Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
De geniale anarchie van Boeli van Leeuwen
| |
[pagina 15]
| |
Boeli van Leeuwen (foto: Frans Pasma)
boek geschreven hebt, lig je nachten wakker in afwachting van de kritieken, die, per luchtpost, onderweg zijn. En je haalt opgelucht adem wanneer de heren zich welwillend over je werk uitlaten’, schrijft hij in Fluwelen versierders. Ditmaal blijft hij er vrij laconiek onder, maar bij het verschijnen van zijn meest recente roman Het teken van Jona, lag de situatie anders. ‘Ik was daar toen erg onzeker over. Een boek dat net af is, is als een pasgeboren baby. Je weet absoluut niet of het wel wat voorstelt. Soms dacht ik dat het compleet shit was. Ach, je bent zo kwetsbaar.’ Omdat Tip Marugg genomineerd werd voor de AKO-literatuurprijs met De morgen loeit weer aan, werd het eiland in de zomer van 1988 overspoeld door Nederlandse journalisten, die ook stuk voor stuk bij Boeli van Leeuwen aanklopten. ‘Ik heb ze allemaal over de vloer gehad. Mijn vrouw had me gewaarschuwd, maar ik was weer eens eigenwijs. Na het schrijven van het laatste hoofdstuk van Jona was ik in een labiele stemming. Ik was wat balorig en deed een paar gekke dingen. Die stonden meteen uitgebreid in een Nederlandse krant. Achteraf had ik spijt maar toen was het natuurlijk al te laat. Ik hoop dat u begrijpt waarom ik niet direct stond te trappelen weer een interview weg te geven.’ ‘Inkt, olie en honest sweat’ Van Leeuwen buigt licht voorover en vertrouwt me toe dat hij me eigenlijk had willen afpoeieren toen ik belde voor een afspraak. Hij had geprobeerd me ervan te overtuigen dat hij, na de publiciteitsgolf van twee jaar geleden voorlopig wel uitgepraat was. Ik kon veel beter aan het strand in de zon gaan liggen, dan mijn tijd te verdoen door met een oude man over literatuur te praten. Toch had iets in het gesprek hem doen aarzelen. Hij had gevraagd naar mijn leeftijd en was uiteindelijk toch gezwicht. ‘In de jaren zestig zeiden de hippies dat je niemand van boven de dertig kunt vertrouwen en ik heb gemerkt dat die stelregel bijna altijd opgaat. De wereld wordt | |
[pagina 16]
| |
Boeli van Leeuwen (foto: Frans Pasma)
gerund door grijze bavianen. Maar jij zit nog aan de goede kant van de streep.’
De schrijver die na zijn derde roman De eerste Adam bijna twintig jaar zweegGa naar eind1., voor hij in 1985 zijn rentree in de letteren maakte met de roman Schilden van Leem, is een aanstekelijk verteller. En bij nader inzien wil hij ook best wat kwijt over zijn nieuwe boek, een verzameling stukken die hij schreef voor de Curaçaose Courant. ‘Het werken met een deadline is me uitstekend bevallen. Ik had dat nog nooit gedaan maar vond het eigenlijk heel prettig. Het verhoogt je creativiteit. Toen ik Het teken van Jona net af had, liep ik rond met een vreemd, onbestemd gevoel in mijn buik. Nu niet. Omdat ik al uitgebreide reakties op deze verhalen heb gehad, maak ik me nu geen zorgen over de ontvangst. Ik werd op straat vaak aangesproken over die stukken. In de maanden dat ik in de Curaçaose Courant schreef, vloog de losse verkoop omhoog en wilden allerlei mensen er opeens in adverteren. Mind you, het is geen gewone krant maar het officiële staatsorgaan. Hij verschijnt maar één keer per week en staat vol met informatie over faillissementen en dergelijke.’ De krant was ooit een tijd lang in handen van familie van de schrijver. Als klein jongetje speelde hij vaak in de drukkerij die toen in Fort Amsterdam was gevestigd. Toen hij in Nederland studeerde, verhuisde de drukkerij naar de Theaterstraat. Daar liet Boeli van Leeuwen na zijn terugkeer een klein boekje drukken, met een stel etsen van Rembrandt ter illustratie. In het verhaal ‘Inkt, olie en honest sweat’ beschrijft hij hoe hij met een stukje onder de arm rondloopt in dezelfde drukkerij en het lijkt alsof de tijd is blijven stilstaan: ‘Dezelfde smerige vloer waarop bergen papier, al dan niet gedrukt, liggen te wachten; dezelfde mannen in overalls of onderhempies, intens bezig met hun machines, die kuren schijnen te hebben als vrouwen; dezelfde geur van warme olie en zweet, zo totaal anders dan die je bij voorbeeld in de keuken van een hotel tegemoet slaat.’ Het verhaal eindigt met een wens die Boeli van Leeuwen ook in het dagelijks leven blijkt te koesteren. Vol vuur vertelt hij hoe prachtig het zou zijn om zelf een drukkerij te bezitten. Schrijvers en dichters zouden langs kunnen komen om hun teksten met hem te bespreken alvorens ze over te leveren aan de ratelende drukpersen. ‘Maar ja, dat zal er wel nooit van komen, hè’ ‘Nederlanders zijn bang voor emotie’ Opeens staat hij op en loopt de tuin in. ‘Sorry, ik moet even naar het journaal kijken.’ Ik heb even tijd om de werkkamer van de schrijver in me op te nemen. Een klein vierkant vertrek met twee ramen waardoor de koele wind zachtjes naar binnen strijkt. Het bescheiden bureau ligt vol met allerlei paperassen. Een sticker verklaart de typemachine tot verboden terrein voor varkens. In een lage boekenkast prijken behalve verschillende uitgaven van zijn eigen romans, grote platenboeken met werk van Picasso, Goya en Van Gogh. De andere wand hangt vol met foto's van het eiland, gemaakt door zijn vriend Carlos Tramm. Een eenzame cactus op een vlakte aan de woeste noordkant van Curaçao, een visser die zijn lijn uitgooit, een vervallen landhuis. | |
[pagina 17]
| |
Na een paar minuten is hij terug in de kamer. Hij steekt een sigaret op en neemt een slokje cola. De schrijver heeft een donkerblauw jasje aangetrokken en op zijn hoofd prijkt de brede strohoed die de laatste jaren zijn handelsmerk geworden is. Hij lijkt zo weggelopen van de cover van Het teken van Jona. Met een grijns op zijn gezicht verschaft hij uitleg over de lokale politiek, een spel dat meer om personen dan om partijprogramma's draait en voor een buitenstaander nauwelijks te volgen valt. Hij vraagt of ik al iets heb gehoord over de PAN, een nieuwe partij die Curaçao het liefst als provincie van Nederland de toekomst in ziet gaan en voor de kleinere eilanden de status van gemeente aanbeveelt. ‘Eigenlijk is het om te huilen. Dat enorme verlangen naar de veilige moederschoot van Nederland. En dan te bedenken dat hun lijsttrekker een zoon is van Amador Nita, één van de leiders van de opstand van 30 mei 1967.’ Maar in Nederland is het volgens hem niet wezenlijk beter gesteld met de politiek. ‘De PvdA mag weer eens meeregeren, maar het lijkt wel of de sociaaldemocraten niet meer weten waarvoor ze eigenlijk nog moeten vechten. Alle idealen lijken immers al verwezenlijkt. Er is een enorme armoede aan ideeën. Wij laten ons misschien te veel door ons gevoel leiden, maar Nederlanders zijn bang voor emotie, met passie kunnen ze niet omgaan. Het is niet voor niets, dat de grote schrijvers van het moment op ons continent leven. In West-Europa bevindt de schrijver zich in een vacuüm, hier zit hij midden in het maatschappelijke spanningsveld. Een schrijver van formaat is in onze contreien een politieke figuur: Gabriel García Márquez is bevriend met Fidel Castro, Pablo Neruda is door Pinochet vermoord en Mario Vargas Llosa probeert president van Peru te worden. Mensen maken zich bezorgd om zijn gezondheid, vragen zich af of zijn leven in gevaar is. Dat is in Nederland ondenkbaar. Wie wil er nu Jan Wolkers vermoorden? De gedachte alleen al is absurd.’ ‘De neger heeft een uitstekend gevoel voor nep’ Volgens Boeli van Leeuwen is Nederland een trendgevoelig land geworden, dat vooral op het gebied van de kunst de neiging heeft met alle modes mee te doen. Hij heeft een gruwelijke hekel aan die ‘trendyness’. Ter illustratie verhaalt hij van zijn bezoek aan een expositie van Marinus Boezem in het Curaçaos Museum. Daar was werk te zien waarmee Nederland vorig jaar op de Biënnale van Sao Paulo vertegenwoordigd was. ‘Echt, het was om te huilen: drie eieren op een marmeren blad [toen ik het museum bezocht, lagen er overigens nog maar twee, F.P.], drie tafeltjes met lakens erover, waarachter een “fan” staat te blazen, en verderop nog zo'n doodgewone ventilator met een foto van meneer de kunstenaar, die verklaart dat hij het ding signeert. Conceptuele ongein, je wordt belazerd waar je bij staat. In de jaren zestig zette Andy Warhol blikken Campbell's soep in het museum, maar zo'n grap haal je maar één keer uit.’ Dan volgt een enthousiast verhaal over de Nederlandse beeldhouwer Cornelis Zitman. Boeli van Leeuwen ontmoette hem jaren geleden in Venezuela en was meteen getroffen door zijn werk. ‘Een groot kunstenaar, maar waarom staat hij niet voor Nederland op de Biënnale?’, vraagt hij zich hoofdschuddend af.Ga naar eind2. Dan haalt de schrijver een herinnering op aan de laatste keer dat hij in Nederland was: ‘Het was in 1966 en Amsterdam was in de ban van provo en de happenings. Ik had net De eerste Adam gepubliceerd, een roman over een soort moderne heilige. Dat viel dus helemaal verkeerd in het trendgevoelige Amsterdam. In die tijd moest ik ook een keer naar Bussum voor een televisie-interview. De interviewer begon zijn verhaal: “As you know we Dutch have a long tradition of tolerance,” en meer van die flauwekul. “Oh, ja”, vroeg deze man, “vertel me dan eens waarom Nederland ooit één van 's werelds grootste slavenhandelaren was.” Prachtig, die presentator zat niet meer zo lekker op zijn stoel.’ ‘Na de uitzending kwam een imposante neger naar me toe: “You're not Dutch, where are you from?” “The Carribean.” “Ah, niggercountry,” knikte hij. Hij had direkt gevoeld dat ik heel mijn leven tussen negers heb geleefd en gewerkt, en dat we uit hetzelfde cultuurgebied stammen. Broederlijk zijn we die avond flink aan de haal gegaan. De neger heeft trouwens een uitstekend gevoel voor nep. Hij weet meteen wanneer hij belazerd wordt: als Brabantse paters Papiaments proberen te brabbelen of blonde dames op straat | |
[pagina 18]
| |
met hem gaan dansen tijdens het carnaval. Hij weet het feilloos en trapt er niet in. De Nederlanders die het hier het beste doen zijn dan ook degenen die zich niet zo nodig willen aanpassen, maar die gewoon zeggen: dat Papiaments van jullie leer ik toch niet binnen een paar jaar. Laten we gewoon Nederlands praten.’ ‘We leven hier in een matriarchaat’ Plotseling staat de schrijver op. Hij pakt een stapel aantekeningen van het bureau, zoekt de juiste passage op en begint hardop te lezen. Het verhaal speelde zich een paar jaar geleden af. Hij had bij vliegveld Hato twee Amerikaanse toeristes opgepikt die daar met een enorme berg bagage stonden te liften. Beiden droegen een t-shirt met de tekst: ‘Down with all male chauvinist pigs’. Om het gesprek op gang te houden had hij gevraagd of dat ook gold voor hun vaders. Na de bevestiging volgde de hamvraag: of hij ook bij de zwijnen hoorde? ‘Yeah, sure thing. You bet your ass.’ ‘Toen heb ik direkt vol op de rem getrapt en de dames met al hun troep uit mijn auto gesmeten. We leven hier in een matriarchaat. Ons machismo is niet meer dan een hulpeloze poging een beetje tegen de almacht van de vrouw aan te schoppen, dus moeten ze hun macht met omzichtigheid hanteren.’ Hij legt de papieren voor zich op tafel en leunt achterover. Vanonder zijn strohoed kijkt hij me doordringend aan. Even is het stil. Dan vraagt hij wat ik van het verhaal vind. Ik moet lachen. ‘Mooi verhaal, is het niet? En allemaal waar gebeurd. Ik denk erover om het te gebruiken voor mijn nieuwe roman. Wacht, ik zal u nog iets laten horen.’ Dan volgt een verhaal over de jonge Amerikaan Tim Taylor, één van de twee studenten Nederlands aan de University of Austin, Texas. Hij schreef Boeli van Leeuwen dat hij van plan was zijn afstudeerscriptie te wijden aan Het teken van Jona. ‘Prima, go ahead’, had hij teruggeschreven. Maar toen het werkstuk hem een half jaar later onder ogen kwam, was hij omgevallen van verbazing. Taylor noemde hem een kruising tussen een Noordeuropese existentialist en een Parijse pornograaf. Een typering die de schrijver nog steeds doet bulderen. ‘Gelukkig vond hij het boek mooi, maar die arme jongen heeft er bar weinig van begrepen. Hij dacht dat ik moeder Teresa “hot stuff” heb genoemd, terwijl ik het heb over de brieven van de heilige Teresa van Avila. Die heb ik “hot stuff” genoemd, en trouwens, dat zijn ze ook.’ Lachend vertelt de schrijver hoe een regeltje Schiller, dat hij verwerkte in de beschrijving van de oversteek van Curaçao naar het vasteland van Zuid-Amerika, de Amerikaanse student Nederlands volkomen op het verkeerde been had gezet. ‘Er staat: “Ik zag de paarden steigeren en ik schreeuwde: “Lasst den Schaum zum Himmel sprützen”, en ik reed op de zee als een veldheer op zijn strijdros, onoverwinnelijk, zo gelukkig als een mens vermag te zijn.”Ga naar eind3. Een stukje Duits uit een keurig gedicht, het heeft helemaal niets met sex te maken. Maar Taylor denkt dat ik in deze passage op de voorplecht sta te ejaculeren. Krankjorum. Hij kan zijn fantasie vast niet kwijt in het dorre Texas. Misschien moet hij zelf gaan schrijven.’ Het wordt tijd het bezoek te beëindigen. Op de valreep vertelt Van Leeuwen nog iets over de nieuwe roman waaraan hij inmiddels begonnen is. ‘Het zal gaan over de confrontatie tussen twee oude mannen. Twee mannen die zowel uiterlijk als innerlijk sterk van elkaar verschillen, tenminste op het eerste gezicht. In feite gaat het maar om twee verschillende kanten van één man. Het moet een eerlijk en niet al te weemoedig portret van de ouderdom worden. Lijkt u dat iets?’ |