Voortgang. Jaargang 27
(2009)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
[Voortgang Jaargang 27]Ware minnaars en valse vrijers
| |||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||
heeft vernomen hoe hij heet, een eerder afgebroken ‘Vatersuche’. Zijn eega, Claretten der gravinnen, / Walewains nichte (vs. 1547-1548),Ga naar voetnoot4 verdwijnt dan nagenoeg uit beeld.Ga naar voetnoot5 Dit zal voor Van Oostrom reden zijn geweest om Miraudijs als minnaar niet op één lijn te zetten met Ferguut, wiens lotgevallen al gauw volledig, tot aan zijn finale huwelijk met Galiene, in het teken staan van de liefde. Nu kennen we de RRmM alleen in een (min of meer) complete vorm uit de beroemde Lancelotcompilatie, een Brabantse codex uit 1320 à 1330,Ga naar voetnoot6 waarin het verhaal, samen met vier andere Arturromans, is opgenomen tussen Vlaamse vertalingen in verzen van La Queste del Saint Graal en La Mort le Roi Artu (ca. 1215-1230). Vergelijking van het enig bewaard gebleven fragment van (een 14e-eeuws afschrift van) de oorspronkelijke, in de tweede helft van de 13e eeuw door een Vlaamse dichter vervaardigde RRmM met de overeenkomstige passage uit de versie in de Lancelotcompilatie wijst uit, dat de samensteller van het verzamelhandschrift de tekst van het origineel aanzienlijk heeft ingekort.Ga naar voetnoot7 Waarschijnlijk heeft de man die doorgaans wordt aangeduid als ‘de compilator’, en achter wie we op goede gronden de dichter Lodewijk van Velthem mogen vermoeden,Ga naar voetnoot8 zich echter niet beperkt tot een rol als abbreviator. Verschillende argumenten pleiten voor ‘die Annahme, dass der RmM ursprünglich als Liebesroman konzipiert war’;Ga naar voetnoot9 in de eerste opzet van de roman lijkt de ‘Vatersuche’ nog ondergeschikt te zijn geweest aan de overkoepelende liefdesthematiek. Heeft de opvatting dat de minnedimensie in de Vlaamse RRmM van begin tot eind toonaangevend is geweest nog de status van hypothese,Ga naar voetnoot10 zo goed als zeker is wel dat we het werk mogen zien als - oorspronkelijk - een exemplarische liefdesroman die verbeeldt hoe vruchtbaar de wisselwerking tussen ridderschap en liefde kan zijn. Dat de auteur in zijn werk literair gestalte heeft willen geven aan een symbiose van ‘chevalerie’ en ‘amour’, aan een zinrijke demonstratie van der minnen cracht als constructieve factor in de verwerkelijking van ideaal ridderschap (vs. 503, 686), laat zich nog steeds goed aflezen uit de bewerking van de compilator: ‘Die | |||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
Riddere metter Mouwen is obviously a romance in which the labor of love is a prominent motif’.Ga naar voetnoot11
Niet iedere minnepretendent is in de wieg gelegd voor ‘the labor of love’, en dit inzicht wordt op verschillende plaatsen in de RRmM geïllustreerd met een ‘exemplum ex negativo’. De onderhavige bijdrage richt zich met name op het laatste daarvan, dat tegen het einde van de roman de koning van Cornwall opvoert als mislukt imitator van de ware, hoofse minnaar. Ter inleiding en ten behoeve van lezers die niet bekend zijn met het verhaal, bespreek ik eerst de liefdeshandeling zoals deze gestalte krijgt in de compilatieversie van de roman.Ga naar voetnoot12 Daarbij gaat de aandacht om te beginnen uit naar de minne van Miraudijs en Clarette, en vervolgens naar de liefdesgeschiedenis van de ouders van de held. Aansluitend richten we de schijnwerpers kortstondig op een agressieve aanbidder, de koning van Arragoen, alvorens de hoofdpersoon en hekkensluiter van deze bijdrage onder de loep te nemen: andermaal een vorst die lelijk ontspoort op het liefdespad, de als verre van fraai getekende coninc van Cornuwalgen (vs. 3496). | |||||||||||||||||||
‘Die treken van gerechter minnen’In een gemeten met de maatstaven van de Arturroman in verzen opmerkelijk vroeg stadium, te weten al meteen aan het begin van de RRmM, wordt de kiem gelegd voor een voorbeeldige liefdesrelatie wanneer de direct als heldin herkenbare Clarette een mouw als minnepand doneert aan de zojuist door de koningin tot ridder gepromoveerde, en daarop door haarzelf in ridderethiek onderwezen jongeman die als anonymus aan het Arturhof te Kardoel verschenen was (vs. 192-195). Aan haar geschenk, dat voor de drager fungeert als uithangbord van ‘Frauendienst’, ontleent de protagonist zijn voorlopige identiteit als riddere metter mouwen (voortaan: RmM), terwijl de (sier)mouw als ‘signum’ van de geliefde bovendien een bron zal blijken van amoureuze inspiratie.Ga naar voetnoot13 Het is ook Clarette die | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
de nieuwe ridder de weg wijst van chevalereske ‘Bewährung’, een koers die de held graag volgt: ‘Joncfrouwe, God lone u, ende tuwen wille’, / Sprac hi, ‘benic lude ende stille’ (vs. 197-198). Zijn route voert de RmM naar tFelle Woud sonder Genade (vs. 546), dat zich in eerste instantie aan hem voordoet als een ‘locus amoenus’ Daer hi hoerde der vogeline sanc (vs. 667). Hierdoor in de juiste stemming gebracht, en gestimuleerd door een blik op Clarette's mouw, verzinkt de held in liefdesgepeins, waarna vrouwe Venus hem een permanent bloeiende boom in het hart plant.Ga naar voetnoot14 Dan volgt een korte allegorische verhandeling over die treken van gerechter minnen (vs. 683), waarin de voorwaarden voor en de eigenschappen van ware liefde worden beschreven als betrof het twintig vruchten van deze boom. Oprechte liefde, zo komt hier aan het licht, vergt onder meer pine ende arbede (vs. 693), rouwe (vs. 694), pense, vruchten (vs. 698), beven, suchten (vs. 699), vaste ende waken (vs. 700) en lange quale (vs. 704). Dit ende meer moten si bekinnen, / Die herte daer die boem van minnen / In sal wortelen ende dragen (vs. 706-708), aldus de les die dit miniatuur-minnetractaat het publiek voorhoudt. Zonder langdurige beproeving kan echte liefde niet tot wasdom komen,Ga naar voetnoot15 en wat der minnen bedwanc (vs. 685) van verliefden vraagt zullen ook de held en sire vrindinnen (vs. 2067) weldra ondervinden.
Zowel bij Miraudijs als bij Clarette neemt der minnen cracht mettertijd toe.Ga naar voetnoot16 Een hoogtepunt volgt na een verrassend verblijf van de RmM in een klooster. Gewond en gehavend na een gevecht laat de held zich overhalen tot ‘moniage’, met als merkwaardig resultaat dat hij later in de hoedanigheid van monnik zal strijden in een toernooi om de hand van die scone creature, / Clarette (RRmM-frm vs. 154-155).Ga naar voetnoot17 Op deze plaats in het verhaal vernemen we dat hi hevet lange stont / Claretten gemint (RRmM-frm vs. 272-273; vgl. ook vs. 1850), en gedurende zijn stationering in het Godshuis ervaart de amoureuze monnik de lange quale die zijn liefde voor Clarette eist.Ga naar voetnoot18 Dor har versuchte hi gedichte (RRmM-frm vs. 196), en groten [rou]we (RRmM-frm vs. 198) valt hem ten deel. Het contemplatieve kloosterbestaan brengt de protagonist dus allesbehalve gemoedsrust, want hij dogede I swar leven / Dor Claretten wille van Spangen (RRmM-frm vs. 306-307). Dat hij pine doget dor hare (RRmM-frm vs. 277) is de prijs die de RmM betaalt voor zijn liefde, maar minne kent ook een zonniger zijde. Dit blijkt uit enkele programmatische verzen aan het begin van de roman, waarin de held bij monde van een postillon d'amour aan Clarette laat weten: | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
Dat icse minne ende sal na desen
Haer lief ende haer riddere wesen.
Ende canic met wapinen verdinen dan,
Datmen mi priestGa naar margenoot* ende werde goet man,
Soe doe mi doch in haren senGa naar margenoot*,
Ende vernemtsi dat ic blodeGa naar margenoot* ben,
Soe sijs quiteGa naar margenoot* ende alle wijf
Te pensene ietGa naar margenoot* om min lijf. (vs. 346-353)
Blijkbaar zijn het, in de ogen van de protagonist, eervolle ridderacties die de sleutel vormen tot het hart van de beminde jonkvrouw. Omgekeerd wordt weldra ook duidelijk, dat de liefde op haar beurt een stimulerende uitwerking heeft op de ridder-aanbidder: der minnen cracht / Maect menegen coene ende gevet macht (vs. 686-687). Het is in het bijzonder Clarette's witte mouw als minne-mascotte die de RmM via een enkele aanblik inspireert tot grootse daden, bijvoorbeeld wanneer hij in het Woud zonder Genade, als dat zijn karakter van meedogenloze ‘autre monde’ openbaart, de formidabele rode ridder Elyconas na een hevig gevecht weet te doden. Later herhaalt de held dit kunststukje wanneer hij, gedreven door Claretten minne (vs. 1732), erin slaagt om een niet minder reusachtige roofridder te liquideren; dus can die minne werken ter noet (vs. 1737; vgl. ook RRmM-frm vs. 19-21). De roman laat er geen twijfel over bestaan dat ridderschap en liefde elkaar over en weer versterken. Met deze relatie tussen ‘chevalerie’ en ‘amour’ correspondeert de volstrekte wederkerigheid van de liefde tussen held en heldin.Ga naar voetnoot19 ‘Clarette erfüllt deutlich die epische Funktion der Minnedame’,Ga naar voetnoot20 maar dit verhindert niet dat zij de grote liefde van Miraudijs uit de grond van haar hart beantwoordt, zoals verschillende keren in de roman wordt onderstreept. Si ward van sire minnen ontsteken, / Soe sere haer dochte therte breken (vs. 1360-1361), heet het wanneer de edele joncfrouwe (vs. 1023) hoort over de dappere daden verricht door de drager van haar mouw,Ga naar voetnoot21 en zodra haar minnaar zegeviert in het toernooi waar zij in presente staat (vs. 1851) en zich vervolgens kenbaar maakt als haar aanbidder, laat de enthousiaste uitroep waarmee die scone maget (RRmM-frm vs. 262) zijn overwinning begroet geen ruimte voor enig misverstand: Desen willic ende el ne genen! (vs. 2103). Het is dan ook geen wonder, dat beider liefde uitmondt in een ‘happy end’. Onder het goedkeurend oog van koning Artur treedt Miraudijs ten langen leste in het huwelijk met Clarette, Die hi begeerde vor alle vrouwen / Ende si hem weder met goder trouwen (vs. 2228-2229). | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
Voorbeeldig vermaakDe liefdesgeschiedenis van de RmM en Clarette wordt in de roman meer dan eens gepresenteerd met een knipoog, bijvoorbeeld wanneer de protagonist in het Woud zonder Genade, naar het voorbeeld van Lancelot, acteert in de stijl van een minnaar uit het hoofse canso die een onbereikbare ‘domna’ adoreert.Ga naar voetnoot22 Daarbij put de held uit een weinig adequaat en derhalve amusant register, gelet op de wederliefde van Clarette, die zich reeds in het begin van de roman had opgeworpen als initiatrix van zijn minnequeeste. Vermakelijk is voorts de incongruentie tussen de beproevingen die de held in het klooster moet doorstaan omdat ware liefde lange quale voorschrijft, en de omstandigheid dat zijn beminde tezelfdertijd reikhalzend uitkijkt naar haar aanbidder. Dramatische ironie is hiervan het resultaat, want terwijl de ridder-monnik wanhoopt Dat hi die scone sal verlisen (vs. 1838) weet het publiek wel beter. Verzekerd van een goede afloop konden lezers dan wel toehoorders tijdens het weldra volgende toernooi genieten van de wijze waarop de held onvermoeibaar strijdt als krijgshaftige monnik (Die minne en liten resten niet, vs. 2025), gretig in gevecht om de prijs die zich maar al te graag had laten uitloven als ‘Lockvogel’ en ‘Trophäe’.Ga naar voetnoot23 Hoe humoristisch opgediend ook, het verhaal over de minne van Miraudijs en Clarette is niet verstoken van educatieve ingrediënten. Naast amusement bood deze liefdesgeschiedenis haar publiek een pleidooi voor een ethisch verantwoorde hoofse liefde. Die boodschap wordt in de RRmM ondersteund door de betekenis als normatieve instantie van het Arturhof, dat in het eerste deel van de roman fungeert als startpunt, tussenstop en voorlopige finish van het parcours dat de protagonist aflegt. Kardoel is hier de woonstede van Clarette, de locatie voor het toernooi, en de plaats waar held en heldin elkaar uiteindelijk het ja-woord geven.
Om de voorbeeldfunctie van hun helden nog beter te doen uitkomen, zetten dichters dikwijls contrastfiguren in, zoals onder meer wordt geïllustreerd door de tegenstelling tussen Walewein, der avonturen vader, en zijn antipode Keye, de hofmaarschalk, in Walewein ende Keye, het Arturverhaal dat in de Lancelotcompilatie op de RRmM volgt.Ga naar voetnoot24 Door toepassing van deze narratieve techniek wordt de liefdesrelatie van Miraudijs en Clarette eens zo positief belicht in een context die ook andere, minder of in het geheel niet exemplarische minnaars in beeld brengt. ‘Die Liebesbeziehung zwischen Clarette und dem Ridder nimmt im RmM eine herausragende Stellung ein. An ihr müssen die anderen Liebesverhältnisse im Roman gemessen werden’, aldus Ulrike Wuttke;Ga naar voetnoot25 het omgekeerde geldt ondertussen niet minder. | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
Een eerste vergelijking die zich opdringt is er een met de geschiedenis van Miraudijs' ouders, een relaas dat een thematische brug slaat tussen de liefdesqueeste van de held in het eerste deel van de compilatie-RRmM en zijn ‘Vatersuche’ in het tweede part.Ga naar voetnoot26 Deze vergelijking wijst uit dat de appel niet ver van de boom valt, doch ook niet pal ernaast. | |||||||||||||||||||
Van ‘groet verdriet’ tot ‘bliscap groet’Al voordat hij wordt tot ‘ridder met de mouw’ munt Miraudijs uit in voortreffelijkheid, in zijn gedrag niet minder dan in zijn uiterlijke verschijning als een knape van sconen leden (vs. 90).Ga naar voetnoot27 Naderhand onderscheidt de protagonist - scone was hi van allen maniren (vs. 1763) - zich ook Dor sine groete hovesscheide (RRmM-frm vs. 126) en Dor dat hi was wel geraect / In alre doeght ende vulmaect (RRmM-frm vs. 129-130), zozeer zelfs dat: Men soude sijn gelike niet vinden
Die ginge dese werelt dore,
No soe scone creature,Ga naar margenoot*
Ende wel geraect in sine tale.Ga naar margenoot*
Aldat hi dede sat hemGa naar margenoot* wale. (RRmM-frm vs. 140-144)
Zijn nobele kwaliteiten heeft de held van geen vreemde, want ook zijn moeder, een koningsdochter,Ga naar voetnoot28 wordt omschreven als scone (vs. 2169, 3644, 3758, 3828, 3831, 4014), terwijl zijn verwekker volgens haar, behalve die scoenste ridder (vs. 2182), tevens de beste dienstman was aan het hof van haar vader (vs. 2182-2184). Dat de RmM wordt gekeurmerkt als Een die beste riddere die leeft (vs. 419) is genealogisch dus geenszins verrassend, en hangt samen met een frappante gelijkenis tussen vader en zoon. Als zijn moeder haar eertijds te vondeling gelegde kind na vele jaren terugziet, valt zij prompt in zwijm, Soe gelijc was hi den vader (vs. 2138). Later herkennen ook andere personages in de held trekken van zijn vader (vs. 2398-2403, vs. 2471-2479). De volgende sententie, ongeveer halverwege de compilatie-RRmM, spreekt in dit verband boekdelen: | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
Een man en ware nemberGa naar margenoot* daer,
Dat wetic wel al over waer,
Hine togetGa naar margenoot* wanenGa naar margenoot** hi es comen,
Alse die rose doet boven ander blomen. (vs. 2212-2215)
De erfelijke overeenkomsten waarop deze verzen doelen, hebben betrekking op de edele eigenschappen waarvan uiterlijke schoonheid het visitekaartje vormt. Dit komt duidelijk tot uitdrukking in een zelfverzekerde uitspraak van de protagonist, wanneer hij een hoofs-ridderlijke daad van zijn vader opvat als een soort dna-test: Doe seide die riddere metter mowen: / ‘Bi Sente Mariën, onser Vrouwen, / Nu benic seker ende gewes, / Dat dit min here min vader es. / Hine was noit dorper no corliaen, / Die dese coenheit heeft gedaen!’ (vs. 3889-3894).
Verschillen tussen ouders en kind, in het bijzonder tussen vader en zoon, zijn er ondertussen ook, en deze betreffen hun omgaan met minne. Van zijn moeder verneemt de RmM dat haer amijs (vs. 2140) ooit het hof waar hij diende ontstal, nadat zij door zijn inbreng met kinde was bevaen (vs. 2185-2187). ‘In sagene noisint’, verzekert de vrouwe haar zoon (vs. 2188), en verderop in de roman wordt onthuld dat zij sindsdien veel smerte heeft geleden (vs. 3621). De trouw van de koningsdochter aan de ridder die haar zwanger had achtergelaten is zwaar op de proef gesteld, want niet alleen heeft zij haar pasgeboren zoontje te vondeling moeten leggen Om datmense alle steinde dan, / Die kint hadden sonder getrouden man (vs. 2178-2179),Ga naar voetnoot29 maar ook is zij al die jaren sonder man gebleven (vs. 2126, 2135, 3485), omdat zij, naar later blijkt, verkoos te wachten op haar live man (vs. 3624): Nu hadde die vrouwe gesworen,
Dat hare nembermer man quame vorenGa naar margenoot*
Dans ridders vader, wats gescietGa naar margenoot*,
Diemen metter mouwen hietGa naar margenoot*. (vs. 3486-3489)
Op het eerste gezicht lijkt deze minnaar van weleer de liefde van zijn vorstelijke vriendin volstrekt niet waardig. Net als de vader van Richars li biaus, de titelheld van een 13e-eeuwse Oudfranse avonturenroman die door de dichter van de RRmM lijkt te zijn benut als bron,Ga naar voetnoot30 had hij immers na zijn amoureuze esca- | |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
pade, toen hij moest vrezen voor zijn leven,Ga naar voetnoot31 het hazenpad gekozen.Ga naar voetnoot32 Verderop in het verhaal wordt echter duidelijk, dat de vader van de RmM zijn geliefde niet dan met de grootste tegenzin had achtergelaten.Ga naar voetnoot33 Hierop wijst de omstandigheid dat de gevluchte minnaar droech [...] groet verdriet / Verholenlike ende groten rouwe (vs. 2407-2408), een gemoedsgesteldheid die werd opgemerkt door een gastvrije kasteelheer. De RmM, aan wie dit jaren nadien ter ore komt, trekt hierom een voor de hand liggende conclusie: Om dat hi van mire moder sciet, / Dreef hi rouwe ende mesbaer (vs. 2411-2412). Het vraagstuk van morele schuld lost later op in het niets, wanneer Miraudijs' moeder zich tegen het einde van de roman, vervuld van grenzeloze bliscap (vs. 3620), richt tot de man op wie zij tal van jaren had gewacht: ‘Dat gi dus lange hebt gemerd, / Dies was min herte sere verert’ (vs. 3626-3627).Ga naar voetnoot34 Met haar woorden wekt zij de indruk dat slechts zijn langdurige opsluiting in sduvels kasteel Mauregaert (vs. 2366), waar men er de kwalijke sede op na hield ridderen van aventuren gevangen te nemen of te doden (vs. 2371, vs. 2456), de vader van de protagonist had weerhouden van een spoediger weerzien met zijn geliefde.Ga naar voetnoot35
De uiteindelijke hereniging van beiden, binnen enkele dagen bekroond met een huwelijk door de hand van een pape (vs. 3643), vormt een bron van vreugde voor iedereen: Daer was bliscap groet gedreven; / En mochte niet lichte sijn bescreven / Die feeste die daer was (vs. 3628-3630; vgl. ook vs. 3646-3649). Blide zijn onder anderen de gesellen van de RmM (vs. 3640-3641), te weten Walewaine ende Perche- | |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
vale [...] ende Lancelote alsmede Ywein metten lybaerde (vs. 3319-3321, vs. 3531), dit niet in de laatste plaats omdat de moeder van de held, om te meerne sinen ere (vs. 3638), met haar huwelijk een ‘legitimatio per subsequens matrimonium’ voor haar zoon bewerkstelligt, een wettiging door navolgend huwelijk.Ga naar voetnoot36 De buiten echt verwekte protagonist promoveert aldus, tegen het einde van de roman, van onwettig tot getrout kint (vs. 3484). Met de hereniging en het huwelijk van de langdurig gescheiden minnaars, resulterend in de legitimatie van hun zoon, komt het tot een gelukkige finale van een door lijden gekenmerkte liefde, die vele jaren had overbrugd. Daarmee was de lange quale die Miraudijs' ouders hadden moeten doorstaan, behalve kwalitatief ook kwantitatief van een andere orde dan die van hun zoon, welke ruwweg twee jaar had geduurd.Ga naar voetnoot37 Tegenover I swar leven van de held, die ruim een jaar in de ‘solitudo’ van het klooster had moeten zuchten onder de last van de liefde, stond gevancnesse swaer van zijn vader (vs. 2496), die in Mauregaert tientallen jaren in kommervolle omstandigheden gevangen had gezeten. Hoewel deze tegenstelling in het verhaal niet direct in het oog springt, aangezien de geschiedenis van Miraudijs' ouders retrospectief en samenvattend wordt verteld, zal de essentie ervan het publiek niet zijn ontgaan: waar de protagonist al in zijn jonge jaren trouwt met de liefde van zijn leven, huwt zijn vader pas na een zwaar leven met de liefde uit zijn jonge jaren.
Gelet op de minnethematiek in de RRmM is het niet onwaarschijnlijk, dat de vader van de held zijn lange lijdensweg mede aan zichzelf te wijten heeft. Als jonge minnaar was hij al te voortvarend overgegaan tot consummatie van de liefde, aldus Die treken van gerechter minnen negerend. Niet voor niets laat het liefdestractaatje in het verhaal aan lezers en toehoorders weten: Die minne mach haer sere beclagen / Over die gene die wanen minnen / Ende te vriene dan beginnen (vs. 709-711)! De verliefde ridder had bovendien op een sociaal onaanvaardbare manier gehandeld door de dochter en erfgename van zijn heer het hof te maken en zelfs te bevruchten. Zijn inbreuk op de regels van gerechter minnen zal er, in combinatie met zijn vergrijp tegen de feodale gedragscode, de oorzaak van zijn geweest dat de vader van de protagonist een langere beproeving te wachten stond dan later zijn zoon. Ondanks de valse start wachtte hem en zijn geliefde niettemin, dankzij wederzijdse trouw en na duurzame loutering, vervulling van hun oprechte minne. Dat deze ten slotte culmineert in een huwelijk, tot heil van de gemeenschap en niet in de laatste plaats van hun zoon, is veelzeggend over | |||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||
de liefdesthematiek van de roman, die naast wederkerigheid volstrekte harmonie in minnezaken centraal stelt, en daarmee beantwoordt aan het hoofse ideaal. | |||||||||||||||||||
‘Bestormachtige’ liefdeVoor waarachtige minnaars is ‘Zurückhaltung und Verzicht auf raschen Liebesgenuß geboten’.Ga naar voetnoot38 Sommige liefhebbers in de dop, zoals aanvankelijk de ouders van de held, weten dit geduld echter niet op te brengen, en kiezen voor premature voltrekking van hun minne. Doch ook met vergrijpen van ernstiger aard ziet de liefde zich geconfronteerd. Niet zonder reden verzucht de verteller dat die werelt es nu soe cranc, / Dat si al laet der minnen bedwanc (vs. 684-685), en in het tweede deel van de roman mag een nieuw geïntroduceerd personage als ‘exemplum ex negativo’ demonstreren hoe het bij uitstek niét moet in de liefde. Residerend in haar erfgoed te Spangen wordt Clarette, ofschoon reeds getrouwd, plotseling, en zonder te kunnen terugvallen op haar elders vertoevende echtgenoot, belegerd door een zich afgewezen voelende minnaar. Haar noodkreet bij monde van een bode reikt tot aan het Arturhof: ‘Die coninc van Arragoen
Wilse winnen ende onder doenGa naar margenoot*,
Om dat sine te manne nine wildeGa naar margenoot*
Doen si nam den riddere milde.Ga naar margenoot*
Hi wilse winnen ende tere amienGa naar margenoot*
Houden met crachte sonder vrienGa naar margenoot*. (vs. 2854-2859)
Door zich niets gelegen te laten liggen aan de eis van wederkerigheid, begaat deze agressieve aanbidder een misdaad tegen wat ware liefde gebiedt. Hij behoort daarmee tot de klasse der onhoofse ‘predatory lovers’,Ga naar voetnoot39 subklasse belagers van ‘besieged ladies’.Ga naar voetnoot40 Clarette's kwelgeest blijkt in deze kwalijke hoedanigheid niet de enige te zijn in het verhaal, want verderop wordt zijn voorbeeld nagevolgd door een andere, eens zo vileine vorst: die coninc van Cornuwalgen.Ga naar voetnoot41 Tegen het einde van de RRmM opgevoerd als jager op Miraudijs' vooralsnog ongehuwde moeder, die nog altijd wacht op de rentree van haar jeugdliefde, wordt dit personage middels een ‘portrait de la laideur’ geïdentificeerd als een dorper wiens afstotelijke fysionomie correspondeert met zijn verwerpelijke gedrag. Net als eerder de mediterrane | |||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||
monarch, tracht deze coninc fel (vs. 3691) een vrouwe op wie(r land) hij zijn begerig oog heeft laten vallen niet figuurlijk te veroveren, als waarachtig minnaar via liefdesdienst, maar integendeel letterlijk, door middel van een belegering: Daer lach die coninc van Cornuwalgen,
Die daer niet ne waende falgen,Ga naar margenoot*
Hine soudeGa naar margenoot* die vrouwe hebben te wive
Ende houdense te sinen liveGa naar margenoot*,
Die hi besetenGa naar margenoot* hadde daer binnen,
Waerd met stormeGa naar margenoot*, waerd met minnen. (vs. 3496-3501)
Om de valsheid van deze vrijer te accentueren, wordt in het verhaal niet onder stoelen of banken gestoken dat zijn ‘bestormachtige liefde’ weinig meer is dan een dekmantel voor expansionistische ambities. Nog vrij subtiel komt dit naar voren in de volgende verzen: Die coninc van Cornuwalge [...]
Heeft gesworen bi sire trouwe,
Dat hi winnen sal die vrouwe
Ende hebben oec tenen wive
Ende bliven hier here tsinen liveGa naar margenoot*. (vs. 3539-3543)
Onverhuld komen de ware motieven van de minnaar hierna aan het licht, wanneer hij meedeelt dat hij die stat entie vrouwe winnen wil (vs. 3701), en naar waarheid, sonder scamp (vs. 3752), vertelt uit te zijn op die vrouwe scone / Ende al haer lant mede (vs. 3758-3759). Als vervolgens een tweekamp met de vader van Miraudijs, die in de tussentijd vergezeld van zijn zoon en vier Arturridders op het toneel verschenen en in de kortste keren met zijn vroegere geliefde getrouwd was, het conflict tussen belegeraars en belegerden moet beslechten, is het ook veelzeggend dat sommige raadgevers hun vorst van advies dienen zonder die vrouwe zelfs maar te noemen: laet hen dlant, dat radewi mere (vs. 3769).Ga naar voetnoot42
Wat aan deze ogenschijnlijk grimmige episode een onderhoudend karakter verleent, en de koning maakt tot een minstens zo komisch als kwalijk personage, is dat de schijnverliefde veroveraar poseert als minnaar volgens de normen van de contemporaine liefdesliteratuur.Ga naar voetnoot43 Waar bijvoorbeeld eerder de protagonist zich | |||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||
werkelijk onverzettelijk had getoond in de minne, onder meer tijdens het toernooi om de hand van Clarette,Ga naar voetnoot44 acteert nu ook de koning van Cornwall als een vastberaden minnaar, daarbij zijn werkelijke drijfveren naar het lijkt geheel uit het oog verliezend. Gesteld voor de keuze tussen duel en mislukking wijst hij de laatste mogelijkheid resoluut van de hand: Ic hadde mi liver dlijf verloren (vs. 3695). Kiezend voor de kamp, Gaet mi te vernoye oft te vrome (vs. 3699; vgl. ook vs. 3771-3772), wil hij in een krachtmeting met zijn onverwacht opgedoken concurrent, als had nog geen huwelijk plaatsgevonden, uitmaken aan wie de dame toekomt: Die verwint, hi hebse vri! (vs. 3707). In deze kritieke situatie van een beslissend duel lijkt de koning van Cornwall aanvankelijk tot het uiterste te willen gaan: In salne doden, oft hi mi! (vs. 3733). Wanneer puntje bij paaltje komt blijkt hij de soep echter niet zo heet te willen nuttigen als hij haar opdiende. De verzen 3754-3756 verraden reeds dat de verliezer van de tweekamp het land levend zal verlaten,Ga naar voetnoot45 en ook blijkt de monarch, zodra het er echt op aan komt in het gevecht, te willen spreken om die sone (vs. 3881). Het onvoorwaardelijke ‘alles of niets’ van de protagonist is de kwaadaardige koning en quasi-liefdesdiscipel dus vreemd. Dit neemt niet weg, dat de dwingeland elders nadrukkelijk de fictie cultiveert onder der minnen bedwanc te staan. Zo presenteert de belegeraar zich in een toespraak tot zijn mannen (in vs. 3694-3707) als Die hier so lange hebbe gelegen (vs. 3704), woorden waarmee een beeld wordt opgeroepen van duurzame liefdesdienst. Dat deze lezing niet gezocht is, blijkt wanneer de koning even later zijn prooi betitelt als min lief (vs. 3730), als aanbeden vrouwe dus, welke zijn plotseling verschenen mededinger, Dise te wive heeft genomen (vs. 3698), hem nemen wilt (vs. 3731). De verteller ondermijnt deze voorstelling vervolgens op amusante wijze, door de vorst in een klassieke situatie - het object van zijn begeerte kijkt vanaf de tinnen van haar kasteel neer op de vasthoudende vrijer - te portretteren als allerminst een adonis:Ga naar voetnoot46 Sijn voerhoeft was hem gelesenGa naar margenoot*;
Die ogen clene gelijc der ratten;
Men sach nie neseGa naar margenoot* soe platten!
Hi hadde lange, hangende oren;
Sine tande waren hem geluGa naar margenoot* voren.
Hi hadde den mont ongemickeGa naar margenoot*
WijtGa naar margenoot* ende die lippe dicke. (vs. 3715-3721)
| |||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||
Over veel zelfkennis blijkt de weerzinwekkende pretendent niet te beschikken, want tijdens de weldra uitgevochten tweekamp met zijn rivaal, die als scoenste ridder, trouw amijs en edelmoedig tegenstander (zie vs. 3882-3888) in elk opzicht zijn tegenvoeter is, waant de koning zich geïnspireerd door zijn vermeende (ge)liefde. In enkele vermakelijke verzen, waar de verteller ironisch mee gaat in de fictie van zijn personage, modelleert de monarch zijn optreden voor de laatste keer naar wat een ware minnaar betaamt: Die coninc sach die scone vrouwe,
Die hi minde met goder trouweGa naar margenoot*;
Hi dochte dat sine mochte haten,
Dat hi niet en conde gematenGa naar margenoot*
Den riddere daer hi jegen vacht.
Daer af gewanGa naar margenoot* hi groten cracht [...]Ga naar voetnoot47 (vs. 3831-3836)
Als valse vrijer kan hij echter niet vertrouwen op der minnen cracht, zodat hij, zijn ingebeelde inspiratie ten spijt, het onderspit delft tegen de vader van de held. Deze stelt middels zijn zege de hereniging en het huwelijk met zijn geliefde van weleer veilig, terwijl voor de verliezer een verdiende afgang rest: die coninc [...] hadde bejaget scade ende scande (vs. 3953-3954). Aldus komt Miraudijs' vader, net als de protagonist, via een overwinning op de concurrentie tot een langverwacht leven in liefde met de hooggeboren erfgename van zijn hart. Zoals de held, tegen het einde van het eerste part van de compilatieroman, in een toernooi talrijke mededingers naar de hand van Clarette verslaat, zo rekent zijn vader, aan het slot van het tweede deel, in een duel als wederom een ultieme ridderproef krachtdadig af met zijn onheuse concurrent.Ga naar voetnoot48 | |||||||||||||||||||
BesluitNaast de geschiedenis van Miraudijs en Clarette verleent ook het optreden van verschillende secundaire personages aan de RRmM het karakter van een ‘heuse liefdesroman in het Arthurgenre’. Dit geldt allereerst voor de rol die de ouders | |||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
van de protagonist spelen; hun lotgevallen in de liefde leren, in samenhang met die van hun zoon, dat minne tijd nodig heeft om te wortelen ende dragen, en dat consummatie ervan niet moet voorafgaan aan een huwelijk maar daarop dient te volgen. Het spoor van ware liefde bijster is de koning van Arragoen, als vrouwendwinger een contrastfiguur in het verhaal. In deze hoedanigheid wordt hij nog overtroffen door de koning van Cornwall, die in de RRmM het fraaiste ‘exemplum ex negativo’ op liefdesgebied belichaamt. Ook deze vorst belaagt een dame, maar meet zich daarbij tegelijk de rol aan van gedreven minnaar. Hoewel beter geëquipeerd om militair verzet te breken dan een vrouwenhart, tracht de monarch aan zijn ‘bestormachtige’ optreden de schone schijn te geven van gerechter minnen. Zijn meer vermakelijke dan misleidende act in de roman illustreert dat Menech der minnen onrecht doet (vs. 712). Vergeleken met deze hypocriete zondaar in liefdeszaken komen de protagonist, waarlijk gedreven door der minnen cracht, en zijn vader, Die lange hadde geweest met sere (vs. 3651), als oprechte minnaars des te beter uit de verf. | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
Sint Franciscus draagt Coleta op de Orde van Sint Clara te hervormen (LC, p. 408)
|
|