Voortgang. Jaargang 27
(2009)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
Wanneer het God behaagt
| ||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||
De gebeurtenissen doen denken aan een opgraving die ruim 500 jaar eerder, eveneens in het geheim, plaatsvond in Gent. Ook toen werden de botten uiteindelijk grondig schoongemaakt en gewassen
Coleta op haar sterfbed: haar ziel wordt door engelen naar de hemel gedragen; links verschijnt Coleta aan een medezuster (Gent, Monasterium Bethlehem, hs. 8, 130 ro)
| ||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||
Een nieuw graf voor moeder ColetaOp maandag 10 september 1492 betrad de abdis van het klooster Bethlehem te Gent rond acht uur 's ochtends het kapelletje dat boven een graf was opgetrokken. Samen met enkele medezusters verwijderde ze de plankenvloer. Daarna begonnen de zusters voorzichtig de grond weg te scheppen tot men op een gave schedel stuitte waarin nog één oogbal hing. De zusters stonden oog in oog met wat restte van het lichaam van hun stichteres, Coleta van Corbie. De zusters staakten daarop hun werkzaamheden, want het was hun niet toegestaan het gehele skelet uit te graven. Die taak was voorbehouden aan de (mannelijke) kerkelijke toezichthouder, de visitator, én de biechtvader van het klooster. Beide heren kweten zich enkele dagen later met gepaste eerbied van die taak. De stoffelijke resten van Coleta werden plechtig opgeborgen in een schrijn. Vervolgens werd dat schrijn in een nieuw gemetselde sarcofaag geplaatst. Een jaar later werden de botten nogmaals uit het graf gehaald, uiteraard weer door visitator en biechtvader. Nu werden ze grondig gewassen in rijnwijn en plechtig ter aarde besteld. Het bovenstaande is een summiere samenvatting van de tekst in een klein, vroeg zestiende-eeuws handschriftje dat (nog steeds) bewaard wordt in het Monasterium Bethlehem van de zusters arme clarissen-coletienen te Gent. In dertig pagina's wordt de vernieuwing van het graf van de heilige Coleta beschreven.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||
Een charismatisch hervormsterGa naar voetnoot4Coleta werd op 13 januari 1381 in Corbie (een kilometer of twintig ten oosten van Amiens) geboren. Al op jeugdige leeftijd gaf Coleta te kennen haar leven in dienst van God te willen stellen. Ze richtte haar kamertje in als een kluizenaarscel, sliep op een zak gevuld met de takken van druivenstruiken, snoerde haar middel in met een boetegordel en weigerde vlees te eten. Omstreeks haar zeventiende stierven haar ouders. Coleta verkocht de erfenis en schonk de opbrengst aan armen en behoeftigen. Ze sloot zich aan bij een groep begijnen die werkzaam waren in het gasthuis. Omdat ze hun leefregel niet streng genoeg vond, zocht ze haar heil eerst bij de clarissen en vervolgens bij de benedictinessen. Het leven in die kloosters beviel haar evenmin: ze vond dat die dames een te luxueus leven leidden. Daarop besloot ze zich als lid van de derde orde van Sint Franciscus te laten inmetselen in een kluis aan de abdijkerk van | ||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||
Corbie.Ga naar voetnoot5 Nu kon ze dag en nacht op het altaar kijken en haar gebeden tot de hemelse Bruidegom richten. In een visioen verscheen haar de heilige Franciscus. Hij riep haar op de orde van de heilige Clara te hervormen. Want in de loop van de tijd waren de clarissen afgedwaald van hun oorspronkelijke doelstellingen: vele kloosters zwolgen in rijkdom en luxe en orde en tucht waren vaak ver te zoeken.Ga naar voetnoot6 In augustus 1406, zo'n vier jaar na haar inmetseling, krijgt Coleta toestemming haar kluis te verlaten. Terstond trekt ze naar Nice. Daar wordt ze in audiëntie ontvangen door kardinaal Pedro de Luna (†1423). Deze laatste tegenpaus die als Benedictus XIII tijdens het zogenaamde Westerse Schisma (1378-1417) vanuit Frankrijk de kerk tracht te besturen,Ga naar voetnoot7 is zeer onder de indruk van Coleta. Op een en dezelfde dag kleedt hij haar in als claris en benoemt hij haar tot algemeen overste. De paus geeft haar de opdracht de bezem door de clarissenorde te halen. Inmiddels hadden enkele dames en heren uit de hoogste, adellijke kringen Coleta hun steun betuigd.Ga naar voetnoot8 Dat hielp, want de clarissen verzetten zich aanvankelijk tegen Coleta's hervormingen. Langzaam maar zeker kreeg Coleta grond onder haar voeten. In 1410 bereikten Coleta en een schare volgelingen het clarissenklooster in Besançon, een plaatsje in de Jura ten noorden van het Meer van Genève. Dat klooster was vrijwel uitgestorven. Van de twee zusters die er nog woonden, vertrok er een naar een ander klooster zodra ze hoorde wat Coleta van plan was. De andere zuster bleef en zag hoe het klooster weer tot leven kwam. Na het succes in Besançon had Coleta het tij mee: in de loop van dertig jaar stichtte ze in Frankrijk, Vlaanderen en Duitsland nog vijftien kloosters.Ga naar voetnoot9 Het onvermoeibaar heen- en weerreizen en het afbeulen van haar lichaam beginnen hun tol te eisen. Eind februari 1447 bereikt een doodzieke Coleta ternauwernood het klooster Bethlehem te Gent. De Laatste Sacramenten worden haar toegediend. Op zaterdag 4 maart legt ze zich neer op de vloer van haar cel, op een dun laagje stro. Twee dagen lijdt ze verschrikkelijke pijn, maar geen onvertogen woord komt over haar lippen. Op maandag 6 maart blaast ze haar laatste adem uit. Volgens haar eigen wens wordt ze begraven op het besloten kloosterkerkhof, net als alle andere zusters. Reeds na enkele jaren lieten de zusters een kapel boven haar graf bouwen. En daar lag ze ruim 45 jaar later nog. | ||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||
De inhoud van het Gentse handschriftjeDe hier uitgegeven Middelnederlandse tekst uit een handschriftje dat nog steeds in het Monasterium Bethlehem in Gent bewaard wordt door de zuster arme clarissen-coletienen, bevat een beschrijving van alles wat er was voorgevallen van 10 september 1492 tot en met 25 september 1493 om Coleta een nieuw graf te bezorgen. De tekst wordt voorafgegaan door een berijmde lofzang op Coleta en afgesloten met een gebed tot Coleta en een korte samenvatting. Het eigenlijke verslag bestaat uit twee delen. Het eerste deel verhaalt van dag tot dag hoe de stoffelijke resten van Coleta worden blootgelegd en schoongemaakt. Vervolgens komen de vervaardiging van het loden schrijn en de bouw van de nieuwe tombe aan de orde. Met de plechtige herbegrafenis wordt dit deel afgesloten. Het tweede deel opent met een lijst van de 24 zusters die bij de opgraving aanwezig waren. Daarna wordt uit de doeken gedaan welke problemen zich voordeden om een steen te laten maken die de tombe moest afsluiten. Ondanks alle pogingen slaagden de zusters daar niet in, omdat het Gods wil was - naar ze later vermoedden - dat het heilige gebeente eerst grondig gereinigd zou worden. Volgens Katheline Rufiné, een metgezelin van Coleta die in het klooster te Brugge verbleef,Ga naar voetnoot10 had men de beenderen niet goed gereinigd. Maar de Gentse zusters wisten toen nóg niet wat ze verkeerd hadden gedaan. Het bezoek van de bisschop van Kamerijk brengt uitsluitsel. Deze prelaat vertelt tijdens zijn bezoek aan zijn zusGa naar voetnoot11 dat hij de botten van hun beider grootvader van vaderskant heeft opgehaald in de buurt van Bazel. Hij heeft ze grondig schoongemaakt met rijnwijn alvorens ze in een kistje te leggen. Nu gaat de zusters een licht op. Dat hebben ze het jaar daarvoor niet gedaan: met houten spatels is slechts de aarde van Coleta's beenderen geschraapt. Gelukkig heeft niemand minder dan Margaretha van York (1446-1503), de weduwe van Karel de Stoute (1433-1477),Ga naar voetnoot12 niet lang daarvoor een vaatje rijnwijn aan het Gentse klooster geschonken. Tijdens de volgende visitatie (29 augustus 1493) wassen de visitator en de biechtvader de botten in rijnwijn, totdat alle aarde eraf gespoeld is. Daarna heeft men ze laten drogen om ze ten slotte - gewikkeld in een damasten laken - in een houten kistje te leggen. Dat kistje plaatst men in het loden schrijn. Inmiddels is ook de sluitsteen eindelijk klaar, zodat in de ochtend van 25 september 1493 Coleta's stoffelijke resten wederom in de tombe worden neergelaten. En daar zullen ze blijven liggen | ||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||
toter tijt dat den almoghenden God ghelieven zal dat mense verheffe metter canonizacie ofte translatie, als daer toe dienen zal. Et welke heer verleene de Vadere, Zone ende die Helege Gheest, alst Hem ghelieven zal.Ga naar voetnoot13 <14v> De gebeurtenissen worden sec, zonder emoties beschreven. Alleen wanneer de zusters de schedel van hun stichteres kussen, worden er wat traantjes geplengd. Het is opvallend dat hagiografische topoi ontbreken. Meestal stijgt er immers een aangename geur uit het graf van een vermeende heilige zodra dat geopend wordt, ten teken dat men op de juiste plek is.Ga naar voetnoot14 In deze tekst wordt daarover juist niets gezegd. De zusters verbazen zich er slechts over dat na ruim 45 jaar de schedel en beenderen nog volledig aanwezig zijn, terwijl ze toch al die jaren in natte grond hebben gelegen. Desondanks wordt de suggestie gewekt dat God alle gebeurtenissen stuurt. Dat is volstrekt normaal, althans voor middeleeuwers. Zij geloofden dat God almachtig en alwetend is. Niets geschiedt hier op aarde zonder dat Hij daarmee instemt of ervan weet. Al in de eerste zin wordt Gods almacht aangestipt: INt jaer vander gheboorte Ons Heeren duurt CCCC en XCII den tijt vervult zijnde dat Gode ghelieft heft dat men de sepulture van desere heleghe moedere vernieuwen zoude <1r> Daarmee is de toon gezet. Dat aan het einde van zowel het eerste als tweede deel nogmaals verwezen wordt naar Gods almacht, bevestigt alleen maar dat alle gebeurtenissen zich voltrekken overeenkomstig Gods wil.Ga naar voetnoot15 Ofschoon dat niet met zoveel woorden wordt gezegd, geldt dat in feite voor het hele gedoe met de sluitsteen.Ga naar voetnoot16 | ||||||||||||||||||
Een tweede versieVan het verslag van de vernieuwing van Coleta's graf bestaat een tweede versie. Het handschrift met die tekst wordt eveneens bewaard in het arme clarissen- | ||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||
coletienenklooster te Gent (handschrift 5). De tekst maakt deel uit van een groter geheel, namelijk een bundel met een grote verscheidenheid aan archiefstukken. Dit handschrift heeft veel weg van een verzameling back-ups.Ga naar voetnoot17 Beide handschriften zijn door dezelfde kopiist vervaardigd. Een globale vergelijking van beide teksten leert dat de bundelversie langer is. Zo bevat de laatste aan het begin een verslag van de miraculeuze ontzetting van de stad Gent in 1492Ga naar voetnoot18 en aan het eind een uitvoerige beschrijving van alle opschriften die op het houten kistje en het schrijn en binnen en buiten de tombe zijn aangebracht.Ga naar voetnoot19 Daarnaast staat de lijst met getuigen van alle werkzaamheden in de bundelversie op een andere plaats, namelijk onmiddellijk nadat verteld is dat de visitator en de biechtvader het kloosterslot hebben verlaten en vóór de metselaar en zijn opper het slot betreden om de tombe te metselen.Ga naar voetnoot20 Beide lijsten bevatten vrijwel dezelfde namen, maar er zijn enkele curieuze verschillen. Allereerst verschilt de volgorde. Bovendien is soeur Isabeau Labeurs in de bundelversie doorgehaald, met de aantekening in de marge dat zij overleed in 1490.Ga naar voetnoot21 Zij kon dus niet aanwezig zijn geweest bij de opgraving. Verder wordt in de bundelversie bij enkele zusters hun functie vermeld. Tenslotte wordt in de marge Seur Jaqueline Petite recepta anno 91, mensis maij, die 7a vel circa [soeur Jaqueline Petite, ingetreden omstreeks 7 mei 1491] als getuige genoemd. Samenvattend kan men stellen dat de bundelversie uitvoeriger is.Ga naar voetnoot22 | ||||||||||||||||||
De canonisatieTot tweemaal toe, namelijk zowel aan het einde van het eerste deel als aan het einde van het tweede,Ga naar voetnoot23 wordt in het Gentse handschriftje meegedeeld dat Coleta's beenderen in haar nieuwe tombe zullen blijven liggen ‘tot de tijd dat het de almachtige God zal behagen dat men haar boven de aarde verheft voor de canonisatie’. Blijkbaar waren de zusters van het klooster er heilig van overtuigd dat Coleta binnen afzienbare tijd tot de eer der altaren zou worden toegelaten. Daartoe was een vita of levensbeschrijving onontbeerlijk. Gelukkig was die voorhanden. Immers, vrij kort na Coleta's dood in 1447 had haar biechtvader, de franciscaan Pierre de Vaux, zijn herinneringen aan Coleta in het Frans te | ||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||
boek gesteld. Hetzelfde had zuster Perine de Beaune omstreeks 1471 gedaan, eveneens in het Frans. Zij was gedurende dertig jaar Coleta's metgezelin en vertrouwelinge geweest. Deze twee documenten vormen de basis voor alle hagiografische teksten over Coleta.Ga naar voetnoot24 Volgens het in 1668 in Gent gedrukte Het leven vande salighe moeder, maghet ende abdisse Coleta. Reformatrice der oorden van S. Clara zou een hulpbisschop van Doornik op Hemelvaartsdag (25 mei) 1536 Coleta tot de eer der altaren verheven hebben,Ga naar voetnoot25 maar dit was geen officiële canonisatie. De religieuze woelingen in de zestiende eeuw zijn er ongetwijfeld debet aan dat Coleta niet door de paus gecanoniseerd werd.Ga naar voetnoot26 In 1577 moesten de zusters hals over kop vluchten toen de calvinisten in Gent de macht grepen.Ga naar voetnoot27 Daarbij namen ze het schrijn met de beenderen van hun stichteres mee naar Atrecht (Arras). Negen jaar later keerden de zusters naar hun klooster in Gent terug, uiteraard met de overblijfselen van Coleta. In 1783 werden de zusters gedwongen hun klooster te verlaten. Het jaar daarvoor had aartshertog Jozef II (1761-1790) bepaald dat alle contemplatieve kloosters opgeheven moesten worden. Met medeneming van het schrijn vluchtten de zusters naar Poligny, een klooster in de Jura dat door Coleta zelf gesticht was. In 1790, na de dood van de aartshertog keerden de zusters terug, maar ze lieten het gebeente van Coleta achter in Poligny. Nauwelijks zes jaar later in 1796 werden ze opnieuw verdreven, nu door de Fransen. Omstreeks 1800 was de tijd blijkbaar wel rijp voor Coleta's canonisatie. Eindelijk, in 1807 schreef paus Pius VII (1800-1823) Coleta bij in het Martyrologium Romanum.Ga naar voetnoot28 De zusters arme clarissen-coletienen keerden in 1835 naar Gent terug, zij het op een andere plaats.Ga naar voetnoot29 Het gebeente van hun heilige stichteres bleef achter in het zusterklooster in de Jura. Gelukkig kregen de Gentse zusters wel het habijt van de heilige Coleta én hun handschriften terug.Ga naar voetnoot30
Amersfoort, Op de vigilie van Sint-Gertrudis MMX | ||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||
(Gent, Monasterium Bethlehem, hs. 70, 1 ro)
| ||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||
Kritische tekst
| ||||||||||||||||||
<1r> Et eerste deelINt jaer vander gheboorte Ons Heeren duust CCCC en XCII den tijt vervult zijnde dat Gode ghelieft heft dat men de sepulture van desere heleghe moedere vernieuwen zoude. Te wetene int eerste jaer vanden paeus Alexander de seste van dier name zo es de visiterere ghecommen te Ghend (wel beraden zijnde met diverschen notabelen personagen) ende de moder, abdesse vanden convente last ghegheven de eerde te weerene die lach up thelege lichame van deser heleger moedere, zuster Collette. Et welke bevel ende last de vornomde abdesse ghewilleghelic obengierende, heft doen halen twee nieu spaden en VI nieu manden. | ||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||
Hertaling
| ||||||||||||||||||
Het eerste deelIn het jaar des Heren 1492 was de tijd vervuld dat het God behaagd heeft dat men het graf van deze heilige moeder zou vernieuwen.Ga naar voetnoot32 In het eerste jaar van het pontificaat van paus Alexander VIGa naar voetnoot33 kwam de visitatorGa naar voetnoot34 (stevig bijgestaan door enkele vooraanstaande personen) namelijk naar Gent. Hij gaf de moeder, de abdis van het convent opdracht de aarde weg te halen die op het lichaam van deze heilige moeder, zuster Coleta, lag. De voornoemde abdis heeft deze opdracht gehoorzaam aanvaard en twee nieuwe spaden en zes nieuwe manden laten halen. | ||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||
[Origineel]Ende binder octaaf van Onser Vrauwen, den tiensten dach in septembre, smaendachs voer noene ten VIII heuren, so es de abdesse gheghaen met eeneghen zusteren int cap<1v>pellekin van onsen heleger moedere. Et welke cappellekin ghesticht was boven haer sepulture bin corten jaren naert overlijden, zoet verhaelt es int tweetste artikele voeren. Ende hebben gheweert tplanckier van dien cappellekine ende met dien tween nieu spade zo hebben zij de eerde gheweert boven haer sepulture ende ontdect thooftGa naar voetnoot35 van desen helegen lichame. Et welke zij vonden als int ghebeente gheheel en schone, ende vonden den appel vanden oeghe noch hanghende in deen oeghe vanden hoofde. Zodat men ghenouch bemoeden mochte, had Gode ende haer ghelieft dat men alzo wel haer sepulture vernieut hadde VIII, XVIII of XX jaren naer haer doot - als men nu dede - dat mense al gheheel ghevonden hadde in vleesche en in bloede. Tsanderdaechs - dats dicendaechs - dede <2r> de abdesse maken een loyn arche boven verwolven van selfs van goeden niewen loede antrent drie reghel voeten lanc ende wat min dan eenen voet wijt ende antrent eenen voet diepe. Ende was sachternoens binnen den zelven daghe ghemaectGa naar voetnoot36 ende snavens antrent den V heuren binnen ghegheven den susteren. Ende sachternoens van dien dicendach en swoensdaechs al den dach dede de vornomden visiterere zijn openbare visitacie boven ter traille binnen der keerke. Tsanderdaechs - dats sdonderdaechs - binnen der selver octave, upde vigilie Exaltacionis Sancti Crucis, den XIIIsten dach van septembre, ghinc de visiteur, broeder Jacob Bernardi, ende met hem de confesseur vanden selven convente, broeder Jacob van Sint Qwintin, beede ghehabituert metter alve, amicte,Ga naar voetnoot37 <2v> stoele ende manipele, zonder casule, naer thinhoud van heurleder ordinancie ende ghinghen binnen corts naer de VIII heuren om de visentacie te vuldoene. | ||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||
[Hertaling]In het octaaf van Onze-Vrouwe-[Geboorte],Ga naar voetnoot38 op de tiende september, maandagochtend voor acht uur, is de abdis met enkele zusters het kapelletje van onze heilige moeder binnengegaan. Dit kapelletje was enkele jaren na haar overlijden boven haar graf gebouwd, zoals verteld is in het tweede artikel hiervoor.Ga naar voetnoot39 Ze hebben de plankenvloer uit het kapelletje verwijderd. Met die twee nieuwe spaden hebben ze de aarde boven haar graf weggehaald. Daarbij hebben ze het hoofd van dat heilige lichaam bloot gelegd. Ze troffen dat geheel en gaaf aan net als de rest van het gebeente. Er hing zelfs nog een oogbol in een van de oogkassen. Daaruit kon men genoegzaam opmaken dat indien het God en [Coleta] behaagd hadden dat men haar graf met even veel zorg acht, achttien of twintig jaar na haar dood had vernieuwd, zoals men nu deed, dat men haar gehele lichaam [intact] met vlees en bloed had aangetroffen. De volgende dag, op dinsdag dus, liet de abdis een loden schrijn met een deksel vervaardigen van gloednieuw lood. Dat schrijn was ongeveer drie voet lang, iets minder dan een voet breed en ongeveer een voet hoog.Ga naar voetnoot40 Dat [schrijn] werd die middag nog gemaaktGa naar voetnoot41 en omstreeks vijf uur aan de zusters overhandigd. Dinsdagmiddag en de hele woensdag deed de voornoemde visitator zijn visitatie buiten het traliehek in de kerk. De volgende dag (donderdag dus), eveneens in het octaaf van [Onze-Vrouwe-Geboorte], op de vigilieGa naar voetnoot42 van het feest van Exaltatio Sancti Crucis [Verheffing van het Heilig Kruis],Ga naar voetnoot43 de dertiende september, betrad de visitator, broeder Jacob Bernardi, samen met de biechtvader van het convent, broeder Jacob van Saint-Quentin,Ga naar voetnoot44 beiden gekleed in een albe met amict, stola en manipel, maar zonder kazuifel,Ga naar voetnoot45 overeenkomstig de voorschriften [van een visitatie], kort na acht uur het convent om de visitatie af te ronden. | ||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||
[Origineel]Dus zo ghinghen zij eerst ten cappellekine van der heleger moedere om te antschauwene datter van hare ontdect was. Van daer in de keerke, in den dormtere ende alzoe voert naer de manniere vander visentacie. Ende qwamen corts wedere in de cappelle vorseit. Daer ghinghen den visenterere en de confesseur beede inden put daer die heleghe moeder in lach simperlic ende aermelic diepe in der eerde ende gheleghen hadde XLV jaren tijts en XXVII weken met een vierendeel daechs meer noch min, rekende den VIIIsten dach van maerte, alser in gheleit was antrent den XII heuren ende desen XIIIsten dach van septembre datser ute ghehaelt was corts naer den IX heuren, <3r> bee des daghen voer eenen dach (zoet recht es) zo vindi int gheheele tuischen desen tween daghen drie warfs IX weken eenen dach min, dats XXVII weken met dien dach vorseit. Et welke ic te nauwere betoghe ten propooste van de conparacien verhaelt int andere artikele. Ende den visiterere ende de confesseur ontdecten met die twee nieu spaden al tghebeente vander heleger moedere, zoe zij best consten. De abdesse met alle de susteren wesende in de selve cappelle ronts omme den putte. Daer zo hebben zij ghevonden dat helege lichame int ghebeente, van hoofde toten voeten gheheel, zoe dat alle de joncturen ende leden noch hinghen an mellecandere, alzo gheheel en schone al of zijre nauwelicken V jaren gheleghen hadden in schone,Ga naar voetnoot46 droghe eerde, daer zijre nochtiens meer dan neghen warvent V jaren gheleghen hadden in dien <3v> diepen, natten grond. Dus zo heft de visiterere die leden ute ghetrocken van lede te lede uten putte ende hebben alle die reliquien vergadert in schoen dwalen ende ghebrocht int cappitele up een verdecte tafele daer toe bereet. Ende antrent viere van die nieu manden vul eerde van diere gheleghen hadde ronts omme naerst desen heleghen lichame. Want tvleesch ende bloet dat in eerde veranderen mach ende verminghelen, was verminghelt ende verandert in die eerde die naerst den ghebeenten gheleghen hadde, zoe men openbaerlicken bemoeden mach. Ende oec mede metten verroerene en invallene van diere wackere eerde eeneghe cleene ghebeenten, specialickenGa naar voetnoot47 vanden voeten, worden verdonckert in die eerde. En daer omme te meer waren zij gheneghen die eerde ute te draghene omme der in te soukene zulke ghebeen<4r>ten. De visiterere ende de confesseur - elc met eenen houtinen messe, dertoe simperlicken ghemaect - zuverden die weerdeghe ghebeenten vander eerde diere an hinc. Ende die eerde diere alsoe of ghescrept was, bewardemen in diversche houtin vaetkins uut devocien. Hier mede waren zij besich met devotegher herten, de zusteren ronts omme wesende ditte ziende met gheestelicker blijscepen, zonder eenich verdriet ofte vernoite, toten XI heuren. De zusteren begheerden te cussene thooft van heurleder heleger moedere. Et welke zij custen alle bij ghebeurten met meneghen devoten traen ende oec met blijscepen van herten om dat hemleden ghebeuren mochte aldus binnen heurlederen tijt. Der naer al ghezuvert zijnde zo leyden zij dese helege reliquien in die <4v> loyn arche weerdelicken. Thoft was ghewonden in zijdin lakene. | ||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||
[Hertaling]Ze gingen eerst naar het kapelletje van de heilige moeder om te aanschouwen wat er van haar ontdekt was. Vandaar gingen ze naar de kerk, de slaapzaal, enzovoort volgens de richtlijnen van een visitatie. Korte tijd later keerden ze terug in het voornoemde kapelletje. Zowel de visitator als de biechtvader daalden af in de groeve waar de heilige moeder eenvoudig en zonder bijzondere eerbewijzen diep in de grond lag. Daar had ze 45 jaar en 27 weken plus nog ongeveer een kwart dag gelegen vanaf 8 maart waarop ze omstreeks twaalf uur begraven was, tot de dertiende september waarop ze kort na negen uur eruit was gehaald. Rekent men (zoals het hoort) beide dagen voor één dag, dan vindt u tussen de twee [genoemde] data drie keer negen weken minus één dag ofwel 27 weken met die genoemde dag eraf. Deze berekening heb ik nauwkeurig uitgelegd in het andere artikel zodat men [de cijfers] kan vergelijken.Ga naar voetnoot48 Met de twee nieuwe spaden legden de visitator en de biechtvader heel het gebeente van de heilige moeder bloot, zo goed ze konden. De abdis stond met alle medezusters in hetzelfde kapelletje rondom de groeve. Aldus hebben ze daar het skelet van dat heilige lichaam helemaal, van hoofd tot voeten, gevonden. Alle ledematen hingen bij de gewrichten nog aan elkaar, zo gaaf en mooi alsof ze nauwelijks vijf jaar in schone, droge aarde gelegen hadden. Maar ze hadden daar nochtans meer dan negen keer vijf jaar in diepe, natte grond gelegen. De visitator heeft de ledematen stuk voor stuk uit de groeve gehaald. Alle relikwieën hebben ze verzameld in schone doeken en die hebben ze naar de kapittelzaalGa naar voetnoot49 gebracht en op een speciaal daarvoor gedekte tafel gelegd. Ongeveer vier van de nieuwe manden werden gevuld met aarde die rondom en dichtbij het heilige lichaam had gelegen, want het vlees en bloed kan in aarde veranderen en zich daarmee vermengen. Die waren inderdaad veranderd in en vermengd met de aarde die naast het gebeente gelegen had, zoals men stellig kan aannemen. Ook zijn door het aanraken en instorten van de omgewoelde aarde een paar kleine botjes, in het bijzonder van de voeten, in de aarde verdwenen. En daarom wilden ze eens te meer de aarde wegdragen om naar dergelijke botjes te zoeken. De visitator en de biechtvader - ieder met een eenvoudig houten mes dat speciaal daarvoor was gemaakt - zuiverden het eerbiedwaardige gebeente van de aanhangende aarde. De aarde die er aldus afgeschraapt was, bewaarde men uit eerbied in enkele houten vaatjes. Vol devotie waren ze hier tot elf uur mee bezig, terwijl de zusters er omheen stonden en dit met geestelijke blijdschap bezagen, zonder enig verdriet of tegenzin. De zusters wensten vurig het hoofd van hun heilige moeder te kussen. Om de beurt kusten ze dat waarbij menig devote traan geplengd werd, maar ze waren ook verheugd in hun hart omdat zij dit tijdens hun leven mochten meemaken. Nadat de heilige relikwieën aldus gezuiverd waren, legden ze ze op plechtige wijze in het loden schrijn. Het hoofd was in een zijden laken gewikkeld. | ||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||
[Origineel]Al dit ghedaen zijnde zo scloten zij die arche wel en nauwe ende zij steldense up eenen outaer ofte tafele,Ga naar voetnoot50 daer toe gheordinert reverentelic int cappitele vander zusteren verbeiiende tot dat men den put vorseit ghereeden mochte naert behoren. Et welke men doen moeste met moeten. Al dese zaken vulbracht zijnde binder zelver voernoene naer den XI heuren. Den eersten sclach van sexte gheluud zijnde zo qwamen de visentere en de confesseur uten sclote naer thinhoud vander ordinancien van dien. Ende al ditte was ghedaen secretelic dat letter of niement ofGa naar voetnoot51 en wiste, uut ghedaen den vornomde persoenen diet daden en diet saghen. Want om datse zoe langhen tijt in zulc eenen grond gheleghen hadde, menGa naar voetnoot52 duchte dat mer letter <5r> of niet der of ghevonden en zoude hebben. Maer om dat aldus zoe warachtelicken gheheel en schoene ghevonden was, zo ghaeft de vornomden visiterere te kennene allen den broeders vanden vorseiden convente van Ghend, eer hij wech trac van dier reyse.
Smaendaechs der naer, denGa naar voetnoot53 XVIIsten dach in septembre, snuchtens dede men bringhen brijken, calc en zavele binnen der voernoene. Ende sachternoens ghinc de metsere binnen, ghenaemt Bauwin van Doerisclaghe, ende Lieven Burt, de dienare doe ten tijden vanden susteren, als metsers knape, om te beghinnene tfundament vander nieuwer sepulture ter zelver plaetsen daerse te voren gheleghen hadde. Ende up dat fundament metsten de tombe van zulker lancde, breedde ende diepte datter de loyn arche in ligghende niewers an ghenaect up <5v> de spacie van een alf vierendeel, uut ghedaen de upperste zijde vander arche. Daer eist de spacie antrent van een alve elle tuischen de arche ende den zarc. Daer bovenGa naar voetnoot54 up de tomme ligghen zoude.Ga naar voetnoot55 Dese tombe es binnen ghepavert met cleenen, verloedden teghelkins ende oec de IIII meurkins, an bee de zijden en an bee de henden van deser tomme, van binnen zijn al beset met dusdaneghen teghelkins tot boven toe, gheleu en groene.Ga naar voetnoot56 Dies zijnder in ghemetst IIII iserin roeden, wit vertint, daer de arche up rust, een cleen vierendeel boven tpaversele. Ende IIII veinsterkins ghemetst in de meuren vander tombe up elke zijde ende up elc hende een veinsterkin, elc antrent een vierendeel viercante, maer te hoofthende eist antrent een alve elle lanc of meer. En dat veinsterkin es ghestopt met een traille ghevlochten van coperdraet. De <6r> meurkins van deser tombe zijnGa naar voetnoot57 ghemetst antrent eenen reghel voet boven tghemeen planckier vanden cappellekine. Te hoofthende van deser tomme tmeurkin dicke antrent eenGa naar voetnoot58 brijke en alf. Dies es in dat meurkin ghemetst een viercante gad van uten fundamenten ende in den grond van dien gate es gheleit ende ghemetst eenen groten steen zoedat de upperste zijde van dien steene, dats den gront van desen gate, es de plaetse daer thooft lach vander heleger moedere, daer de voorme vanden hoofde gheprent bleef in deerde. Achter dat thooft gheweert was, om dier plaetsen theerene zo es dat gat ghemaect teewegher memorie. | ||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||
[Hertaling]Nadat dit allemaal gedaan was, sloten ze het schrijn nauwgezet af en zetten het op een altaar of tafel die daartoe met eerbied in de kapittelzaal van de zusters geplaatst was, in afwachting van het moment dat men de voornoemde groeve naar behoren in gereedheid had gebracht. Dat moest men in alle rust doen. Dit alles werd op dezelfde dag voor elf uur afgerond. Zodra de [klooster]klok begon te luiden voor het middaguur, verlieten de visitator en de biechtvader het slot overeenkomstig de richtlijnen voor de visitatie. Dit werd allemaal in het geheim gedaan: bijna niemand wist ervan, behalve de bovengenoemde personen die het deden of zagen, want omdat zij zo lang in die grond gelegen had, was men bang dat men weinig of niets van haar zou terugvinden. Maar omdat ze naar waarheid volledig en gaaf aangetroffen was, liet de voornoemde visitator dat aan alle broeders van het voornoemde convent in Gent weten, voordat hij vertrok.Ga naar voetnoot59
De maandag daarop, de zeventiende september, liet men 's ochtends voor twaalf uur stenen, kalk en zand brengen. 's Middags traden de metselaar, Boudewijn van Doerisclaghe geheten, en Lieven Burt, toentertijd de knecht van de zusters, als opperman [het slot] binnen om het fundament te leggen van het nieuwe graf op dezelfde plaats waar het [lichaam] daarvoor gelegen had. Op dat fundament metselden ze een tombe die zo lang, breed en hoog was dat de ruimte [tussen de wanden van de tombe en] het loden schrijn nergens kleiner is dan acht centimeter,Ga naar voetnoot60 met uitzondering van de bovenkant van het schrijn waar de ruimte zo'n 35 centimeterGa naar voetnoot61 bedraagt. Daarbovenop zou de zerk komen te liggen. Deze tombe is van binnen bezet met kleine, met lood beklede tegeltjes. Ook de vier muurtjes aan beide zijden en aan beide uiteinden van de tombe zijn aan de binnenkant helemaal bezet met dergelijke gele en groene tegeltjes, tot boven aan toe. Daarom zijn er vier ijzeren, wit vertinde staven ingemetseld waarop het schrijn rust, een klein stukje boven de betegelde bodem. Vier venstertjes zijn in de wanden van de tombe gemetseld, aan elke kant een. Elk van die venstertjes is ongeveer vijftien centimeter in het vierkant, behalve aan het hoofdeinde: dat venstertje meet in de lengte ongeveer 35 centimeter of meer. Dat venstertje is afgesloten met traliewerk van gevlochten koperdraad. De muurtjes van de tombe zijn tot ongeveer dertig centimeter boven de plankenvloer van het kapelletje gemetseld. Aan het hoofdeinde van de tombe is het muurtje ongeveer anderhalve baksteen dik. Bovendien is in dit muurtje én in het fundament daaronder een vierkant gat uitgespaard. In [de bodem van] dat gat is een grote steen vast gemetseld, zodat de bovenkant van de steen (dat wil zeggen de bodem van dat gat) precies de plaats is waar het hoofd van de heilige moeder lag en waar de vorm van haar hoofd een afdruk had achtergelaten in de aarde. Nadat het hoofd verwijderd was, is dat gat daar gemaakt om die plaats te eren ter eeuwige herinnering. | ||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||
[Origineel]Dien groten steen licht in de stede vander eerde daer thooft up ruste. De drie ander meurkins vanden tombe zijn elc een alve brijke dicke. Item noch thende <6v> van deser tombe es ghemetst nevens dien gate eenen viercanten put van drie ofte vier voeten viercante. In den welken put es gheleit de speciale eerde die naerst haren lichame vonden was de welke men bewaert hadde in die vier nieu manden vorseit, ende licht boven. Ende de verrenste eerde die ronts omme haer lach, licht ondere in desen put. Dese vorseide eerde die naerst haren lichame lach, was daer de visiterere of zeide dat hij die eerdeGa naar voetnoot62 niet min en rekende dan haer vleesch ende bloet dat in eerde verwandelt was. Ende van dier eerde deeldemenGa naar voetnoot63 allen den zusteren mede ende de visiterere droucher met hem ter consolacie vander zusteren van anderen conventen. Dus eer dese tombe, dat gat ende dien put ghemetst waren ende tgheheel cappellekin al ghepa<7r>vert was met brijken ende daer boven verberdert, gherees V of VI wercdaghen of VII mids schaers datter noch ander muragen ghereparert worden vanden cloostere al met eenen ter wijlen datter ghereescepe was en dat mer beghinnen hadde te metsene. Waer vijs et gherees wouensdach van dander weke snoenens eert al vuldaen was. Dus sachternoens ghinc metter al vaghen en zuveren ende ghereet maken om tsanderdaechs weder ter eerde te doene. Alle dinc te passe ghestelt zijnde tsanderdaechs - dats donderdaechs - up Sinte Elziarius dach, den XXVIIsten van septembre, svoernoens,Ga naar voetnoot64 naer den dienst te zulker heure, te sulken daghe alser ute ghehaelt was over viertienacht te vorent.Ga naar voetnoot65 Te sulker heure, te zulken daghe wasser weder in ghedreghen met processien heimelic van alle de susteren diese hilpen draghenGa naar voetnoot66 <7v> ronts omme den pand al singhende de letanien. Ende alzoe brochten zij dese weerdeghe reliquien int cappellekin ende stelden tbert nedere daer zij die loyn arche mede ghedreghen hadden. Ende met tween coorden twee susteren lietense zincken in die tombe te rustene updie vier yserin roeden. Ende licht zo hoghe datter twatere in den wintere niet toe en comt. En nochtiens licht des arche te minsten zoe diepe in die tombe (dats in dat ghemetste graf) dat de upperste zijde vander arche licht een letter nedere dan tghemeen eerderijke ronts omme gheleghen es. Bijden welken datse noch licht binnen ofte onder deerde, toter tijt dat den almoghenden God ghelieven zal dat mense verheffe boven der eerde mids der helegher cannonizacie ofte admissie als daer toe dient. <8r> | ||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||
[Hertaling]De grote steen ligt op de plaats waar eertijds het hoofd op de aarde rustte. De drie andere muurtjes van de tombe zijn elk een halve baksteen dik. Bovendien is aan het [hoofd]einde naast dat gat een vierkante put gemetseld van negentig à honderd twintig centimeter in het vierkant. In deze put is de bijzondere speciale aarde gestort die men naast haar lichaam had gevonden en die men bewaard had in de vier voornoemde nieuwe manden. Bovenop ligt de aarde die het dichtst [bij het gebeente] lag; de aarde die het verst verwijderd was, ligt onder in de put. Over de voornoemde aarde die het dichtst bij haar lichaam lag, had de visitator gezegd dat hij die aarde ook tot haar vlees en bloed rekende [en dat] die in aarde veranderd waren. Van die aarde gaf men een beetje aan alle zusters. En de visitator nam er iets van mee tot troost van de zusters in andere conventen.Ga naar voetnoot67 Voordat deze tombe, dat gat en die put opgemetseld waren en het hele kapelletje geplaveid was met bakstenen en bovendien met planken beschoten, gingen vijf, zes of zeven werkdagen voorbij. Bovendien werden er meteen nog andere muren van het klooster gerepareerd, nu er toch gereedschap aanwezig was en men aan het metselen was. Het duurde tot de woensdagmiddag van de volgende week eer al het [werk] voltooid was. Daarom ging men in de namiddag meteen alles vegen en klaarmaken om [het lichaam] de volgende dag weer ter aarde te bestellen. Nadat alles de volgende dag, dus op donderdag, op Sint-Eleazardag,Ga naar voetnoot68 27 september, in de voormiddag keurig geregeld was voor de dienst, op hetzelfde tijdstip en op dezelfde weekdag waarop ze er veertien dagen daarvoor uitgehaald was, werd ze op hetzelfde uur en op dezelfde dag weer in gedragen in een geheimeGa naar voetnoot69 processie van alle zusters die haar rond het [klooster]pand hielpen dragen, terwijl ze litanieën zongen.Ga naar voetnoot70 Op die manier brachten ze deze eerbiedwaardige relikwieën naar het kapelletje. Daar zetten ze de draagbaar met het schrijn neer. Met twee touwen lieten twee zusters het schrijn in de tombe zakken tot op de vier ijzeren staven. [Het schrijn] staat zo hoog dat het water er in de winter niet bij komt. Maar bovendien ligt het schrijn zo diep in de tombe (dat wil zeggen in het gemetselde graf) dat de bovenkant van het schrijn ietsjes lager ligt dan het omringende grondoppervlak. Daardoor ligt ze net in of onder de aarde, tot de tijd dat het de almachtige God zal believen dat men haar boven de aarde verheft voor de canonisatie of de benodigde toelating [tot de eer van de altaren].Ga naar voetnoot71 | ||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||
Et tweerste deelDe zusteren die doen int convent waren: de abdesse vanden convente zustere Barbele Boens, seur Jhanne de Salieres, seur Alijs de Sanchines, seur Jhanne Rensevliet, seur Jhanne de Ghand, seur Ysabeau Labeurs, seur Christine vanden Brouke, seur Pyrone Bloms, seur Adriane van Coye, seur Marie de Berghes, seur Marie Beerts, seur Jhanne Coernis,Ga naar voetnoot72 seur Katherine Adornes, seur Ysabeau de Samirgi, seur Margriet de Monts, seur Livine vanden Bossche, seur Ysabeu de la Mote, seur Marie vander Porte, seur Margriet vanden Brouke, seur Ysabeau Scrivers, seur Jhanne de Brederode, seur Katherine Rijms, seur Margriet Ghelas, seur Ursele Bruus.
Al ditte vulbrocht zijnde zo was men neerstich omme te doen makene eenen steen omme dese tomme der mede te <8v> sclutene, zoedat mer omme ghinc an diversche steenhauwers zoukende ons beste gherieve ende meeste ghereescepe. Want men die tomme met dien heleghen ghebeenten begheerde te sclutene zoe men eerst mochte, wanende dat al vuldaen was datter toe diende. Maer wat neersticheden dat mer omme dede, men conste gheene ghereescepe ghecrighen van desen zarke, van niemene. Nochtiens was hij bested te makene an eenen meestere. En om de traechede van dien men besteden tot eenen anderen. Men sochte eenen steen binnen Ghendt langhe tijt, daer naer te Mechelen te diversche stonden. Men screef der omme te Dornicke an zekere persoenen om daer te meer ghereescepe te hebbene. Maer alomme wat mer toe dede, was al te verghefs. Rechts <9r> als of men ons betoeghen wilde datter noch wat anders toe ghebrac an die helege ghebeenten danner nochtoe ghedaen was, zo et der naer ghebleken heft. Maer watter noch an ghebrac, en wiste men niet metten eersten, want oec zulke vernieuwinghen van sepulture zelden gheschien, bijden welken andere diet noit en saghen, altemets niet en weten wat an sulke saken te vullen ghebreken mach. Maer tgheunt dat hier metten eersten te cort ghedaen es, dat heft Ons Heere beweght teenen goeden hende binnen desen tijden aldus sclepende. | ||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||
Het tweede deelDe zusters die toen in het convent verbleven, waren de abdis zuster Barbele Boens, soeur Jeanne de Salieres,Ga naar voetnoot73 soeur Alice de Sauchines, soeur Janneke Rensvliet, soeur Janneke van Gent, soeur Isabeau Labeurs,Ga naar voetnoot74 soeur Christine vanden Brouke,Ga naar voetnoot75 soeur Pyrone Bloms, soeur Adriana van Coye, soeur Marie de Berghes,Ga naar voetnoot76 soeur Marie Beerts,Ga naar voetnoot77 soeur Janneke Coernis, soeur Catherine Adornes, soeur Isabeau de Samirgi,Ga naar voetnoot78 soeur Margriet de Monts, soeur Livine vanden Bossche, soeur Isabeau de la Mote, soeur Marie vander Porte, soeur Margriet vanden Brouke, soeur Isabelle Schrijvers, soeur Janneke van Brederode, soeur Catherina Rijms, soeur Margriet Ghelas [en] soeur Ursula Bruus.Ga naar voetnoot79
Zodra dit gedaan was, ging men naarstig aan de slag om een steen te laten maken waarmee de tombe zou worden afgesloten. Men ging bij diverse steenhouwers langs op zoek naar wat onsGa naar voetnoot80 het beste beviel en wat het snelste geleverd zou kunnen worden. Want men wilde de tombe met het heilige gebeente zo snel mogelijk afsluiten; men dacht immers dat aan alle voorwaarden was voldaan. Maar hoe men zijn best ook deed, men slaagde er niet in de zerk te laten vervaardigen, bij niemand. Toch was de opdracht uitbesteed aan een meester-[steenhouwer]. Maar omdat die zo langzaam werkte, werd de opdracht aan iemand anders gegeven. Men zocht lange tijd binnen Gent naar een steen, daarna verschillende keren in Mechelen. Men schreef naar zekere personen in Doornik om meer kans van slagen te hebben. Wat men echter ook deed, het was tevergeefs.Ga naar voetnoot81 Net alsof men ons wilde duidelijk maken dat er nog wat anders ontbrak aan het heilige gebeente dan wat er tot dan toe gedaan was, zoals naderhand bleek. Wat eraan ontbrak, wist men aanvankelijk niet. Immers, de vernieuwing van zo'n graf komt zelden voor, waardoor de mensen die het nooit meemaakten, soms niet weten wat er allemaal aan mankeert. Maar wat er aanvankelijk aan ontbrak, heeft Onze Heer deze slepende kwestie toen tot een goed einde gebracht. | ||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||
[Origineel]Eene goede ende weerdeghe religieuse int convent vander zelver ordene binnen Brugghe, zuster Katheline Rufine, die ghesellenede ghewest hadde van deser heleger moedere, zuster Colette, verhorende et gheunt dat gheschiet was an dese helegen <9v> reliquien, zo heftse ontboden dat die weerdeghe ghebeenten die zoe langhe in zulken grondGa naar voetnoot82 gheleghen hadden - als vorseit es - dat niet ghenouch en was dat mense van buten al soe simperlicken ghesuvert haddeGa naar voetnoot83 - soet vorseit es - met houtin messen. Maer dat wel betamelic ware ende behorlic dat mense zuverlicken dwaen zoude ende waschen omme die alzoe te zuverene van binnen en van buten. Ditte de susteren van Ghend verhorende et dochte hemleden zijnde zeer goed avijs. Maer hoeGa naar voetnoot84 ofte waer mede men datte betamelicst doen zoude, en ontboet die vornoemde zustere niet. Dus ghevielt (mids der gracie Ons Heeren, zoe men hopen mach) dat henleden datte ghenouch te kennene ghegheven ward in tijts bij eenen biscop die met ghelijken onlancs besich ghe<10r>west hadde. De welke biscop binnen vele jaren te Ghendt niet ghewest en hadde, die qwam uut goeder jonsten omme te visenterene sijne zustere, zuster Marie van Berghen, de welke was religieuse ende vicarise van onsen convente vorseit. Ende met haer sprekende ende verhalende van diverschen ghestichteghen materien (hij niet wetende tgheunt dat up handen was van onser heleger moedere) zo verhaeldi hoe dat hij binnen corten tijden eene ghebeentenGa naar voetnoot85 uter eerde ghehaelt hadde (te wetene van zijnen grootheere, zijns vaders vadere, de welke commende uten Helegen Lande overleet in de stad van Basele oft daer antrent. Ende was begraven in een clostere der minder broeders). Ende dese biscop van Camerijk, Heinderic van Berghen, oec commende <10v> van Jheruzalem uten Helegen Lande begheerende de ghebeenten van zijnen grootheere te bringhene in de handen van zijn selfs vadere omme die te begravene binnen der stad van Berghen, in de sepulture van heurleden hauwers. Ende mids desen zo verhaeldi daer hoe dat hij alle die ghebeenten met rijnschen wine ghezuvert ende ghewaschen hadde ende in een coferkin betamelicken gheleid hadde. Ende omme zijnen vadere te verblidene en te beschinckene over ghegheven hadde, zoet vorseit es. Al ditte de zusters ghehort hebbende, noterdent ende onthildent ende peinsden van ghelijken te doene up en dien dat heurleder visenterere gheliefde naer de begheerte vander vornoemde zustere Katheline. Want oec te dien tijden hemledere rijnschen wijn ghesonden was van me<11r>vrauwen Mergriete van Ingheland, wedewe van hertoghe Kaerle de Waloes. De zusteren alle dese saken overmerkende ende oec dat de tombe noch opene was ende onvulmaect te meer bemoedden ende betrauden dat Gods wille was dat dese helege ghebeenten te deghen zouden ghezuvert werden vanden sclike der eerden daerse so langhe tijt in gheleghen hadde. Ende goedertierlicken peinsden dat hier omme desen vorseiden steen gheenen vortghanc ghecrighen en konste. Et welke oec ghenouch bleec achternaer. Want corts achter dat de susteren dit propost ende upstel anghenomen hadden, zo heft men vortghanc beghinnen crighen vanden vorseiden steene als dat een sulk copman uter stede van Dornicke antrent dien tijden te Ghend qwam anden steenhauwere die hier of tlast hadde <11v> ende nam de mate ende tlast den vorseiden steen te leverene bin corten daghen. | ||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||
[Hertaling]Een vrome en eerbiedwaardige religieuze in het convent van dezelfde orde in Brugge, zuster Kathelijne Rufine, die nog medezuster was geweest van onze heilige moeder, zuster Coleta,Ga naar voetnoot86 hoorde wat er was gebeurd met deze heilige relikwieën. Zij heeft laten weten dat het niet voldoende was dat men het eerbiedwaardige gebeente dat zo lang in die grond had gelegen (zoals verteld is), aan de buitenkant eenvoudig met houten messen had schoongemaakt, zoals al verteld is. Maar dat het betaamde en gepast was dat men het netjes zou wassen en afvegen en het zodoende van binnen en van buiten zuiveren. Toen de zusters van Gent dit hoorden, meenden ze dat dit een zinnig advies was. Maar hoe of waarmee men dat het beste kon doen, deelde de voornoemde zuster niet mee. Aldus geschiedde het (dankzij de genade Gods, naar men mag hopen) dat dit hun duidelijk te kennen werd gegeven door een bisschop die niet lang daarvoor iets dergelijks aan de hand had gehad. Deze bisschop was al lange tijd niet in Gent geweest, maar kwam nu uit liefdevolle genegenheid zijn zus, zuster Marie van Bergen, bezoeken. Zij was religieuze en vicaresGa naar voetnoot87 van ons voornoemde convent. Hij sprak met haar en vertelde over verschillende stichtelijke zaken, zonder te weten wat er aan de hand was met onze heilige moeder. Hij verhaalde [onder andere] hoe hij korte tijd daarvoor een skelet uit de aarde gehaald had. Dat was van zijn grootvader, de vader van zijn vader, die op de terugweg uit het Heilige Land in Bazel of omgeving overleed. Daar was hij begraven in een minderbroederklooster.Ga naar voetnoot88 De bisschop van Kamerijk, Hendrik van Bergen, kwam eveneens terug uit Jeruzalem in het Heilige Land en wilde het gebeente van zijn grootvader overhandigen aan zijn vader zodat het begraven kon worden in de stad Bergen [op Zoom],Ga naar voetnoot89 in het graf van hun voorouders. Daarbij vertelde hij hoe hij het gebeente met rijnwijn schoongemaakt en gewassen had en netjes in een koffertje gelegd. Om zijn vader te verblijden had hij het hem geschonken, zoals verteld is. Nadat de zusters dit allemaal hadden gehoord, prentten ze dat in hun geheugen. Ze dachten erover hetzelfde te doen, mits het hun visitator beliefde [te doen] zoals genoemde zuster Kathelijne wenste. Immers, in die tijd was hun een vaatje rijnwijn gezonden door vrouwe Margaretha van Engeland, de weduwe van hertog Karel de Stoute.Ga naar voetnoot90 De zusters overpeinsden dit alles en ook dat de tombe nog steeds open en onvoltooid was. Des te meer vermoedden ze en vertrouwden ze erop dat het Gods wil was dat het heilige gebeente grondig zou worden gezuiverd van het slijk der aarde waar ze zo lang in gelegen had. Met een gerust hart bedachten ze dat [het maken van] de voornoemde steen daarom geen voortgang had kunnen vinden, zoals later overduidelijk bleek. Want kort nadat de zusters dit voornemen en plan hadden gemaakt, begon men eindelijk op te schieten met de voornoemde steen, omdat een koopman uit de stad Doornik omstreeks die tijd in Gent bij de steenhouwer kwam die hiermee belast was, de maten van de steen opnam en beloofde hem binnen korte tijd te zullen leveren. | ||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||
[Origineel]Dus screven de susteren an heurleden prelaet, den visiterere, om orlof up tgheunt dat vorseit es, mids dien dat hij int jaer vorleden (achter dat de loyn arche ghescloten was) verboet bij obediencien dat mer niet meer inghaen en soude. Et welke hij anhorende niet alleene en was content dat men doen soude, maer screef overe dat hijt selve wilde commen helpen doen, als hij ghenesen ware van zijnder siecten daer hij in lach. Want hij antrent dien tijden te Rouane sterf ziec gheleghen hadde, zoe dat men niet en waende hij en zoude ghestorven hebben. Maer bijder gracie Ons Heeren (mids der bede van deser heleger moedere, zoe men hopen mach) wart cortelinghe ghenesen en bed te passe dan hij te voerent ghewest hadde <12r> ende voughde hem te commene te Ghend waert, zoe hij eerst mochte, omme al daer visitacie te doene naer tbetamen van dien, want oec et jaer omme commen was tsint der laetster visitacie, begheerende in dese andere visitacie te vulbringhene tgheunt datter behorlicken noch an ghebrac. Ende binnen desen tijden diversche saken ghescieden om de vorseide sepulture diere zeer wel toe dienden dewelke achter ghebleven hadden, had niet aldus zo traghelic voort gheghaen. Nochtiens en ghinct zoe traghelic niet voort, ten was al zo wel ten tijden ghedaen dat niet en hiesch vele langhere of eer ghereet te zijne. Want ter wilent dat de visenterere up weghe was te comme, zo beghonste de steenhauwere te werckene anden vorseiden sarc, nochtiens niet wetende van mellecandere want wij selve, broers <12v> en zusters, en waenden niet dat hij zo varinc ghecommen zoude hebben omme de grote onghetemperde hitte die doen was, ende omme de grote ziecte daer hij ute commen was. De visenterere commen zijnde te Ghendt dede zijne visentacie. Ende up den dach van Sinte Jans Baptisten Decollacie zo ghinc hij binnen den sclote om zijne visentacie te vulbringhene. Ende daer metten confesser, broeder Jacob van Sint Qwintin, wieschen ende suverden die helege ghebeenten in rijnschen wine IIII warvent overe, telkent nieuwen wijn omme die wel te zuverene binnen en buten. Ende daer bevonden zij dat wel betamelic was dat mense aldus zuverde omme de eerde die met sulken waschene der mede of spoelde ende daer omme vernieuden zij zo dickens den wijn totGa naar voetnoot91 dat zij saghen dat ghenouch <13r> was. Daer naer zo lietmense reindelic ligghen omme te droghene met moeten. Ende mids desen qwamen ute de visenterere en de vorseide confesser verbeiiende dat die reliquien wel ghedroeght waren. En binnen desen tijden dede men maken een rein coferkin van spierschen houte ende noch andre diversche saken diere wel toe betaemden, dewelke int vorleden jaer niet ghedaen en waren. Als dese reliquien wel droghe waren, zo wart dat helege hooft ghenait in rode samyte ofte zijde. EndeGa naar voetnoot92 den IXsten in septembre, tsanderdaeghs naer Onser Vrauwen dach, up eenen maendach svoernoens, zo waren dat heleghe hooft ende alle de ghebeenten mede ghewonden in schoen, wit lakene van damaste ende gheleit al tsamen in dat coferkin vorseit ende et decsele <13v> van tcoferkin der up ghenaghelt met VIII houtin naghelen. Ende al ditte was ghedaen inden zusters choer boven ter traille, in presencie vanden visenterere ende confesser vornoemt, wesende voer de selve traille van buten. Ende waren alsoe eerbaerlicken wegh ghestelt, verbeiiende tot al ghereet was datter noch anders toe diende toter selver sepulture. | ||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||
[Hertaling]Daarop schreven de zusters aan hun overste, de visitator, om toestemming [te vragen] voor wat hier zojuist verteld is, omdat hij het jaar daarvoor (nadat het loden schrijn gesloten was) hun met een beroep op hun gelofte van gehoorzaamheid verboden had die te openen. Zodra hij dit gehoord had, stemde hij er niet alleen mee in, maar schreef hij bovendien dat hij zelf wilde komen helpen zodra hij genezen was van de ziekte waaraan hij leed. Want omstreeks die tijd was hij in Rouen doodziek geweest; men was er zelfs vast van overtuigd geweest dat hij zou sterven. Maar dankzij de genade van Onze Heer (en mede dankzij de voorspraak van deze heilige moeder, naar men mag hopen) genas hij binnen korte tijd en voelde hij zich beter dan hij tevoren was geweest. Hij maakte zich op om, zo snel hij kon, naar Gent te komen om de visitatie te doen, zoals het betaamde. Er was immers een jaar verstreken sinds de vorige visitatie. Hij wilde deze visitatie uitvoeren om te volbrengen wat er nog gedaan behoorde te worden. Toen gebeurde er rondom het genoemde graf van alles wat zeer nodig was en niet gebeurd zou zijn, als de zaak niet zo traag verlopen was. Maar al was er dan sprake van een traag verloop, niettemin werd alles op tijd gedaan, zonder dat het veel langer of eerder klaar had moeten zijn. Want terwijl de visitator op weg was, begon de steenhouwer te werken aan de genoemde zerk, terwijl ze dat niet van elkaar wisten. Want wij zelf, broeders en zusters,Ga naar voetnoot93 geloofden niet dat de visitator zo snel zou komen vanwege de overmatige hitte die er toen heerste, én vanwege de zware ziekte waarvan hij net hersteld was. De visitator kwam in Gent voor de visitatie. Op de dag van Sint-Jans-OnthoofdingGa naar voetnoot94 betrad hij het slot om zijn visitatie uit te voeren. Samen met de biechtvader, broeder Jacob van Saint-Quentin, waste en zuiverde hij de heilige beenderen wel vier keer in rijnwijn. Telkens ververste men de wijn om de botten goed van binnen en van buiten te zuiveren. Toen merkten ze dat het zeer juist was de beenderen te wassen vanwege de aarde die er daardoor afgespoeld werd. Daarom vernieuwde men de wijn net zo vaak tot ze zagen dat het genoeg was. Daarna liet men het gebeente schoongewassen liggen om vanzelf te drogen. Ondertussen verlieten de visitator en de voornoemde biechtvader het slot om te wachten tot de relikwieën droog waren. Ondertussen liet men een mooi koffertje van spiershoutGa naar voetnoot95 maken en deed men nog allerlei andere dingen die nodig waren, maar die het jaar daarvoor niet gedaan waren. Zodra de relikwieën goed droog waren, werd het heilige hoofd in een doek van rood fluweel of zijde genaaid. Op de negende september, de dag na Onze-Vrouwe-[Geboorte], een maandagochtend, werden het heilige hoofd en alle andere beenderen in een schoon, wit, damasten lakenGa naar voetnoot96 gewikkeld en bij elkaar gelegd in het voornoemde koffertje. Het deksel werd met acht houten nagels op het koffertje vastgenageld. Dit werd allemaal gedaan op het koor van de zusters achter de tralies, in aanwezigheid van de visitator en voornoemde biechtvader, die zelf buiten het hek stonden. Aldus werden [deze beenderen] op eerbiedige wijze opgeborgen in afwachting tot alles gereed zou zijn wat nodig was voor dit graf. | ||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||
[Origineel]Dus heft men den vorseide steen ofte zarc ten convente waert brocht up eenen dicendach antrent ter noene ende gheleit tuischenGa naar voetnoot97 tween porten. Ende tsachternoens X susters droughene tot voer tcappellekin. Et sanderdaechs den XXVsten dachGa naar voetnoot98 in septembre, svoernoens, Domino XIIIIC XCIII, zo ward dat coferkin vorseit ghedreghen vanden zusters ronts omme den pand, ghelijc zij int jaer vorleden ghedaen hadden de loyn archeGa naar voetnoot99 ende alzoe qwamen int cappellekin. Ende <14r> IIII zusteren steldent neder up IIII ghelasin voeten die inden grond vander loyn arche gheleit waren dweers der arche bij ghelijker distancien, ende bescloten die loyn arche met een loyn decsele hebbende rontsomme boerden antrent een palme breet, der up sclutende ghelijc een houtin doose. Et welke niet en was int jaer vorleden. Dies zo staet dat coferkin binnen dier loyn arche in sulker wijs ghemaect ende ghestelt gherumelic dat rontomme nieuwers an en ghenaect dan die IIII ghelasen daert up staet, en daer omme ghelasin voeten omme dat haud ende loed niet en vord tieghens ghelas. Ende dese loyn arche rust up eenen voet als een bloc dertoe ghemaect van heekin houte, mastijtsch en sterc. Ende desen voet rust up die IIII yserin roeden <14v> die benneden in die tombe ghemetst zijn, zoet hier voeren verhaelt es. Dese loyn arche aldus bescloten zijnde metten decsele vorseit, zo hebben de zusteren dien steen ofte zarc selve gheleit boven up die ghemetste tombe. Ende al zoe die reliquien teeneghare der inne bescloten toter tijt dat den almoghenden God ghelieven zal dat mense verheffe metter canonizacie ofte translacie, als daer toe dienen zal. Et welke heur verleene de Vadere, Zone ende die Helege Gheest, alst Hem ghelieven zal. Amen. | ||||||||||||||||||
OracieO, eeweghe ende almoghende God, die bij uwer goedertiere gracie de ordene van Sinte Claren hebt willen reformeren tot state van perfectien bij middele van uwer glorieuser deerne, zuster Colette, u bidden wij deur de bede ende verdiente van heure <15r>, wilt ons warachteghe reformacie ende consolacie van herten verleenen ende naer dit ketivich leven die hemelsche blijscepe int eewich leven. Amen.Ga naar voetnoot100
Ute tgheunt dat hier bescreven es in twee deelen, mach men zien hoe dat wel te passe quam dat men int jaer vorleden zo qwalic ghereesch creech vandien steene mids den welken dese heleghe ghebeenten te vulmaectelicker verchiert worden. Want zoe hier verhaelt es int eerste deel van desen boucskine, int jaer vorleden van XCII, zo waren die ghebeenten simperlicken ghezuvert vander eerde met houtin messen ghescrept ende alzoe blootelicken gheleit in die loyn arche, van selfs bescloten ende die loyn arche gheleit in die tombe up die <15v> vier yserin roeden zonder meer. Maer in dit ander jaer - zoe men hier verhaelt heeft int tweerste deel - zo worden alle die ghebeenten te vullen ghedweghen en ghezuvert van binnen en van buten - zoet vorseit es - ende wel ghedroecht. | ||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||
[Hertaling]Op een dinsdag rond negen uur 's ochtends heeft men de voornoemde steen of zerk naar het convent gebracht en tussen de twee poorten gelegd.Ga naar voetnoot101 In de namiddag droegen tien zusters de zerk naar het kapelletje. De volgende dag, op 25 september A.D. 1493 werd het voornoemde koffertje 's ochtends door de zusters rond het [klooster]pand gedragen, net als ze een jaar daarvoor gedaan hadden met het loden schrijn. Zo bereikten ze het kapelletje. Vier zusters zetten het koffertje op vier glazen voetjes die op gelijke afstand van elkaar dwars op de bodem van het loden schrijn neergelegd waren. Ze sloten het loden schrijn met een loden deksel met een rand van ongeveer vijf centimeter.Ga naar voetnoot102 Die sloot het schrijn af alsof het een houten kist was. Dat was het jaar daarvoor niet gedaan. Dus staat het koffertje in het loden schrijn; het was zodanig gemaakt en in de ruimte [van het schrijn] geplaatst dat het rondom nergens het koffertje wordt aangeraakt, behalve bij de vier glazen voetjes waar het op staat. Het zijn glazen voetjes opdat hout en lood niet tegen elkaar stoten. Het loden schrijn rust op een voet die daarvoor gemaakt is als een blok van massief, stevig eikehout. En deze voet rust op zijn beurt op de vier ijzeren staven die onder in de tombe zijn gemetseld, zoals hiervoor verhaald is. Nadat dit loden schrijn op deze wijze gesloten was met voornoemde deksel, hebben de zusters de steen of zerk eigenhandig bovenop de gemetselde tombe gelegd. Op deze wijze zijn de relikwieën allemaal daarin besloten tot de tijd dat het de almachtige God believen zal dat men haar zal verheffen met een canonisatie of translatie zoals gebruikelijk is. Mogen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest haar dat vergunnen, naar het Hun zal behagen. Amen.Ga naar voetnoot103 | ||||||||||||||||||
GebedO, eeuwige en almachtige God, die dankzij uw goedertieren genade de orde van Sint Clara hebt willen hervormen tot een staat van perfectie door middel van uw zalige dienstmaagd, zuster Coleta. Wij bidden u omwille van haar gebed en verdienste om ons oprechte hervorming en troost in ons hart te geven en na dit ellendige leven de hemelse blijdschap in het eeuwige leven. Amen.
Uit hetgeen hier beschreven is in twee delen, kan men concluderen hoe het van pas kwam dat men verleden jaar zo weinig opschoot met die steen waarmee [dankzij het oponthoud] deze heilige beenderen met des te volmaakter luister bijgezet konden worden. Immers, zoals hier in het eerste deel van dit boekje verhaald is, waren in het vorige jaar, dus in [14]92, die beenderen eenvoudig schoongemaakt door met houten messen de aarde ervan te schrapen en daarna zonder omwikkeling in het afgesloten loden schrijn gelegd, waarna het loden schrijn gesloten werd en gewoon op de vier ijzeren staven in de tombe gezet. Maar in het daarop volgende jaar - zoals men in het tweede deel heeft verteld - werden alle beenderen grondig gewassen en van binnen en van buiten gezuiverd - zoals verteld - en terdege gedroogd. | ||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||
[Origineel]Ende et hooft ghenait in rode zijde ende datte met alle de ghebeenten ghewonden in laken van damaste ende al bescloten in een schoen, nieu coferkin van spierschen houte. Ende al zoe gheleit in die loyn arche bescloten - zoet hier verhaelt es - dewelke rust up een heekin haud, ghescildert en verchiert rontsomme met crucen en sterren. Et welke houd rust up die vier yserin, vertinde roeden zonder noch meer andere verchierselen an die loyn arche ende anden zarc, die ic hier achter late om cortinghe. Amen.
(Gent, Monasterium Bethlehem, hs. 70, 8 ro)
| ||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||
[Vertaling]Het hoofd werd in rode zijde genaaid en dat werd samen met alle andere botten in een damasten laken gewikkeld en in een mooi, nieuw koffertje van spiershout opgeborgen. En dat werd op zijn beurt in het loden schrijn geplaatst - zoals beschreven is - en dat rust op een eikehouten blok dat rondom beschilderd en versierd is met kruizen en sterren. Dat houtblok staat op de vier ijzeren, vertinde staven en dan zie ik kortheidshalve nog af van een aantal andere versieringen op het loden schrijn en de zerk.Ga naar voetnoot104 Amen. | ||||||||||||||||||
Appendix 1
| ||||||||||||||||||
Beschrijving:
De la Renovacion de sépulture nostre sainte mere. L'an 1492Ga naar voetnoot108 Section: II Réforme II | ||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||
Datering & lokalisering:
| ||||||||||||||||||
Inhoud:Vander vernieuwingh des sepulturen . vander helegher Moedere zuster Coletten . zoet oec breeder bescreven staet inden anderen bouc voeren gheteekent aldus . Eene memorie ofte cronike vanden conventen van Sinte colette met meer ander zaken. | ||||||||||||||||||
Literatuur:Lippens 1956, nummer 70. | ||||||||||||||||||
Appendix 2
|
* | De tekst is zo nauwkeurig mogelijk getranscribeerd. |
* | Tussen <> staan foliumnummer en -zijde. |
* | In voetnoten is aangegeven wanneer de kopiist een correctie heeft aangebracht. |
* | Ofschoon de tekst in het handschrift zeer regelmatig is, heeft de kopiist af en toe fouten gemaakt. In die gevallen heb ik de tekst verbeterd. Deze emendaties heb ik in voetnoten aangegeven. |
* | De interpunctie in de tekst (inclusief het gebruik van hoofdletters) is aangebracht op grond van mijn interpretatie. In het handschrift zijn (hoofd)letters vaak met geel opgehoogd: dit is niet overgenomen. Hetzelfde geldt voor de interpunctie in de tekst. |
* | Afkortingen zijn stilzwijgend opgelost, maar niet gecursiveerd. Het betreft overigens de in de Middelnederlandse teksten gebruikelijke abbreviaturen. |
* | De spelling van i/j en u/v/w is gesystematiseerd. Bij Romeinse getallen zijn de punten weggelaten en is de onderkast vervangen door bovenkast. |
Hertaling
* | Ik heb erbaar gestreefd een zo getrouw mogelijke hertaling te maken. Ter wille van de leesbaarheid heb ik soms zinnen in kleinere eenheden gesplitst en heb ik tussen [] woorden toegevoegd. |
* | Om eentonigheid te voorkomen heb ik er soms voor gekozen voegwoorden of bijwoorden toe te voegen, te vervangen of te schrappen. |
* | De middeleeuwse (lengte)maten heb ik omgerekend in moderne equivalenten. |
* | Ter wille van de begrijpelijkheid heb ik de hertaling voorzien van voetnoten met relevante informatie. |
Bibliografie
Angenendt, Arnold (1994). Heilige und Reliquien. Die Geschichte ihres Kultes vom frühen Christentum bis zur Gegenwart. München: Beck. |
Biemans, Jos (2005). ‘Codicologische beschrijving van het Kattendijke-handschrift’. In: Antheun Janse e.a. (red.), Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek. Die historie of die cronicke van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant ende van den Stichte van Utrecht. Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, LXI-XCIV. (Rijks Geschiedkundige Publicaties. Kleine Serie, 102). |
BiN zie Margry & Caspers 1997-2004. |
Burger, Peter (2006). De jacht op de Veluwepoema. Sagen en geruchten uit het moderne leven. Amsterdam: Bakker. |
Corstanje, Charles van, Yves Cazaux, Johan Decavele e.a. (eds). (1982). Vita Sanctae Coletae (1381-1447). Tielt: Lannoo. |
Decavele, Johan (2004). De eerste protestanten in de Lage Landen. Geloof en heldenmoed. Leuven: Davidsfonds & Zwolle: Waanders. |
Engen, Hildo van (2006). De derde orde van Sint-Franciscus in het middeleeuwse bisdom Utrecht. Een bijdrage tot de institutionele geschiedenis van de Moderne Devotie. Hilversum: Verloren. (Middeleeuwse studies en bronnen, 95). |
Jongen, Ludo (1997). ‘Uit het oog, uit het hart? Over twee heilige maagden: Lutgard en Liedewij’. In: Anneke B. Mulder-Bakker & Marijke Carasso-Kok (red.), Gouden legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Hilversum: Verloren, 127-137. |
Jongen, Ludo (red.). (1998). Het leven van de zalige maagd Sint Clara. De Middelnederlandse bewerking van de Legenda Sanctae Clarae Virginis opnieuw naar het handschrift uitgegeven, vertaald en ingeleid. Megen: Werkgroep San Damianoreeks. (San Damianoreeks, 11). |
Jongen, Ludo (2003). ‘Reliquiae Sanctae Coletae. About Two Early Sixteenth-century Manuscripts From the Monastery Bethlehem of the Poor Clares at Ghent (Belgium)’. Collectanea Franciscana 73, 75-92. |
Jongen, Ludo (2005). Heilig in de Lage Landen. Herschreven levens. Leuven: Davidsfonds. |
Jongen, Ludo (2009). Het leven van de heilige bisschop Sint Ludger. De Middelnederlandse versie uitgegeven, hertaald en ingeleid. (Met facsimile van het handschrift). Hilversum: Verloren. (Middelnederlandse tekstedities, 11). |
LC zie Het leven vande salighe moeder. |
Het leven vande salighe moeder, maghet ende abdisse Coleta. Reformatrice der oorden van S. Clara. Sint-Truiden: Instituut voor Franciscaanse Geschiedenis. (Instrumenta Franciscana 37). [facsimile Gent: Weduwe ende Hoirs. Jan vanden Kerchove, 1668]. |
Lehmann, Leonhard (1995). ‘Neue Studien zur hl. Coleta von Corbie und ihrer Zeit’. Collectanea Franciscana 65, 643-663. |
Kelly, J.N.D. (1988). The Oxford Dictionary of Popes. Oxford & New York: Oxford University Press. |
LexMA (1977-1999). Lexikon des Mittelalters. 10 dln. München & Zürich: Artemis Verlag. |
Lippens, Hugolin (1956). ‘Inventaire analytique des Archives de l'Abbaye des Colettines à Gand’. Franciscana 11, 17-33; 37-49. |
Lopez, Élisabeth (1994). Culture et sainteté: Colette de Corbie (1381-1447). Saint-Etienne: Université de Saint-Etienne. (CERCOR Travaux et recherches, 5). |
Margry, Peter Jan & Charles Caspers (red.) (1997-2004). Bedevaartplaatsen in Nederland. 4 dln. Amsterdam & Hilversum: Verloren. |
MacBrien, Richard P. (1998). De pausen. Van Petrus tot Johannes Paulus II. Haarlem: Gottmer. |
Moorman, John (1998). A History of the Franciscan Order. From its Origins tot the Year 1517. Oxford: Clarendon Press. (Repr. of the edition 1968). |
Mulder-Bakker, Anneke (2005). Lives Of The Anchoresses. The Rise Of The Urban Recluse In Medieval Europe. Philadelphia: University of Pennsylvania Press. |
Mulder-Bakker, Anneke B. (2007). Verborgen vrouwen. Kluizenaressen in de middeleeuwse stad. Hilversum: Verloren. (Middeleeuwse studies en bronnen, 106). |
Obbema, Pieter (1996). De Middeleeuwen in handen. Over de boekcultuur in de late Middeleeuwen. Hilversum: Verloren. |
Rodrigues, Teresa (ed.) (1999). Butler's Lives of the Saints: March. New Full Edition. Tunbridge, Wells, Kent & Collegeville (Min): Burns & Oates. |
Roggen, Heribert R. (1995). De clarissenorde in de Nederlanden. Sint-Truiden: Instituut voor Franciscaanse Geschiedenis. (Instrumenta Franciscana, 1). |
Schulte-Pevers, A., A. Bender, A. Cullen e.a. (eds.) (2002). Germany. Melbourne etc.: Lonely Planet Publications. |
Spiertz, Mathieu (1998). Van Aartsbisschop tot Zonnelied. Sleutels tot het katholiek erfgoed. Nijmegen: SUN. |
de Troeyer, Benj. (red.) (1992). Een kroniek van het voormalig monasterium Bethlehem der klarissen-koletienen te Gent, geschreven tussen 1509 en 1530. Teksteditie met een ten geleide. Franciscana 47, afl. 3. |
Vauchez, André (1997). Sainthood in the Middle Ages. Transl. by Jean Birrell. Cambridge: Cambridge University Press. |
Vivian, Kim, Ludo Jongen, Richard H. Lawson (eds.). (2006). The Life of Saint Servatius. A Dual-Language Edition of the Middle Dutch Legend of Saint Servatius by Heinrich von Veldeke and The Anonymous Upper German Life of Saint Servatius. Transl. with commentary and introduction. Lewiston, NY: The Edwin Mellen Press. |
- voetnoot1
- Zie Schuulte-Pevers, Bender, Cullen 2002, 296. Met dank aan Joost Jonkman die mij op dit verhaal attent maakte.
- voetnoot2
- Voor broodje-aap-verhalen of stadslegenden zie Burger 2006. Via internet vond ik twee artikelen over deze ‘grafschennis’: t.w. in de New York Times (d.d 18 maart 1999; door Roger Cohen, getiteld: ‘The Sorrows of Goethe: A Creepy East German Tale’; www.nytimes.com/archives) en in Trouw (19 maart 1999; onder de kop: ‘DDR-autoriteiten maakten graf Goethe stiekem open’; www.trouw.krantenarchief/1999/03/19/2388752).
- voetnoot3
- Zie Appendix 1 voor een beschrijving van het handschrift.
- voetnoot4
- Vgl. Moorman 1968, 414-416, Rodrigues 1999, 56-59 en Jongen 2005, 93-95. Voor een uitgebreide vita zie: LC 31-226, Lopez 1994, 21-145 en Lehmann 1995.
- voetnoot5
- Voor de derde orde van Sint Franciscus zie Moorman 1968, 4-45, 216-225, 417-428 & 560-568 en Van Engen 2006, 21-59. Voor reclusen zie Mulder-Bakker 2005 en Mulder-Bakker 2007.
- voetnoot6
- Zie Moorman 1968, 548-559.
- voetnoot7
- Zie over deze tegenpaus LexMA 1, 1862-1864; Kelly 1988, 232-234 en McBrien 1997, 253-263.
- voetnoot8
- Zie Lopez 1994, 255-265 & 269-279.
- voetnoot9
- Deze kloosters zijn Auxonne (1412), Poligny (1414-1417), Seurre (1421-1423), Moulins (1421-1423), Aigueperse (1423-1425), Décize (1419-1423), Vevey (1424-1426), Orbe (1426-1428), Castres (1426-1433), Lézignan (1430-1436), Le-Puy-en-Velay (1425-1432), Heidelberg (1437-1443), Hesdin (1437-1441), Gent (1441-1444) en Amiens (1442-1447). Zie Lopez 1994, 255-265 & 447 en vgl. Moorman 1968, 553-556.
- voetnoot10
- Zie Lopez 1994, 138-140.
- voetnoot11
- Ze wordt in de lijst van getuigen soeur Marie de Berghes genoemd.
- voetnoot12
- Na de dood van haar echtgenoot trok Margaretha zich terug in Mechelen. Ze was een groot voorstandster van de kloosterhervormingen zoals die door Coleta werden gepropageerd en ze was het Gentse klooster zeer welgezind. Zij schonk het klooster het kostbare, schitterend geïllustreerde handschrift met de Franse vita van Coleta. Zie Van Corstanje, Cazaux, Decavele 1982, 41-46 en LexMA 5, 989-991 & 6, 239.
- voetnoot13
- Het eerste deel wordt op soortgelijke wijze afgesloten. Zie 7v.
- voetnoot14
- Zie bijvoorbeeld Hendrik van Veldekes Servaaslegende (boek 2, vss. 795-804) in Vivian, Jongen & Lawson 2006, 154.
- voetnoot15
- De almachtige God wordt nog enkele keren genoemd: 1v, 7, 9r, 9v & 11r.
- voetnoot16
- In heiligenlevens wordt nogal eens verteld dat bij de begrafenis van een heilige God een wonder laat plaatsvinden: de dieren die de kar met het lijk trekken, willen plots niet meer verder of gaan hun eigen weg. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de legende van Sint Odrada. Zie BiN 1, 103-109.
- voetnoot17
- Het handschrift werd met hertaling uitgegeven door De Troeyer (1992). Ten onrechte noemt de editeur het een kroniek. Zie Jongen 2003, 79-81.
- voetnoot18
- Zie De Troeyer 1992, 60-69. Zie hierover Jongen 2003, 81-82 & 85, noot 39.
- voetnoot19
- Zie De Troeyer 1992, 108-109.
- voetnoot20
- Zie De Troeyer 1992, 80-81.
- voetnoot21
- Zie De Troeyer 1992, 80-81.
- voetnoot22
- Er bestaat bovendien nog een derde versie van dit verhaal. Die werd opgenomen in LC 373-386. Deze versie sluit aan bij de bundelversie.
- voetnoot23
- Zie 7v en 14v.
- voetnoot24
- Zie Lopez 1994, 395-397 en vlg. Lehmann 1995, 644-646.
- voetnoot25
- Zie LC 383-384.
- voetnoot26
- Coleta is overigens niet de enige heilige die door dat lot getroffen werd. Zie Jongen 1997.
- voetnoot27
- Zie Decavele 2004, 241-283.
- voetnoot28
- Zie Rodrigues 1999, 58-59.
- voetnoot29
- Het oorspronkelijke, door Coleta gestichte Monasterium Bethlehem stond aan de Minnestraat. Nu is het klooster gevestigd aan het Sint-Elisabethplein. Zie De Troeyer 1992, 5-6 en Roggen 1995, 108-114.
- voetnoot30
- Fred de Bree en Roel Zemel hebben een eerdere versie van inleiding en hertaling nauwkeurig doorgenomen en uitvoerig becommentarieerd. Daarvoor wil ik hen van ganser harte bedanken.
- voetnoot31
- Zeer waarschijnlijk verwijst deze ‘titel’ naar de bundel teksten die door De Troeyer (1992) werden uitgegeven.
- voetnoot32
- In heiligenlevens en -legenden verschijnt de heilige zelf - in opdracht van God - in een visioen aan een sterveling. Die moet het lang vergeten lichaam van de heilige opgraven (bijvoorbeeld de legende van Jeroen van Noordwijk: Den Haag, KB, 129 G 8, 7va-14rb) òf hij geeft de plaats aan waar zijn stoffelijke resten liggen (zie Jongen 2009, 50-53).
- voetnoot33
- Alexander VI was paus van 11 augustus 1492 tot 18 augustus 1503.
- voetnoot34
- Kloosters werden jaarlijks bezocht door een kerkelijk bestuurder, de visitator. Doel van diens bezoek was om te controleren of alles nog volgens de regels verliep. Een klooster (van het Latijnse claustrum, gesloten) was letterlijk afgesloten van de wereld middels hekwerk en tralies. Mannen mochten het slot, de ruimte binnen de tralies, van een vrouwenklooster niet betreden, uitgezonderd de visitator en eventueel een (mannelijke) knecht.
- voetnoot35
- thooft onder de regel toegevoegd met verwijstekens.
- voetnoot36
- Na ‘ghemaect’ ‘snau’ doorgehaald.
- voetnoot37
- Emendatie: het handschrift heeft ‘amitte’.
- voetnoot38
- De geboorte van Maria wordt gevierd op 8 september. Een octaaf is een periode van acht dagen (inclusief de feestdag zelf) waarmee de viering van die hoogtijdag werd verlengd. Het octaaf van Maria's-Geboorte duurde dus tot en met 15 september.
- voetnoot39
- Het is niet duidelijk waar int tweetste artikele voeren naar verwijst. Zie ook noot 48 hierna.
- voetnoot40
- Een voet is een oude lengtemaat, gelijk aan plusminus dertig centimeter. Het schrijn meet dus ongeveer 90×28×30 centimeter.
- voetnoot41
- In de bundelversie (De Troeyer 1992, 72-73) wordt ‘dauwe Jan Drabbe in de Langhe Munte’ als maker genoemd.
- voetnoot42
- De vigilie is de dag voorafgaand aan een feestdag.
- voetnoot43
- Het feest van de Kruisverheffing wordt gevierd op 14 september. Dit feest werd ingesteld ter herdenking van de herovering van de Heilig-Kruisrelieken op de Perzen door de Oost-Romeinse keizer Heraclius I (610-641). Op 14 september 629 werden deze relikwieën teruggebracht naar Jeruzalem. Later in de zevende eeuw werden ze uit veiligheidsoverwegingen overgebracht naar Rome. Het Monasterium Bethlehem in Gent bezat overigens een partikel van het Heilig Kruis. Zie De Troeyer 1992, 52-61.
- voetnoot44
- De biechtvader komt vermoedelijk uit het franciscanenklooster te Gent dat omstreeks 1225 was gesticht (zie Moorman 1968, 67). Volgens een marginale aantekening in de bundelversie (De Troeyer 1992, 80-81) overleed hij op 30 oktober 1499.
- voetnoot45
- De albe is een tot op grond hangend, wit linnen gewaad met lange mouwen. De priester draagt die tijdens de eredienst onder het kazuifel of de koorkap. Een amict is een witte schouderdoek die onder de albe gedragen wordt. De stola is een lange sjerp die om de nek wordt gedragen. Een manipel is een zijden band die om de linkerpols werd gedragen. Een kazuifel is een liturgisch gewaad dat de priester tijdens de mis draagt.
- voetnoot46
- ‘n’-abbreviatuur doorgehaald.
- voetnoot47
- Emendatie: het handschrift heeft ‘spanlicken’.
- voetnoot48
- In de bundelversie staat geen uitgebreide berekening. Het andere artikele is (nog) niet gevonden.
- voetnoot49
- In elk klooster las men dagelijks een hoofdstuk of kapittel uit de kloosterregel. De ruimte waar dat gebeurde, wordt daarom de kapittelzaal genoemd.
- voetnoot50
- ‘ofte tafele’ in de linkermarge toegevoegd met verwijstekens.
- voetnoot51
- ‘of’ in de linkermarge toegevoegd met verwijstekens.
- voetnoot52
- Emendatie: het handschrift heeft ‘me’.
- voetnoot53
- Na ‘den’ ‘xxvijsten dach’ doorgehaald.
- voetnoot54
- Na ‘bouen’ ‘licht’ doorgehaald.
- voetnoot55
- ‘ligghen zoude’ in de linkermarge toegevoegd met verwijstekens.
- voetnoot56
- ‘gheleu en groene’ in de rechtermarge toegevoegd.
- voetnoot57
- ‘zijn’ superscript toegevoegd boven het doorgehaalde ‘es’.
- voetnoot58
- Na ‘een’ ‘vrijke’ doorgehaald.
- voetnoot59
- In de bundelversie volgt hier de lijst met de 24 zusters die getuige waren van de opgraving plus de namen van vier franciscanen. Zie De Troeyer 1992, 80-81.
- voetnoot60
- Een vierendeel is de aanduiding van een kwart van een maat. Hier zal waarschijnlijk een el bedoeld zijn. Een el meet 69 centimeter. De helft van een kwart bedraagt dan ongeveer acht centimeter.
- voetnoot61
- Een el meet 69 centimeter. De helft dus ongeveer 35.
- voetnoot62
- Na ‘eerde’ ‘die naerst haren lichame lach mi’ doorgehaald.
- voetnoot63
- ‘deeldemen’: ‘l’ superscript toegevoegd met verwijsteken.
- voetnoot64
- ‘tvoernoens’: ‘r’ superscript toegevoegd met verwijsteken.
- voetnoot65
- ‘ouer viertienacht te vorent’: in de ondermarge toegevoegd met verwijstekens.
- voetnoot66
- ‘draghen’: ‘hen’ onder de regel toegevoegd met haak.
- voetnoot67
- In de Middeleeuwen hechtte men zeer veel waarde aan relikwieën, zeker indien het die van de stichteres van de orde betrof. Zie Angenendt 1994, 149-166.
- voetnoot68
- Eleazar (1285-1323) was graaf van Arieno (bij Napels). Hij huwde al op tienjarige leftijd met de twee jaar oudere Delphina (later zalig verklaard; feestdag 26 september). Het paar leefde als broer en zus samen. Als leden van de derde orde van Sint Franciscus zouden ze zich bezig hebben gehouden met armenzorg en het verplegen van zieken, vooral leprozen. Eleazar werd in 1369 heilig verklaard door zijn neef en petekind, paus Urbanus V (1362-137). Zie LexMA 3, 1789.
- voetnoot69
- Wellicht geschiedde deze tweede herbegrafenis weer in het geheim omdat men vreesde voor ‘ongeregeldheden’: het kwam nogal eens voor dat het lichaam van een vermeende heilige werd ‘gesloopt’ vanwege de relieken. Zie Jongen 1998, 156-157 & 217-218.
- voetnoot70
- Een litanie is een reeks korte oproepen tot heiligen met als antwoord Ora pro nobis [Bid voor ons].
- voetnoot71
- Vóór 1200 was er nog geen sprake van canonisatie door de paus. Indien een bisschop meende dat een persoon heilig was, liet hij het gebeente opgraven (elevatio) en overbrengen naar het [hoofd]altaar van de kerk (translatio). Daarna werden de relikwieën plechtig naar de laatste rustplaats overgebracht (depositio). Zie Vauchez 1997, 9-140 en Angenendt 1994, 167-182. In de bundelversie (De Troeyer 1992, 88-91) volgt hierna nog een stuk over een oude, houten tombe die over het opgemetselde graf heen werd geplaatst.
- voetnoot72
- ‘seur jhanne coernis’ in de rechtermarge toegevoegd.
- voetnoot73
- In de bundelversie wordt hieraan toegevoegd alias de Lavent. In LC 377 wordt ze ‘de la Vent’ genoemd.
- voetnoot74
- In de bundelversie is deze naam doorgehaald met de aantekening obiit anno 90 (overleden in 1490).
- voetnoot75
- In de bundelversie wordt zij vicaria (vicares, plaatsvervangster van de abdis) genoemd.
- voetnoot76
- In de bundelversie wordt zij portaria (portierster) genoemd.
- voetnoot77
- In de bundelversie heet zij Barts en wordt ze sacrista (kosteres) genoemd.
- voetnoot78
- In de bundelversie heet zij Samerge en wordt ze magistra noviciarum (novicenmeesteres) genoemd.
- voetnoot79
- In de bundelversie is hier marginaal aan toegevoegd Seur Jaqueline Petite recepta anno 91, mnsis maij, di 7a vel circa [Zuster Jaqueline Petite, ingetreden omstreeks 7 mei 1491]. In de bundelversie worden vervolgens ook nog de namen van vier franciscanen genoemd, t.w. Jacob van Saint-Quentin (de biechtvader), Bartholomeüs Lammartijn, Jan Bolle en Bavo van Ackere.
- voetnoot80
- Hier wordt plotseling gesproken over ‘ons’. Dit duidt erop dat dit geschrift vervaardigd werd in (of in ieder geval bestemd was voor) het Monasterium Bethlehem te Gent waar Coleta overleden en begraven was.
- voetnoot81
- In de bundelversie (De Troeyer 1992, 92-93) wordt hieraan toegevoegd als oft God of de hel. moedere noch niet gehedoeghen en wilde [alsof God of de heilige moeder het nog niet wilden toelaten].
- voetnoot82
- ‘grond’: in de linkermarge met verwijstekens toegevoegd.
- voetnoot83
- ‘hadde’: in de linkermarge met verwijstekens toegevoegd.
- voetnoot84
- ‘hoe’: slot-t doorgehaald.
- voetnoot85
- Emendatie: hiervoor staat - aan het begin van de regel - een niet doorgehaald ‘ghe’.
- voetnoot86
- Zie Lopez 1994, 138-140.
- voetnoot87
- De vicares is de plaatsvervangster van de abdis. In de bundelversie van de lijst van getuigen wordt Marie de Berghes portierster genoemd en wordt Christine vanden Brouke aangeduid als vicares. Zie noten 76 & 77.
- voetnoot88
- De franciscanen vestigden zich rond 1231 in Bazel. Zie Moorman 1967, 163-164.
- voetnoot89
- Met Bergen zou ook het Henegouwse Mons bedoeld kunnen zijn, maar in de druk van 1668 (LC 379) wordt expliciet Bergen op Zoom genoemd.
- voetnoot90
- Margaretha van York (1446-1503) trad op 3 juli 1468 in Damme in het huwelijk met de Karel de Stoute, hertog van Bourgondië (1433-1477).
- voetnoot91
- ‘tot’ in linkermarge toegevoegd met verwijstekens.
- voetnoot92
- Na ‘Ende’ ‘tsanderdaeghs’ doorgehaald.
- voetnoot93
- Hier is plotseling sprake van broeders en zusters. Dit zou kunnen betekenen dat deze tekst niet door een zuster, maar door een franciscaan te boek is gesteld. Zie De Troeyer 1992, 9-12.
- voetnoot94
- Op 29 augustus wordt het feest van de onthoofding van Johannes de Doper gevierd.
- voetnoot95
- spiersch hout komt alleen in Gentse bronnen voor, maar de betekenis is niet duidelijk. Wellicht wordt sparrehout bedoeld. Mogelijk een zacht soort eikehout uit het buitenland. Met dank aan Dirk Geirnaert voor deze informatie.
- voetnoot96
- In de bundelversie (De Troeyer 1992, 102-103) wordt ook de schenker van dit laken genoemd: Lauwerijns Dullars.
- voetnoot97
- Emendatie: het handschrift heeft ‘tuis’.
- voetnoot98
- ‘dach’: ‘h’ superscript toegevoegd met verwijsteken.
- voetnoot99
- ‘de loyn arche’: in de ondermarge bijgeschreven met verwijstekens.
- voetnoot100
- Hierna twee regels wit.
- voetnoot101
- Een klooster had een buitenpoort en een binnenpoort. De laatste gaf toegang tot het slot.
- voetnoot102
- Een palm is ongeveer tien centimeter. Een halve palm is dus vijf centimeter.
- voetnoot103
- In de bundelversie (De Troeyer 1992, 108-109) staat dat de tekst is bescreven biiden gheune diet eensdeels ghesien heft, eensdeels ghehoort ende vernomen heft, ende zelve in diversche sticken der mede ghemoit ghewest heft [geschreven door die het eensdeels gezien heeft, eensdeels gehoord en vernomen, en er zelf bij verscheidene aangelegenheden mee gemoeid was].
- voetnoot104
- In de bundelversie (De Troeyer 1992, 108-119) volgt een gedetailleerde beschrijving van Coleta's graf, zowel van de binnen- als van de buitenkant.
- voetnoot105
- Graag wil ik de zusters Illuminata (zaliger gedachtenis), Cecilia en Pia bedanken voor de gastvrije ontvangst in het Monasterium Bethlehem te Gent waar ik in alle rust het handschrift heb mogen bestuderen en fotgraferen. Jos Biemans dank ik voor zijn hulp bij het maken van deze beschrijving.
- voetnoot106
- Sint-Elisabethplein 13, B-9000 Gent.
- voetnoot107
- Zie Obbema 1996, 49-68 en Biemans 2005, LXV-LXVIII.
- voetnoot108
- In latere hand toegevoegd.
- voetnoot109
- Om het archiefsignatuur is een vierkant kader getrokken. Vgl. voor de titel Lippens 1956, nummer 70.
- voetnoot110
- Om het archiefsignatuur is een vierkant kader getrokken; vgl. voor de titel Lippens 1956, nummer 70.
- voetnoot111
- Volgens Jos Biemans (brief d.d. 26 november 2001) heeft de kopiist ook handschrift Gent, Monasterium Bethlehem, nummer 5 geschreven. Volgens De Troeyer (1992, 10-11) zou de kopiist van 1509 tot 1523 met tussenpozen aan dat handschrift hebben gewerkt, met aanvullingen tot 1530. Handschrift 70 zal uit ongveer dezelfde tijd dateren.