Een surrealistisch avontuur in Nederland
Hans Renders, Verijdelde dromen.
Haarlem 1989. f 39,50.
De periode in de Nederlandse kunst tussen 1930 en 1945 wordt vaak bezien als een saai intermezzo, opgesloten tussen de vele internationale avantgarde-bewegingen van voor en na de Tweede Wereldoorlog. Behoudzucht, nuchterheid en een terugval op vaderlandse tradities kenmerken dit tijdvak. Hierbinnen is voor artistieke experimenten en extremiteiten geen plaats, laat staan voor zoiets als het surrealisme. Als het begrip wel eens in beschouwingen opduikt, is dit enkel in negatieve zin. Pas na 1945 wordt het surrealisme gedoogd in Nederland, in het werk van ‘Vijftig’ en ‘Cobra’.
Toch kan men het begrip al ver voor deze bewegingen binnen de Nederlandse kunst tegenkomen. Hans Renders probeert middels ‘een surrealistisch avontuur’ te onderzoeken op welke manier.
Verijdelde dromen noemt hij zijn avontuur, fraai verzorgd en vormgegeven, en mede tot stand gekomen door de Stichting Fonds voor de Letteren. Dat belooft dus wat. Aan het eind van de reis ‘tussen De Stijl en Cobra’ kan ik echter niets anders concluderen dan dat die strandt in het euvel waarin zoveel goedbedoelde reizen vastlopen: een goed idee, maar slecht voorbereid, opgezet en uitgevoerd. Verijdelde dromen hangt van overbodigheid en vooral slordigheid aan elkaar.
Hans Renders stelt vooral het ondergrondse tijdschrift De Schone Zakdoek (1941-1944) centraal. De redacteuren van het blad krijgen een uitgebreide behandeling. Daarnaast wordt nog enige aandacht besteed aan J. Moesman, W.F. Hermans, W. Cordan en de Nederlandse ‘buitenlanders’ K. Tonny en H. Cramer, en nog een paar kunstenaars die slechts zijdelings iets met het surrealisme te doen hebben gehad. In deze stukken ontpopt de auteur zich als een handige kletsmeier, een vlotte host met een rood aangelopen hoofd van het te krappe uniform. De rommelige inleiding van het boek doet alreeds het ergste vermoeden. Wanneer het surrealisme een zij was, begint onze reisleider populair, ‘dan zouden de mannen van De Stijl, de mannen van Forum en de jongens die de generatie van “Vijftig” zouden gaan vormen (ook echte mannen trouwens) echte macho's zijn’. Ik heb het idee alsof ik in de verkeerde bus zit. Hans Renders formuleert ook geen definitie van het Nederlands surrealisme. Wel geeft hij een waslijst vol uiterlijke kenmerken van de stroming, kris-kras uit allerlei kunstwerken opgediept. Als uitgangspunt neemt hij een praktische definitie: ‘iedereen die de pretentie had surrealistische kunst te maken hoort erbij’. En hoe luidt die definitie dan? Geen woord. Wel lees ik dat een ‘goed surrealistisch gebruik’ het plegen van zelfmoord is. Iedere zichzelf respecterende surrealist beoefende het met veel succes. Is dit de definitie dan? Het surrealisme als zelfmoordclub. Inderdaad. Een frisse kijk op de zaak.
De stukken over De Schone Zakdoek zijn, ondanks de slordige aanpak, met veel verve geschreven. Ze vormen een aardige aanvulling op hetgeen Piet Calis onlangs over dit tijdschrift heeft gezegd in Het ondergronds verwachten. Achterin het boek is zelfs een compleet register op het blad opgenomen. En dat is mooi meegenomen. Maar is er meer? Edoch, gebakken lucht, zo blijkt. Zo komt de lezer over de surrealistische schilder Jopie Moesman het volgende te weten: ‘Helaas heeft de schilder nooit in de gaten gehad dat zijn persoonlijkheid onoverkomelijk was om mee te werken. Het