Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Beowulf
| |
[pagina 122]
| |
Na het verslag van Beowulfs thuiskomst slaat het verhaal een periode van zo'n vijftig jaar over. Wat er in die periode gebeurd is, en bij voorbeeld hoe Beowulf koning geworden is, wordt wel verteld, maar a-chronologisch en in nevenepisoden die door de hoofdhandeling heen gevlochten zijn. Aan het eind van zijn leven moet de oude held Beowulf nog één keer de strijd aanbinden tegen een monster en ditmaal is de veiligheid van zijn eigen onderdanen in het geding. Met zijn krijgers gaat hij naar de grafheuvel waarin zich de vuurspuwende draak bevindt die het land dreigt te verwoesten. Als het erop aan komt, vluchten de strijders die Beowulf al die jaren bij zich gehouden heeft. Slechts één blijft er bij hem: de jonge Wiglaf. De draak wordt verslagen, maar Beowulf overleeft de strijd niet. Nadat Wiglaf de laffe strijders de les gelezen heeft, worden Beowulfs lichaam en de schatten die de draak bewaakte geborgen. Na de verbranding van het lichaam wordt al het veroverde goud in de grafheuvel begraven. De nabestaanden zingen klaagliederen over Beowulf en bezingen zijn daden: ‘Van de koningen der wereld was hij, zo verklaarden zij, de mildste, de menselijkste van allen, was hij de allerhartelijkste voor zijn volk, kortom de man die naar de hoogste lof gestreefd had.’ (vertaling Jonk, pagina 127) Zo eindigt het verhaal van Beowulf. Het is eigenlijk eerder een triest slot dan een happy end. Hoewel de draak gedood is en het land weer veilig, overheerst toch het verdriet om de dood van de koning en de teleurstelling over het feit dat zijn strijders hem in de steek gelaten hebben. Ditmaal kon het tij slechts gekeerd worden ten koste van Beowulfs leven. Bij een volgende dreiging zal hij er niet meer zijn en wie moet dan de Geats redden? De overgeleverde tekst van Beowulf geeft ons een beeld van een heroïsche samenleving, een wereld vol geweld en strijd, waarin de mens stand moet zien te houden tegen vijandelijke monsters, hetgeen alleen lukt door de uitzonderlijke daden van helden als Beowulf. Ook zijn er (en dat is in mijn weergave van de hoofdlijn van het verhaal niet zo duidelijk naar voren gekomen) talrijke conflicten tussen stammen en personen onderling, waaraan in het verhaal steeds weer gerefereerd wordt. De trits van Beowulfs gevechten ligt namelijk ingebed in de geschiedenis van de stam der Geats en van de omringende Germaanse, Friese en Frankische stammen. Het verhaal verwijst steeds opnieuw naar allerlei gebeurtenissen uit de direkt voorafgaande geschiedenis van de voorvaderen van Hrothgar en Beowulf. Eén van die gebeurtenissen is zelfs nu nog te dateren: het verhaal beschrijft een rampzalige aanval van de Geats op de Franken in Friesland, die in de periode voorafgaand aan Beowulfs gevecht met de draak plaatsgevonden zou hebben en die men nu op 520 dateert. In de Beowulf is eigenlijk een stukje geschiedschrijving van de vijfde, zesde eeuw tot ons gekomen, dat rond één zeer opmerkelijk persoon en zijn daden samengebracht is. Naar het zich laat aanzien heeft het verhaal in de tijd van zijn ontstaan vooral als ‘geschiedenis’, als vastlegging van Beowulfs daden in de herinnering van de stammen, gefungeerd. De tekst geeft ook aan hoe dat in zijn werk zou kunnen zijn gegaan als beschreven wordt wat er gebeurt na Beowulfs overwinning op Grendel. De heldendaad wordt bezongen, in de vorm van een lied gegoten ten einde bewaard te kunnen blijven (vertaling Jonk, pagina 55):
‘Dan weer begon een dienaar van de koning, die over veel kon verhalen en zeer veel sagen kende, vaardig en vol poëtische welsprekendheid te spreken - het ene woord riep het andere op, in de juiste versmaat verbonden - met als onderwerp de verrichting van Beowulf, en droeg hij op kundige wijze het verhaal voor met de juiste variatie in woordkeus.’
Beowulfs daad wordt verwoord, opdat de herinnering aan zijn overwinning zal voortleven. Hier is sprake van het vervaardigen van een lied, van het in woorden realiseren van de vertelling, maar niet van het opschrijven van een tekst. De Beowulf stamt uit een orale traditie waarin het verhaal mondeling overgeleverd werd door mensen als de dienaar van de koning in het citaat en misschien ook wel door professionele dichters. Hoe die overlevering precies in zijn werk ging, is heel moeilijk vast te stellen. Ik wil er hier slechts één opmerking over maken. Sinds de onderzoekingen van Parry en Lord is men van mening dat iedere ‘performance’ van een orale vertelling verschilt van de voorafgaande en de navolgende, omdat de verteller een vast verhaalstramien steeds op een andere wijze invult vanuit een voorraad vaste formules in zijn hoofd. Volgens deze theorie zou een verteller alleen het stramien, de basisstructuur, moeten onthouden: hij kende een aantal van die stramienen en beschikte over de formules om al deze structuren aan te kleden op een wijze die steeds varieerde. Nu is bij een cursus Mediëvistiek aan de Rijksuniversiteit Ut- | |
[pagina 123]
| |
recht, die in het collegejaar 1989-1990 gewijd was aan oraliteit en verschriftelijking, naar voren gekomen dat er naast deze methode, die men ook nu nog aantreft in moderne orale verteltradities,
Fragment uit de tekst van Beowulf. Uit: Beowulf, reproduced in fascimile from the unique manuscript, London etc., 1967
nog een andere lijkt te zijn, waarbij de tekst woord voor woord in het hoofd gestampt wordt en eeuwenlang zonder één wijziging of fout overgeleverd blijkt te kunnen worden Het gaat in dat geval om een religieuze tekst: de zeer omvangrijke Rig Veda. Voor een profane tekst als de Beowulf lijkt vooralsnog de ‘formule’-variant van de orale overlevering de meest waarschijnlijke. Deze wijze van overdracht brengt met zich mee dat het verhaal voortdurend verandert: de basisstructuur blijft weliswaar gelijk, maar de verwoording wisselt binnen het bereik van het formulaire taalgebruik. Dit is van groot belang voor de juiste inschatting van de bewaard gebleven tekst. Wij kennen de Beowulf uit een handschrift uit de tiende eeuw - zo'n duizend jaar oud - maar men neemt aan dat de tekst al in de achtste eeuw voor het eerst werd opgetekend. Aan de twee eeuwen schriftelijke overlevering tussen de tiende en de achtste eeuw, kunnen nog enkele eeuwen van mondelinge overdracht vooraf zijn gegaan. Het handschrift geeft dus in geen geval de oorspronkelijke ‘performance’ weer, maar slechts één versie, één momentopname uit de eeuwenlange Beowulf-traditie. Het is bovendien de vraag in hoeverre de optekening het verhaal veranderd heeft. Bij een mondelinge presentatie van het verhaal lijkt een hoofdrol te zijn weggelegd voor de dichter/verteller: hij kan passages toevoegen of inkorten, spanning opbouwen, inspelen op de sympathieën en antipathieën van zijn toehoorders enzovoort. Van deze voordrager zijn in het handschrift hoogstens nog de kale woorden te vinden, want in de tekst is een vertellend ‘ik’ nagenoeg geheel afwezig, net zoals in een ander bekend ‘oraal’ verhaal uit de vroege middeleeuwen, het Chanson de Roland. Mogelijk heeft men er bij de optekening van Beowulf bewust voor gekozen alleen een gecomprimeerde versie van het verhaal op te tekenen, zonder de opsmuk die een voordrager van nature aanbracht. De opgetekende tekst zou dan niet meer zijn geweest dan de basis voor een nieuwe ‘performance’. Pas veel later, in de tweede helft van de twaalfde eeuw gaan auteurs echt op schrift ‘componeren’ en juist dan ziet men heel nadruk- | |
[pagina 124]
| |
kelijk een ik-verteller naar voren komen en wordt de dichter/voordrager vervangen door enerzijds de verteller in de tekst en anderzijds de voorlezer van de tekst. Er is nog een tweede opvallend aspect van de overgeleverde tekst dat waarschijnlijk met de optekening samenhangt: de Christelijke kleuring van het verhaal. Hoewel de Beowulf-handeling zich afspeelt in het zesdeeeuwse Zuid-Scandinavië waar het Christelijk geloof nog niet verspreid was, bevat het verhaal in zijn opgetekende vorm een fors aantal Christelijke elementen, zonder echter daarvan werkelijk doordrongen te zijn. Terwijl men bij voorbeeld wel God dank zegt als Beowulf opduikt na zijn gevecht met Grendels moeder, wordt er bij Beowulfs dood nauwelijks aandacht besteed aan de gang van zijn ziel naar de hemel. Aangezien de schriftcultuur omstreeks de achtste eeuw bij uitstek een zaak voor de geestelijkheid was, is het heel wel mogelijk dat de Christelijke elementen bij de optekening van de tekst zijn toegevoegd. Dergelijke mogelijke toevoegingen in de loop van de ontwikkeling van een verhaal vormen een speciaal probleem bij de bestudering ervan. Eén van de meest opmerkelijke publikaties over de Beowulf gaat op dit probleem in. In het artikel ‘Beowulf. The Monsters and the Critics’ uit 1936, dat ik ter afsluiting kort zal bespreken, betoogt J.R.R. Tolkien dat men in en achter de Beowulf-tekst zeer veel gezocht heeft en ook veel heeft menen te vinden, maar dat er veel te weinig gekeken is naar de overgeleverde tekst als een literair werk met een geheel eigen karakter. Hij vergelijkt deze werkwijze met het afbreken van een toren, die uit restanten van oudere gebouwen opgebouwd is. Op zoek naar die oudere resten en de bouwwerken die zij vertegenwoordigen houdt men slechts losse stenen over, terwijl men een op zich zinvolle en functionele structuur ongedaan maakt, het bestaansrecht ontzegt. Tolkien is van mening dat men beter de toren in zijn waarde kan laten, en hem bestuderen en gebruiken, al is hij nog zo gebrekkig. Hij geeft dan in het vervolg van zijn uiteenzetting een interpretatie van de overgeleverde tekst waaruit blijkt dat deze een harmonische tweedeling bezit, een evenwicht tussen de opkomst van de jonge held en zijn onontkoombare ondergang. Hij zegt daarover onder meer, sprekend over het slot van de tekst: ‘Defeat is the theme. Triumph over the foes of man's precarious fortress is over, and we approach slowly and reluctantly the inevitable victory of death.’ Ik wilde besluiten met een prikkelende stelling, of beter: met een dilemma. Moet men zich bij het onderzoek naar teksten als de Beowulf richten op het reconstrueren van de oorspronkelijke vertelling (door bij voorbeeld onderzoek te doen naar nog bestaande mondelinge tradities) of moet men zich bezighouden met de tekst zoals die is overgeleverd in het besef dat deze waarschijnlijk slechts een aftreksel geeft? Afgelopen jaar werden er aan de Rijksuniversiteit van Utrecht onder de titel Keyworks zesentwintig lunchpauze-lezingen gehouden over belangrijke werken uit de wereldliteratuur. Vooys zal in de komende nummers de teksten van een aantal van deze lezingen opnemen. Dit artikel over Beowulf is een bewerking van één Keyworks-lezing. |
|