duele schrijvers. Tussen de vele portretten vinden we slechts enkele artikeltjes over zaken als de opiumhandel, de ethische politiek, vrouwen in de Indische samenleving en de Jappenkampen. Alle grote namen uit de Indische literatuur zijn vertegenwoordigd: Multatuli, Daum, Couperus, Du Perron, Vuyk Dermoût enzovoort. Bij al deze auteurs speelt het botsen of juist het harmonieus samengaan van de twee culturen, de Hollandse en de Oosterse, een grote rol. Multatuli schopte tegen de uitbuiting en de afpersing die het koloniale systeem met zich meebracht; Couperus was gevoelig voor de stille kracht; Vuyk beschrijft in haar oeuvre zowel de periode van het oude koloniale Indië als de jonge republiek Indonesië. Zij voelde zich zo verbonden met Indonesië dat ze zelfs de nationaliteit van dat land aannam. Maar toch is er maar één auteur bij wie de Oosterse atmosfeer ook diep is doorgedrongen in de vorm van haar werk: Maria Dermoût. Rob Nieuwenhuys zegt van haar: ‘Haar vertelwijze lijkt het meest op het in Indonesië zo wijd verbreide “dongeng”, een zangerige wijze van voordragen. Die lag in haar gehoor en in haar gebaar.’
De botsing van twee verschillende culturen is ook bij de tweede generatie een belangrijk thema. Deze schrijvers zijn uit Indisch-Nederlandse ouders geboren maar hebben nooit in Indonesië gewoond. Ze zijn thuis in de Nederlandse samenleving, maar toch zijn of voelen ze zich anders; het Indische verleden blijft trekken. Veel literatuur uit deze hoek handelt dan ook over een reis naar Indonesië, een zoektocht naar het verleden en de wortels.
Opvallend is dat er onder de vele auteurs die besproken worden één groep van schrijvers ontbreekt. Slechts een heel enkele keer komen ze ter sprake: de Indonesische schrijvers zelf. Hoe hebben deze schrijvers het kolonialisme of het koloniale verleden verwerkt in hun literatuur? In welke taal schreven ze? Horen ze bij de Nederlandse literatuur? Bij de bespreking van het tijdschrift Oriëntatie worden ze even genoemd. Aan dit tijdschrift, onder leiding van Rob Nieuwenhuys, werkten naast Nederlandse ook Indonesische schrijvers en dichters mee, zoals Pramoedya Ananta Toer, Mochtar Lubis en Chairil Anwar. Het is jammer dat het Magazijn niet de kans heeft aangegrepen om aan deze schrijvers eens aandacht te schenken.
De artikelen zijn kort, vaak niet meer dan twee bladzijden, waardoor de auteurs gedwongen worden beknopt te zijn. Nu blijven de stukjes vaak steken in de bekende zaken, zeker waar het de (vele) grote namen betreft. Veel van wat over hen gezegd wordt, kennen we al uit andere bronnen. Zo is het opmerkelijk dat een groot deel van de artikelen van Rob Nieuwenhuis in dit Magazijn vrijwel letterlijk overgenomen zijn uit zijn Oost-Indische spiegel. Dit neemt niet weg dat het boek een gevarieerd overzicht biedt van de rijke Indisch-Nederlandse literatuur. Voor degene die nog weinig weet van deze Oosterse kant van onze vaderlandse literatuur, is het een aardige inleiding, die zeker nieuwsgierig maakt naar meer.
C.B.