Sexualiteit is echter uit den boze in het verhaal. Sterker nog: zwangerschap wordt beschouwd als een ziekte, de vrucht is een abces dat verwijderd dient te worden...
Het is duidelijk: alle conflictstof ontbreekt in het leven van de man. Opvoeding, sex, dood, armoede, mislukking, eenzaamheid, liefdesverdriet: het bestaat niet of het ontgaat hem. Een ontwikkeling of groei, doorgaans het gevolg van conflicten, is bij hem ook niet te bespeuren. ‘Niet ieder mens is als ik zo gelukkig dat hij van zijn prille jeugd af is gezegend met en helder inzicht in de loop van zijn bestaan.’ De oudere man die hij is, wanneer hij zijn memoires schrijft, is precies dezelfde als de jonge in Amsterdam in Parijs. Zelfs de weemoed, een emotie die in de lijn van de verwachting ligt bij het beschrijven van voorgoed voorbije tijden, ontbreekt volkomen. Het motto van Gouden dagen luidt niet voor niets: ‘...happy things can only be spoken of in a happy way, without grieving because they have vanished...’ (Nabokov).
Als de hoofdpersonages in een boek gevrijwaard blijven van alle conflictsituaties, komt de nadruk automatisch volledig te liggen op het verhaal, de gebeurtenissen. Wat mij betreft valt Gouden dagen hier door de mand. De verrassing van het irreële is snel uitgewerkt. Wat dan overblijft is een handvol verhaaltjes. De gebeurtenissen die de argeloze memoiresschrijver boekstaaft zijn af en toe grappig, maar meestal flauw. Het verhaal over de energieke wereldhervormer Piet van Hengelo, die avonturen beleeft in ultralinkse theekransjes en die zijn principes bij het grof vuil zet om ze te vervangen door een kapitalistische levensstijl: dat kennen we nu wel. Ook wordt uitgebreid verslag gedaan van een door de man gefinancierde onderzoekstocht naar een stam in Afrika. Het betreft de stam van de Toeboeloes. De berg waarop de Toeboeloes leven heet de Oeloemba, het stamhoofd Noeboetoe, de gids Tsjoemboe, hun god Boeboe. Hier past een schouderophalen. Alleen verstokte Campert-fans (er zijn er veel, ze schijnen geen vlieg kwaad te doen) zullen dit soort verhalen waarderen.
Wat Campert in Gouden dagen gedaan heeft, is vrij uniek in onze literatuur. Maar de schaamteloze tentoonspreiding van zoveel geluk zal menig lezer (misschien ook wel die uit het café) doen snakken naar een vleugje lichaamsgeur (alleen al om de ‘bedwelmende ongeschondenheid van Monique's huid’ uit de neus te verdrijven), een snufje zwaarmoedigheid en een tobbe vol God.
‘Ik krijg wel eens de indruk dat veel mensen meer hechten aan ongeluk dan goed voor ze is’, schrijft de man. Zeker, in werkelijkheid zal hij wel gelijk hebben. Geluk is fijn, maar er in woorden getuigenis van afleggen levert in dit geval een oninteressant boek op.
Ten gunste van Campert redenerend, zou je kunen zeggen dat hij zijn lezers en spiegel voorhoudt: door ostentatief alle conflictsituaties weg te werken, toont hij de onbereikbaarheid van het geluk aan. Geen mens buiten het sprookje zal die conflictsituaties weten te ontlopen. Maar dat weten we natuurlijk al en ook dan blijft de conclusie dat het een oninteressant boek is.
De indruk moet niet gewekt worden dat Campert ‘grote’ literatuur pretendeert te schrijven. Ook zijn hoofdpersonage laat weten dat niet na te streven. Dan nog is Gouden dagen een magere vertelling, eventueel goed voor op het nachtkastje. De naam van de streek waarin de man zijn memoires schrijft, verklapt het al: de Geeluwe.
Michel Koot