de bedoeling was. En dat dat tot iets heel moois kan leiden, bewijst deze bloemlezing. Maar er is nog iets; die gedichten die wél speciaal voor kinderen zijn geschreven kunnen ook heel goed door volwassenen worden gelezen, zonder dat dát nou direkt de bedoeling was. Een boek met gedichten voor iedereen, voor kinderen van alle leeftijden. En misschien moet je ook wel een beetje een kind zijn om gedichten te lezen: je hebt nog geen vooroordelen over poëzie, en denkt niet bij voorbaat dat poëzie moeilijk is, of saai, of alleen iets voor wereldvreemde dagdromers. Tine van Buul en Bianca Stigter stelden de bloemlezing samen. Tine van Buul verzorgde eerder de bundel Ziezo, de 347 kinderversjes, waarin de poëzie voor kinderen van Annie M.G. Schmidt is bijeengebracht. Over dit boek zei Kees Fens dat de scheiding tussen kinderverzen en poëzie voor volwassenen erin opgeheven wordt. Wat erin is samengebracht ‘verdient gewoon een plaats in de Nederlandse literatuur’, aldus Fens. Ik vermoed dat dit hem ook voor ogen stond toen hij toestemde om de inleiding voor de bloemlezing Als je goed om je heen kijkt te schrijven. Het compliment dat Fens aan Annie Schmidt gaf, geef ik nu graag ook aan hem en aan de samenstelsters van deze bloemlezing.
De bloemlezing bestaat uit negen afdelingen en telt in totaal 365 gedichten. Voor iedere dag één, of voor iedere dag tien, want een gedicht kun je zo vaak lezen als je wilt. De eerste afdeling heeft de titel ‘De dag begint te komen’ en de laatste afdeling heet ‘De maan loopt een eindje met ons mee’, waaruit de thematische opbouw al naar voren treedt. Het zijn gedichten die aanspreken vanaf het moment dat je opstaat tot aan het moment dat je naar bed gaat, vanaf het begin van een jaar tot het eind van een jaar en vanaf het moment dat je klein bent tot aan het moment dat je groot bent. De meest kleine gebeurtenissen krijgen een plaats, de meest fantastische en de meest belangrijke. Het zijn letterlijk gedichten die een heel leven meegaan.
Het gedicht ‘De ontdekking’ van K. Schippers vormt de titel van deze bloemlezing. Fens zegt in zijn inleiding dat gedichten altijd gaan over iets dat je weet en toch niet weet. Je hebt het alleen nog nooit ‘zo’ gezien als de dichter, waardoor er een andere wereld ontstaat. Waardoor je opeens weer ziet, wat je natuurlijk al lang weet, dat alles gekleurd is.
Annie M.G. Schmidt neemt terecht een groot aantal gedichten voor haar rekening. ‘Dikkertje Dap’, ‘Rineke Tineke Peuleschil’, ‘Het fluitketeltje’, ze staan er allemaal in en ze blijven heerlijk om te lezen. Ook Willem Wilmink laat zich niet onbetuigd. Zijn gedichten vallen op omdat ze vaak een realistische strekking hebben. Zo dicht hij bij voorbeeld over een mongooltje, of over ouders die ruzie hebben:
Ruzie
Naast onze kamer was groot gevaar:
vader en moeder hadden het daar
verschrikkelijk op een schreeuwen gezet.
Ik haalde mijn kleine zusje uit bed.
We zijn naar de badkamer gegaan
en hebben de deur op slot gedaan.
Nu zijn die twee weer goed met elkaar.
Ze aaien elkaar en ze glimlachen maar.
En wat wij vannacht weer hebben gehoord,
wordt niet uitgelegd, met geen enkel woord.
Het is weer koek en ei met die twee,
maar mijn zusje en ik doen nog lang niet mee.
Naast de ‘echte kinderdichters’ staan dichters als Paul van Ostaijen, Jan Hanlo, J.H. Leopold, Rutger Kopland en vele anderen. Ook Gorter is vertegenwoordigd met het prachtige ‘Zie je ik hou van je’, dat - en dat maakt deze bloemlezing juist zo leuk - toch een ander gedicht wordt nu het in een boek voor kinderen staat: ‘O ja, ik hou van je,/ik hou zo vrees'lijk van je/ik wou het helemaal zeggen - /Maar ik kan het toch niet zeggen.’ De sensitivistische Gorter is hier geruisloos in een kinderzieltje overgestapt.
Treffend is het gedicht van K. Schippers waarin hij probeert duidelijk te maken wat eigenlijk de essentie van poëzie is, waar hij op eenvoudige wijze uitstekend in slaagt: