Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
De veer is grof en ik ben niet beleefd
| |
[pagina 126]
| |
meestal ook de belangstelling voor de persoon achter het werk. Met verbazing constateert dan de liefhebber van Mozarts muziek dat goddelijk talent zich geopenbaard heeft in een wel heel ordinair en vulgair mannetje. Zijn platvloersheid lijkt te vloeken met zijn genialiteit. Mozart zou hierom hartelijk gelachen hebben. Zijn enige zorg was de muziek. En daarbuiten? Lang leve de lol. ‘Potverdorie bliksems nog aan toe, sakkerment en sapperloot, duivels, heksen, hellevegen, hellelegers zonder einde, potverdorie hemel element, lucht, water, aarde en vuur, Europa, Azië, Afrika en Amerika, jezuïeten, augustijnen, benedictijnen, kapucijners, minorieten, fransiscanen, dominicanen, kartuizers en heren van het Heilige Kreuz, reguliere en irreguliere kannuniken en alle luibakken, spitsboeven, hondsvotten, schoften en lullen op een hoop, ezels, buffels, ossen, dwazen, sukkels en gekken!’ | |
Mooi en wildOp zoek naar ‘de persoon achter het genie’ stuit je overal op Mozarts brieven. Iedereen die de man Mozart wil leren kennen, wordt daarnaar verwezen. Ten onrechte. Want wie hoopvol de brieven gaat lezen wordt onmiddellijk teleurgesteld: Mozart is - in elk geval in zijn brieven - onkenbaar. Hoe meer men van hem leest, hoe minder grijpbaar de persoon is die uit de brieven spreekt. Mozart is onuitstaanbaar - hij is nog erger dan een kameleon, die je tenminste aan het reliëf nog van zijn omgeving zou kunnen onderscheiden. Bij Mozart is dat onmogelijk. Hij voert in zijn brieven personages op die zo plat zijn als papier: ‘Uw gehoorzaamste zoon Wolfgang Amadé Mozart’, ‘W.A. Mzt.’, ‘Wolfgang’, ‘Varkenslul Rosenkranz’, ‘Je trouwe echtgenoot’, maar nooit: Wolfgang Amadeus Mozart. Iedere aangeschrevene toont hij een ander gezicht: ‘U ziet dus dat ik kan schrijven als ik wil, mooi en wild, recht en krom.’Ga naar eind1. Verwarrend materiaal voor een biograaf. Maar er is een ander, niet-biografisch aspect dat de brieven de moeite waard maakt: ze zijn soms gewoon leuk om te lezen. Origineel, grappig, soms wellicht banaal, maar vol fantasie. Het zijn brieven waarbij de ergernis over zijn hypocrisie en gewiekstheid wegvalt. Ze ontlenen hun charme niet aan het feit dat ze gegevens over Mozart verschaffen. Hij speelt met de taal, om de taal zelf. Natuurlijk schreef Mozart dat soort brieven niet aan iedereen. In een groot deel van zijn correspondentie doet hij verslag van de reizen die hij maakt, composities waaraan hij werkt, ruzies die hij uitvecht en de geldnood die hem steeds meer kwelt. Maar er zijn ook andere brieven. En dat zijn de leukste.
Eigenlijk is Mozart een gewone briefschrijver. Iedereen begrijpt dat er stijlverschillen zullen zijn tussen de brieven aan zijn vader, aan de vrouw die hij wil trouwen en aan de rijke koopman van wie hij geld leent. Maar de stijlverschillen zijn bij hem wel érg groot. Het is niet overdreven te stellen dat elke aangeschrevene een andere Mozart onder ogen krijgt. Wanneer hij Aloysia Weber schrijft, is hij het meest terughoudend. Mozart had haar korte tijd zangles gegeven, en was sindsdien hartstochtelijk verliefd op haar. Of hij wist dat goed te verbergen, óf zij moet een weinig subtiele natuur geweest zijn: ze heeft waarschijnlijk nooit iets vermoed. De brieven aan haar zijn zonder veel concurrentie de saaiste om te lezen: Mozart betoont zich een degelijk en omzichtig verteller: vol bewondering voor de talenten van zijn leerlinge, en zeer beleefd, onderdanig welhaast. Toch is ook duidelijk dat de muziek vóór alles gaat, ook Aloysia Weber moet precies doen wat hij zegt:
‘Ik zou Uw aandacht het meest op de expressie willen richten, [...] als U het zo aanpakt (met Uw voortreffelijke stem, met Uw goede methode van zingen) zal ze [een scène van Andromeda] U binnen korte tijd feilloos lukken.’ | |
‘Mon très cher père’Verreweg de meeste brieven die Mozart schreef, zijn aan zijn vader gericht. Deze briefschrijver kan zich meer permitteren, maar toch niet al te | |
[pagina 127]
| |
veel: hij mag een wederzijdse kennis (dhr. C.) ein schwanz noemen, maar hij blijft de gehoorzame zoon: hij vergeet nooit te vertellen dat hij zijn werk gedaan heeft. Of er druk mee bezig is. Of net even gepauzeerd is om de tijd te nemen een brief te schrijven. Mozart is als een schooljongetje dat zijn vader verzekert dat zijn huiswerk af is, terwijl hij naar buiten loopt om te gaan voetballen. In werkelijkheid is dan ‘alles al gecomponeerd, maar nog niet geschreven’. Zelfs de brief waarin hij vertelt dat zijn moeder ziek is - ze is dan feitelijk al dood, maar die schok bewaart hij voor een volgende brief - begint hij met een uitgebreide beschrijving van de bijval die zijn symfonie nummer 31 in Parijs heeft gevonden. Vóór alles poogt hij zijn vader tevreden te stellen, zodat die trots kan zijn op zijn zoon. Daartoe wringt hij zich in allerlei bochten en hij is niet steeds even eerlijk: een uitgebreide verhandeling over het feit dat hij niet aan vrouwen denkt (vanwege het vele werk natuurlijk...), wordt na een maand gevolgd door de brief waarin Constanze, zijn verloofde, wordt geïntroduceerd. De hypocrisie is hier te doorzichtig: er vallen dan ook gaten in het masker dat Mozart gebruikt in de correspondentie met zijn vader. Vader trapt er niet in, en blijft zijn zoon vermanen. De brieven van ‘Amadé’ worden daarop wat geïrriteerder en de correspondentie verflauwt. En dat is jammer, want ondanks het vele gedraai, leveren enkele brieven mooie passages. Wanneer Mozart zich ergert, of wanneer hij eerlijk opschrijft wat hij ziet, komt hij soms tot prachtige beschrijvingen. Menig romanschrijver mag jaloers zijn op de introductie van het volgende ‘personage’:
‘Stelt u zich eens voor, een zeer grote man, sterk, nogal corpulent, een lachwekkend gezicht. Wanneer hij door de kamer loopt, naar een andere tafel toe, dan legt hij beide handen op zijn maag, buigt ze naar zich toe en duwt zich met zijn lijf naar boven, knikt met zijn hoofd en pas nadat dit gebeurd is, trekt hij heel vlug zijn rechtervoet terug; en dit doet hij bij elke persoon opnieuw. Hij zegt dat hij papa duizendmaal kent...’
De aardigste brieven schreef Mozart aan vrouwen bij wie hij niets wilde bereiken: zijn nichtje en zijn zusje, Nannerl. Omdat de brieven van Nannerl niet bewaard zijn, ontgaat de lezer een deel van de grappen, maar vermoedelijk parodieert Mozart zijn zus nogal eens. Een aardig voorbeeld daarvan is niet in een brief, maar in het dagboek van ‘Nannerl’ - waarin Mozart regelmatig pagina's volschreef - terug te vinden:
De 13e: ‘Regenachtig, maar niet geregend, en stukje bij beetje - glimlacht de hemel!’ De 15e: ‘Aardig weer. In de namiddag een onweer. En geregend.’ De 72e: ‘Mooi weer. In de namiddag een beetje geregend. Maar meteen weer mooi.’
De biografisch-geïnteresseerde komt al gauw tot de ontdekking dat Mozart weinig van zichzelf laat zien en de buitenwereld voorschotelt wat ze graag wil zien. Een toneelspeler met evenzoveel gezichten als toeschouwers. De toeschouwers gaan tevreden naar huis. Ze hebben in een spiegel gekeken. ‘Wat? Waarom niet? Waarom zou ik ze niet opsturen? Waarom zou ik ze niet zenden? Waarom niet? Curieus! Ik zou niet weten waarom niet. | |
‘Mijn lief violoncellootje’In oktober 1777, hij is dan twintig jaar oud, ontmoet Mozart zijn nichtje Maria Anna Thekla, ‘das Bäsle’. Ze zijn elkaar gaan schrijven en van zijn brieven aan haar zijn er negen bewaard gebleven, die de geschiedenis zijn ingegaan - of beter: achter de geschiedenis verborgen zijn gehouden - als ‘de Bäsle-brieven’. Ze hebben een voor ons vermakelijke historie van verzwijgen en censureren achter de rug en pas de laatste decennia is het gefluister eromheen verstomd. Aan het eeuwenlang verheimelijken van deze brieven is het geforceerd in stand houden van het ideaalbeeld van Mozart schuldig. De brieven tonen een aspect van dat liever ontkend werd: het | |
[pagina 128]
| |
gebied dat door Hildesheimer, belangrijk biograaf van Mozart, duidelijk doch beschaafd omschreven wordt als ‘Fäkalkomik’ of ‘Analerotik’. Een houding waarvan de achttiende- en negentiendeeeuwer, de wereldburger ná Mozart, niet gediend was, wat ‘nicht für Anstandsdamen bestimmt’ was. Bij het gefluister rondom de Bäsle-brieven keert steeds dezelfde roddel terug: Mozart zou iets met zijn nichtje gehad hebben. Nog steeds worden de Bäsle-brieven vooral gelezen vanwege het vunzige taalgebruik, de ‘Leck mich im Arsch’-rijmpjes, en om vraag: hebben Mozart en das Bäsle ‘het’ nu gedaan of niet? te kunnen beantwoorden. Het is vermakelijk te zien in welke bochten de biografen zich wringen om uit de schijnbaar spontaan geschreven woordenstroom bewijzen voor zowel een bevestiging als een ontkenning van deze vraag te vinden. Hiermee wordt voorbijgegaan aan een interessanter element van de brieven. Het zijn eigenlijk composities van taal, de boodschap is het minst belangrijke deel. Dit is bij Mozart een wetmatigheid: hoe minder informatie hij geeft, hoe leuker de brieven zijn. Aan Bäsle schrijft hij slechts voor zijn plezier: ‘Alsmaar iets verstandigs geeft hoofdpijn’. Dus schreef Mozart een brief met de aanhef ‘Allerliebste Bäsle-häsle’, waarna tweeëneenhalve bladzijde vol rijmwoorden, klankspelletjes, opsommingen, uitroepen, spreektaal, zelfverzonnen woorden en vreemde associaties volgen. In een brief aan zijn vader rept hij bij voorbeeld van een ‘eenzijdige koe’ in een verder gewone kudde, maar dat is nog een vrij relevant verhaal. Aan Bäsle schrijft hij: ‘[...] oh als ik maar geweest was, oh dat ik geweest was, wilde God ik was geweest, wat? Een stokvis.’ Wolfgang Amadeus Mozart, sonate voor piano (Wenen 1789), Köchel-Verzeichnis vijfhonderdzesenzeventig: er is er één jarig hoera, hoera... 12 juli 1789 schreef Mozart een smeekbede om geld aan de koopman Michael Puchberg. Het zou een lening moeten worden, want Mozart had geen geld, maar wel vooruitzichten. Naast zes kwartetten voor de koning, was hij ook bezig met ‘zes makkelijke pianosonates voor de prinses Friederika’. Het bleef echter bij één sonate, KV 576 (niet makkelijk). Hierboven is de aanhef van het eerste deel afgedrukt. Mozart zit nooit verlegen om woorden: alles is overdadig. Zijn stijl is daarop geen uitzondering. ‘Goddank’ is niet voldoende, het is steeds ‘Godlof en goddank’; één afscheidskus volstaat niet, dat zijn er steeds minstens duizend; wanneer hij vraagt hoe het met zijn nichtje is, uit hij niet alleen de hoop dat het goed gaat, maar geeft hij meteen een lijst van mogelijkheden, van ‘of U soms zin hebt Uw leven te schenken’ en ‘of U mij nog een beetje aardig vindt’ tot ‘of U nog zonder verstopping bent’. Niet verlegen om woorden: elke Bäslebrief wordt wel opgesierd door één of meer opsommingen, al dan niet in rijm.Ga naar eind2. Het voortdurend gebruik van rijm tekent de speelsheid waarmee Mozart met de taal omgaat: in de Bäsle-brieven is hij het spelende kind dat hij bij zijn vader niet durft te zijn. Het begint al in de aanhef (‘Bäsle-häsle’) van de tweede brief, waarna bijna elk woord een rijmend aanhangsel krijgt, dat inhoudelijk niets toevoegt (‘vetter-retter, gesund-hund, papa-haha’). Speciaal voor Bäsle heeft hij een nieuw, curieus woord verzonnen. Hij wil regelmatig van haar weten of ze de ‘spuni cuni fait’ nog heeft. Nieuwsgierige lezers hebben altijd willen weten wat Mozart ermee bedoelde. Was het een erotische toespeling? Verbasterd Italiaans, Frans? Of gewoon een fantasiewoord? Wat maakt het eigen- | |
[pagina 129]
| |
lijk uit? Het is een private-joke waarmee hij biografische vorsers met een nieuw, onoplosbaar probleem(pje) opzadelt. Geen kwestie van erg groot belang. Want wie ‘het oeuvre van Mozart’ bestudeert, houdt zich niet bezig met de brieven. Terecht niet. Ironisch genoeg is het de schrijver Mozart die dit al tijdens zijn leven heeft doorzien:
‘Ik kan niet poëtisch schrijven: ik ben geen dichter. Ik kan de spreekwijzen niet zo kunstig indelen dat ze schaduw en licht geven: ik ben geen schilder. Ik kan mijn stemmingen en gedachten zelfs niet met gebaren en pantomime uitdrukken: ik ben geen danser. Maar ik kan het wel met tonen; ik ben een musicus.’ |
|