deze twee. De teksten doen me weinig tot niets. Ik lees liever Annie M.G. Schmidt en Ienne Biemans. Teksten die toveren en een brede fantasie tentoonspreiden. Dick Bruna leert en maakt vertrouwd. Als ik Dick Bruna zeg, doel ik dan ook op dat wat mij boeit: de tekeningen.
Hoe ik de Dick Bruna-familie heb leren kennen weet ik niet. Ze was er gewoon. Zonder oorzaak. De basiskleuren, de duidelijke contouren en de eenvoud. Geen poespas. Het beste voorbeeld hiervan is het gezicht van Nijntje: de ogen zijn twee punten en de neus en/of mond een ietwat platgedrukt kruisje. Niet meer. (Alleen als ze slaapt worden de twee punten omgevormd tot twee lege schaaltjes). Voor vader en moeder Pluis geldt hetzelfde met dit verschil dat zij een extra streepje hebben, waardoor de neus een en/of mond op een enigszins platgedrukt soort van asterisk lijkt.
In de vier bovengenoemde boekjes staat het hoofd van alle konijntjes (die gezien de oren misschien wel hazen zijn, maar bedrog is een prachtig iets in de werken van de verbeelding) nooit en profile getekend. Nijntje op de fiets, hup, de heuvel af; het lijf en de fiets van bezijden, maar het hoofd een kwartslag gedraaid, de kijker toegewend. Pakkend en direkt. In de tekeningen is alles vereenvoudigd, het overbodige is geschrapt. Wat er te zien is krijgt volle kracht en elke aandacht. Dat er desondanks of juist daarom iets niet ‘klopt’ is één van de redenen waarom de tekeningen mij zo intrigeren.
Nogmaals: Nijntje op de fiets, hup, de heuvel af. Voor mij is het duidelijk: Nijntje fietst niet, laat staan hup, de heuvel af. Van enige beweging of iets dat beweging suggereert is geen sprake. Zelfs de zogenaamde snelheidsstreepjes geven niet het beoogde effect. De onderwerpen zelf krijgen de aandacht: de fiets; de helling; Nijntje. Alles is onder een laag stijfsel gefixeerd en buiten het gebeuren geplaatst. Het hoofd van Nijntje lijkt dit te benadrukken. Met dat hoofd is iets aan de hand. De gelaatsuitdrukking van Nijntje heeft mij van het begin af aan verwonderd. Verward, zelfs. Nijntje kijkt altijd triest. Beteuterd. Iets anders kan ik er niet van maken. Neem nu: Nijntje in de speeltuin. Op de eerste bladzij verneemt de kleine Nijn dat zij en vader en moeder Pluis een dag naar de speeltuin toe gaan. ‘Hoi-hoi, wat fijn’, roept Nijn.
Maar als we de tekening ernaast bekijken (de tekening waarvan hierbij een fragment is gereproduceerd), zien we Nijn met haar twee armpjes omhoog en een gezicht waar nou niet bepaald de vreugde vanaf straalt. De tekst zegt dat Nijn blij is. Op de tekening lijkt zij in eerste instantie emotieloos, maar als ik wat langer en beter kijk, zie ik een triest en beteuterd gezicht. Als de tekst zou vermelden dat Nijn van geld en bezittingen wordt beroofd, zou ik het direkt geloven. In de auto op weg naar de speeltuin zit ze alsof ze wordt meegevoerd, op de schommel staat ze stijf en wezenloos alsof ze niet weet wat ze daar doet, op de glijbaan zit ze maar wat sip te kijken, op de wip zit ze onwennig en even later springt ze trampolien alsof ze ertoe gedwongen is. Met haar armpjes gespreid hangt ze erboven. Het overkomt haar allemaal maar. Ze is stijf en eenvoudig in de tekening geplaatst. Veel bewegingsvrijheid heeft ze niet. Gedwongen zit ze in het keurslijf van de context. Een context die haar weinig schijnt te interesseren.
Voor mij is het een gegeven: Nijn is een triest konijn. Een beteuterd konijn. Manisch depressief misschien wel. Dat kan ook niet anders. Misschien wel mede hierdoor creëren de tekeningen een spanningsveld. Een spanningsveld dat blijft boeien en verwonderen.
Ik heb negen boekjes van Dick Bruna en die wil ik houden.
WILLEM DESMENSE