit een tegenargument vormen tegen kiezen voor optie 1., want het creëert geen probleem. Je kunt eerder zeggen dat het een probleem in stand houdt dat we vooraf toch al hadden.
Met (4) pakte ik een probleem aan dat in belangrijke mate helemaal geen probleem is, want het is geregeld. Heel inconsequent geregeld, en als zodanig bron van veel fouten en misverstanden, en dus voor verbetering vatbaar, maar goed, het is geregeld. Maar er zijn sterk aan (4) verwante andere problemen, die niet altijd zijn opgelost. Er zijn namelijk ook werkwoordsstammen die op een volle vocaal eindigen, en werkwoorden buigen als regel door middel van uitgangen. Er ontstaat iets soortgelijks als in (4), zij het dat de taalgebruiker zich van de oplossing van het probleem veel minder bewust is dan bij de autootje-gevallen.
Hoe schrijf je bij voorbeeld de tegenwoordige tijd, zeg derde persoon enkelvoud, van het werkwoord skiën? Hij skit? Hij ski 't? Hij skiet? Dat laatste is goed, maar veel taalgebruikers vinden het een vreemd woordbeeld, en mijn stelling is dan ook dat zulke vormen in geschreven taal als regel worden vermeden.
Nog een voorbeeld. Er bestaat een intrigerend bordspel genaamd go. Dat het ook een intrigerend woord is blijkt direkt. Als er een spel go is, kun je ook goën. Maar is het nu Hij got, Hij go 't of Hij goot? Dat laatste is ongetwijfeld goed, maar eigenlijk niemand heeft er vrede mee, omdat het woordbeeld wel heel erg lijkt op de verleden tijd van gieten.
Maar dan de verleden tijd. Om een of andere raadselachtige reden hebben we met de spelling daarvan grotere moeilijkheden dan met de tegenwoordige tijden. Is het Hij gode of Hij goode? En is het Hij skide of Hij skiede? Wie het weet mag het zeggen (en dan graag wel erbij zeggen waarom.) Vergelijkbare problemen in de spelletjessfeer zijn de werkwoorden strategoën en dominoën. Is het Hij strategot of Hij strategoot? Dat laatste, maar de verleden tijd lijkt moeilijker: Hij strategode of Hij strategoode?Ga naar eind7.
We stuiten hier weer op een punt dat ik al eerder gemaakt heb in het stuk over spelling in de vorige Vooys: Er zijn nogal wat gevallen waarbij de spelling van een bepaald woord helemaal niet gere-
geld is. Als taalkundige kan ik U nu uitleggen waarom de strategoode-kwestie eigenlijk niet geregeld is, en de autootje-kwestie wel.
In het Nederlands kunnen ongelede werkwoorden maar een heel beperkte vorm hebben. Ze hebben eigenlijk zonder uitzondering een monosyllabische stam, zeer sporadische uitzonderingen als soebatten en tandakken daargelaten. En de monosyllabische werkwoorden op een vocaal, gaan, staan, slaan, zijn, doen en zien, behoren tot een vast rijtje uitzonderingen waarvan de spelling in de onderscheiden verbogen vormen geregeld is. Werkwoorden als -strategoën mogen eigenlijk niet, en zijn dus ook over het hoofd gezien. Hun spelling is formeel wel geregeld, ze gaan net als gaan en consorten, maar makers van woordenlijsten zien ze als regel over het hoofd. En dus raakt de taalgebruiker in opperste verwarring als hij de verbuigingen moet spellen.
Maar het is gewoon: Hij strategoot, net als Hij gaat. En dan wordt opeens duidelijk waarom we om raadselachtige redenen met de verleden tijden de meeste moeite hebben. Daar houdt de analogie met de gaan-gevallen opeens op, want die zijn allemaal (uitzonderlijk) sterk: ging, stond, sloeg, was, deed en zag. En waar de analogie ophoudt, houdt ook onze mogelijkheid tot vergelijken op. Zie daar de verbluffend simpele verklaring van een zo op het oog ondoorzichtig probleem.
Bibliografie
Jet Wester: ‘De Tao van de taal, of: Chanel no. 5 en het Geval Nederlands’. In: J. Wester, G. Krol en C. Crombach, Gaat het Nederlands teloor? Drie essays, 1990 |
Karin Wiefferink & Trudy van der Toorn: Spellingsproblemen met woorden die eindigen op een vokaal, doctoraalscriptie RU Utrecht, 1987. |
- eind1.
- Dat is in feite ook de situatie bij de ij, die is ontstaan uit een combinatie van twee i's, waarvan de tweede een staartje is gaan dragen. Ik kom op de ij (en de ei en de y) in een volgende bijdrage over spelling nog uitgebreid te spreken.
- eind2.
- Merk op dat het ook anders kan, namelijk het verdubbelen van de medeklinker bij de korte klank, dus mat [maat] vs. matt [mat], kortom: ‘medeklinkerspelling’; de lengte van klinkers wordt niet aangegeven door ze te verdubbelen, maar door ze erop volgende medeklinker te verdubbelen. Dit systeem heeft uit gelijkvormigheidsoogpunt grote voordelen, (zie noot 5.), maar er is bij mijn weten geen taal waarbij het spellingssysteem daarvoor kiest. Ik laat enkele direkt in het oog springende problemen met dit systeem, zoals: Hoe verdubbel je ng en ch? buiten beschouwing; ze zijn overigens tamelijk simpel op te lossen. Het gaat mij puur om de gemaakte keuze: dubbele klinker (om ‘lang’ aan te geven) of dubbele medeklinker (om ‘kort’ aan te geven).
- eind3.
- Merk op dat dit wel heel erg lijkt op de hierboven genoemde ‘medeklinkerspelling’. Het spellingssysteem van het Nederlands balanceert in dit opzicht dan ook tussen twee systemen in, zoals dat van de meeste ons omringende talen, en dat heeft grote gevolgen waar het ideeën van gelijkvormigheid betreft. Over die problemen gaat dit stuk.
- eind4.
- Tot die conclusie komen ook Wiefferink en Van der Toom: ‘wij [stellen] de volgende spellingswijziging voor: meervouden en genitieven van woorden op een vokaal worden niet meer met een apostrof gespeld, maar met een dubbele vokaal’ (p. 78).
- eind5.
- Hieraan kan een belangrijk argument worden ontleend ten voordele van medeklinkerspelling. Stel dat we maat schrijven als mat en mat als matt, dan levert nog verkleinwoord, noch meervoud meer een probleem op, die worden regulier mattje en matje. Bovendien is nu zowel autos als autotje goed gespeld, in beide gevallen is de o automatisch lang, omdat er geen verdubbelde medeklinker volgt.
Ik realiseer me dat overgaan op medeklinkerspelling niet realistisch is, en uit wat ik er hier over beweer mag dan ook geenszins worden afgeleid dat ik pleit voor de invoering ervan, al was het alleen al omdat het twee generaties zou duren voor de lezers aan het ingrijpend vernieuwde woordbeeld zouden wennen, maar het gaat mij hier om het argument. De extra o in autootje is gevolg van de gemaakte keuzes.
- eind6.
- Er is nog wel wat meer over deze kwestie te zeggen. De verkleinwoorden van de woorden ma en maat schrijft men, ook in de huidige spelling, identiek, namelijk als maatje. Een afbreekprogramma kan een dergelijk woord niet afbreken, omdat het geen Nederlands begrijpt. Hier moet dus altijd een redacteur ingrijpen. Dit is het simpele bewijs dat een 100% feilloos afbreekprogramma niet te maken valt, zo lang er geen computerprogramma bestaat dat ook begrijpt wat het leest.
- eind7.
- Onlangs stond in de ondertiteling bij de TV-serie Soap: ‘Ze staan op het dak te frisbeën’ [met een frisbee te gooien]. Dat moet natuurlijk zijn: frisbeeën, en het is vermakelijk om te zien waar deze fout vandaan komt. Het woordt frisbee blijft, zolang we mijn voorstel uit het vorige artikel niet overnemen, en gewoon frisbie spellen, een fiks probleem. Het is het enige (werk)woord dat ik ken dat eindigt op onbeklemtoond ie, terwijl je het schrijft met ee. Als je dat doorziet is opeens duidelijk waar die ene e gebleven is. De vertaler had natuurlijk de beruchte oppositie chemicaliën (onbeklemtoond ie) vs. categorieën (beklemtoond ie) in gedachten. Deze kwestie, waarover ik in een ander verband nog wel eens iets zal zeggen, zou ik analoog aan Jet Wester het ‘mysterie van de derde e’ willen noemen. De vertaler moet dus gedacht hebben: frisbeeën is net zo'n woord als chemicaliën (hoewel dat geen werkwoord is!) en dat spel je dus analoog.