De kip zei: ‘nou, befobbeld daar.’
Ze wees de helling af. omlaag.
‘Een wedstrijd?’ dacht het ei, ‘niet graag, tenzij natuurlijk voor de grap.’
Het eitje zette zich dus schrap...
Het rolde! en ging steeds vlugger rollen.
De kip kon lang zo vlug niet hollen.
Het eindpunt was een rots, en daar
sloeg het race-ei uit elkaar.
De kip gleed uit en riep: ‘Verrek,
die vuile jeug hep geen respek!’
Kinderslief, hou je bedaard:
winnen is niet de moeite waard.
Bij zoiets moeten zelfs de meest serieuze literatuurwetenschappers de glazen uit de leesbril springen. En wee degene, die toch - gewapend met poeticale systemen en interpretatieve theorieën - vat probeert te krijgen op de onbegrijpbare die Vroman is. ‘En ra ra, wat ben ik dan,/realist, surrealist?/Mispoes, je hebt je vergist: Vroman.’ dichtte hij in 1957.
In het Het Vroman-effect, het schrijversprenten-en essayboek dat in april van dit jaar verscheen, is er aandacht voor alle verschijningsvormen van de veelzijdige creatieveling die Leo Vroman is: dichter, prozaïst, brievenschrijver, wetenschapper en tekenaar. De auteurs van de essays wagen zich wijselijk niet aan een poging om Vroman ‘ergens bij onder te brengen’. Wel brengen ze, zoveel mogelijk wetenschappelijke vaktaal vermijdend, ieder een stukje in kaart van deze ‘vlakbijste dichter’ zoals Kees Fens hem raak typeert. Fens, die als geen ander aan de hand van heel eenvoudige observaties kan doordringen tot de essentie van literatuur, weet overtuigend duidelijk te maken hoe Vroman het je vrijwel onmogelijk maakt om afstand van zijn werk te nemen. In zijn poëzie komen opvallend weinig vergelijkingen met en verwijzingen naar andere literaire teksten voor. Dikke betekenislagen - een lekkernij voor de serieuze interpreet - en literaire kruisbestuivingen ontbreken. Ze zouden maar afleiden van waar het werkelijk om gaat. Een criticus als Wiel Kusters, die het liefst overeenkomsten tussen auteurs en boeken opspoort, moet zich vreselijk onthand voelen met de gedichten van Vroman. Die willen namelijk helemaal geen overeenkomsten en vergelijkingen. Ze willen juist zichzelf zijn. De taal ervan moet onbelast blijven, zonder voorgeschiedenis, om het woord een maximum aan zelfstandig leven te geven. Pas dan kunnen de gedichten optimaal hun Vroman-effect sorteren.
In de hematologie, Vromans wetenschap, wordt onder dat effect een bepaalde gedragsvorm van eiwitten in het bloed verstaan. In Vromans poëzie slaat het op de direktheid van het woord. Doel: de lezer de werkelijkheid even fysiek en ontroerend laten ervaren als Vroman dat zelf doet. Want daar gaat het uiteindelijk om in deze poëzie. Vromans gedichten zijn gedichten met een boodschap. Schrijven en publiceren is voor hem een direkte vorm van communicatie, een manierom zijn lezers aan het denken te zetten over de thema's die hem bezighouden: liefde en dood, oorlog en vrede, chaos en orde. Om die communicatie zo goed mogelijk te laten verlopen, is het van belang dat de dichter de lezer zo dicht mogelijk nadert. ‘Intimiteit’, ‘persoonlijke betrokkenheid’ en ‘warmte’ zijn sleutelwoorden in Het Vroman-effect.
‘Humor’ niet, en dat is wat vreemd, want minstens zo kenmerkend voor Vroman als zijn behoefte aan direkt contact en intimiteit lijkt me zijn gevoel voor humor. Wie ook maar even bladert in Gedichten 1946-1984, ziet dat Vroman niet alleen de ‘vlakbijste dichter’ is, maar ook de kolderiekste. Beoefenaars van ‘light verse’ buiten beschouwing gelaten, doet niemand zoveel grappen en grollen in zijn gedichten als hij. Ook de vele tekeningen in dit schrijversprentenboek laten zien dat de kolder Vroman als eiwit in het bloed zit. In Tjilatjap, het Jappenkamp, blijkt hij er een privé-slang op na te houden, waarmee hij uit wandelen gaat. In Tjimahi legt hij zich toe op het ontwerpen van een kaartspel, een nieuw ganzenbord, een prentenboek met gekke dieren en een ‘kinderboek met emigrerende kinderen’.
Het is duidelijk dat deze dichter met een bood-