Voortgang. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
0. Inleiding.In dit artikel doen we verslag van ons onderzoek naar de ontwikkeling van Carry van Bruggens denkbeelden over taal. Aanleiding voor dit onderzoek was o.a. haar opmerking in de inleiding van Hedendaags Fetisjisme (in het vervolg HF): Sinds jaren is het namelijk mijn voornemen om alles wat ik op verschillende tijdstippen en in verschillend verband over dit onderwerp heb gezegd, tot een doorlopend betoog te verenigen. Voorzover ik kan nagaan heb ik voor de eerste maal het taal-vraagstuk ter sprake gebracht in een in 1915 verschenen brochure ‘Patriottisme en menschenliefde.’ We vroegen ons af of Carry van Bruggen voor 1915 ook al eens iets met betrekking tot taal had geschreven en of er in de loop der jaren een ontwikkeling in haar ideeën had plaatsgevonden. In Jacobs worden verschillende dag-, weekbladen en tijdschriften, met data, genoemd, waarin bijdragen van Carry van Bruggen opgenomen zijn.Ga naar eind(1). Vanaf 1904 tot en met 1926 hebben we artikelen van haar gelezen (waaronder ‘De Zelfvermomming van het Absolute’ en ‘Vaderlandsliefde, Menschenliefde en Opvoeding’Ga naar eind(2)), en de passages die over taal gingen genoteerd. Ook in Prometheus hebben we gezocht naar gedeelten over taal. Daarna hebben we deze stukjes vergeleken met haar denkbeelden in HF. Tijdens dit onderzoek kwamen we in de bijdragen passages tegen die we ons herinnerden uit HF. In ‘De Zelfvermomming van het Absolute’ (in het vervolg ZvhA) waren soms hele gedeelten identiek aan passages in HF. Hierdoor gingen we ons afvragen hoe Carry van Bruggen vroeger materiaal verwerkt heeft in dit boek. Om het volgen van dit artikel wat te vergemakkelijken, zullen we eerst enkele basisgedachten van HF en hun onderling verband weergeven. | |
[pagina 99]
| |
We gaan ervan uit dat de lezers HF kennen, daarom geven we geen uitgebreid overzicht van de inhoud. Daarna schetsen we de ontwikkeling van Carry van Bruggens denkbeelden over taal en de wijze waarop HF uiteindelijk tot stand kwam. | |
1. Basisgedachten van Hedendaags Fetisjisme.De filosofische grondgedachte van HF is dat ‘Alles is Een.’ Al het geschapene komt uit het Ene (de Eenheid, het Absolute) voort en keert daarnaar terug. Zolang het Ene zich in stand houdt kan het zich niet van zichzelf bewustworden. Dat kan pas zodra de Eenheid in delen uiteengevallen is: dan pas zijn de dingen te onderscheiden, dan pas kan er gezegd worden dat ze bestaan. Contrast is de voorwaarde van bestaan. In de afzonderlijkheid/individualiteit van de mens wordt de Eenheid zich van zichzelf bewust, ziet deze dat ze niet volledig is en probeert weer volledig te worden. Dit is de drang in de mens zich met het Absolute te vereenzelvigen, op te gaan in de Eenheid. Dit betekent zijn identiteit, zijn afzonderlijkheid, zijn bestaan opheffen. Er zijn dus twee driften die elkaar weerstreven: 1. de Levensdrift, de Distinctiedrift. Deze zorgt ervoor dat men bestaat, maar men wordt zich dan ook bewust van zijn onvolledigheid. Dit veroorzaakt 2. de Doodsdrift: het opheffen van zichzelf, van het bewustzijn door zich met de Eenheid te vereenzelvigen. De Levensdrift is de drift naar het slecht-geachte en naar het Absurde. De Doodsdrift is de drift naar het goed-geachte en naar het Redelijke. In ieder mens werken de twee driften, maar er is bij ieder mens een immanente voorkeur voor het zinvolle boven het zinledige, voor recht boven onrecht. Toegeven aan deze voorkeur is Doodsdrift en leidt tot zelfopheffing. Daarom zijn er spotvormen en schijngestalten van de wezenlijke zedelijkheid en redelijkheid geschapen. Dit is de werking van de Levensdrift. Daar werkelijk onderscheiden en werkelijke bewustwording (kenmerken van individualiteit) leiden tot het opheffen van distincties, creërt men om te kunnen blijven zijn/bestaan, distincties die onophefbaar, absurd zijn. Wetten, dogma's en regels zijn op deze onophefbare distincties gebaseerd. Men houdt dus vast aan de Levensdrift, doet deze verstarren en blokkeert zodoende de Doodsdrift, voor welke men een surrogaat creërt. Deze Levensdrift leidt tot het vormen van collectiviteiten op grond van niet-wezenlijke kenmerken. Door zo'n collectiviteit te vormen, die zich onderscheidt van andere collectiviteiten wordt tegelijkertijd voldaan aan de distinctiedrift en de drift naar Eenheid. Deze eenheid is echter een spotvorm van de werkelijke eenheid en de gecreërde distinctie is onophefbaar, absurd. Een voorbeeld van zo'n collectiviteit is de groep die door een natie/volk wordt gevormd. Nationalisme is dus een vorm van distinctiedrift (=Levensdrift). Het onderscheiden op grond van nationaliteit is absurd. Het scheidt wat wezenlijk bijelkaar hoort en verbindt wat incidenteel bijéén is. | |
[pagina 100]
| |
Het individu wil zich ook binnen de collectiviteit ‘onderscheiden’, niet individueel, maar als groep tegenover groep. Dit uit zich in kastedrift. Deze kastedrift is sterker dan het nationalisme (kuddedrift), omdat deze sterkere distincties schept. Ze werkt over de landsgrenzen heen. Nu is taal het collectief-distinctief bij uitstek. Een volk forceert de taal om zich te kunnen ‘onderscheiden’ van andere volken. Het natuurlijke proces van taalontwikkeling, taalverevening en taalvermenging wordt hierdoor tegengewerkt. Behalve nationalisme doen verschillende vormen van kastedrift zoals aristocratisme, clericalisme en provincialisme dit ook. (De taal van een natie wordt in feite bepaald door de machthebbende groep van die natie). Taal is zodoende een chaotisch systeem geworden. Ondanks dit alles is taal een bruikbare code voor het uitwisselen van gedachten en gevoelens tussen mensen. Maar ze is ook niet meer dan een code. Taal zelf betekent niets. Tussen een woord en zijn betekenis bestaat slechts een incidenteel verband. De relatie berust op conventies (en associaties). Het woord is echter zo met de betekenis vergroeid dat het deze schijnt uit te drukken. De mens voegt onbewust het tegelijkertijd ervarene samen. Wat door associatie en conventie incidenteel bijéénkomt wordt dan ervaren als wezenlijk bijéénhorend. Zo kan men tot de fictie komen dat alleen de woorden van de eigen taal bepaalde dingen uit kunnen drukken, of dat ze expressiever zijn dan de woorden van een andere taal. Woorden zijn niet expressief, maar lijken dat door het onvermogen te onderscheiden tussen een woord en zijn associatie. Dit onvermogen is een uiting van de Levensdrift. Het gebrek aan onderscheidingsvermogen maakt ook dat men al het eigene als vanzelfsprekend, al het vreemde als afwijkend beschouwt. Zo kan het gebeuren dat men zich mateloos verwondert over een verschijnsel in een vreemde taal en er een negatief oordeel over uitspreekt, zonder in te zien dat de eigen taal hetzelfde verschijnsel bevat en dat het dan als heel normaal wordt ervaren. Zo worden vooroordelen jegens het vreemde gevormd. Voor een juist gebruik van de taal moet men zich toch houden aan de gangbare code, hoe chaotisch en absurd die ook is. Men moet een woord gebruiken in de betekenis die op het moment van gebruik algemeen geaccepteerd is (de koerswaarde). Afwijkend taalgebruik werkt namelijk vaak storend, belemmert de communicatie. Vaak is afwijkend taalgebruik een poging zich te ‘onderscheiden’, een uiting van snobisme. Om zijn doel te bereiken (communicatie) kan men dan veel beter ‘gewone’ woorden kiezen. Soms kan afwijkend taalgebruik een teken zijn van originaliteit, persoonlijkheid. (Een zich werkelijk onderscheiden dus). Het gangbare taalgebruik schiet dan tekort om zich goed in uit te drukken. Verder moet men heel zorgvuldig en met onderscheid de woorden van de code kiezen om zo juist mogelijk zijn gedachten en gevoelens tot uiting te brengen. Zonder nadenken woorden kiezen, zich laten leiden door vanzelfsprekendheid, leidt tot slordig, niet doorleefd taalgebruik: cliché's. | |
[pagina 101]
| |
Samengevat in een schema:
| |
2. Ontwikkeling.2.1. Taaltheorie.Uit de door ons onderzochte stukjes blijkt dat Carry van Bruggen in de loop der jaren dezelfde denkbeelden gehad heeft over taal. Wel heeft ze af en toe opmerkingen gemaakt die in tegenspraak zijn met haar theorie in HF. Ze schrijft bv.: ‘Brusse's krachtige, mannelijke, rijke taal...’ (Weekblad voor Indië, 9-4-1911), ‘Men gruwde van de “koningsmoorders” - schoon romantisch woord-..’ (De Amsterdamsche Dameskroniek, 9-9-1916), ‘Het woord “heisteren” hebben we als zeer expressief van de Friezen overgenomen...’ (De Amsterdamsche Dameskroniek, 16-7-1916). In deze voorbeelden lijken woorden expressief te zijn. In HF betoogt Carry van Bruggen echter dat expressieve woorden niet bestaan. Als men een woord expressief noemt, onderscheidt men dat woord niet van wat het schijnt uit te drukken, maar nooit wezenlijk uitdrukt. Het woord is dan met de betekenis vergroeid. Deze tegenstrijdigheid kan waarschijnlijk verklaard worden uit het feit dat ze zich langzamerhand meer met taal en de problemen die daarmee samenhangen is gaan bezighouden en haar denkbeelden erover pas na 1921 vastere vormen aan zijn gaan nemen. Dit vindt in 1925 zijn definitieve vorm in HF. Daarin schrijft ze trouwens ook dat niemand ontkomt aan de werking van de Levensdrift, zijzelf dus evenmin. Hier volgen enkele voorbeelden uit artikelen van 1904 t/m 1921 waaruit blijkt dat haar houding ten opzichte van taal niet wezenlijk veranderd is: 1. Weekblad voor Indiè, 23-10-1910. ‘Boeken uit Indië.’ | |
[pagina 102]
| |
zelfs een nieuwe, schoonere gedaante geeft. Jasper is met de eenvoudige taal der gezonde gedachte niet tevreden geweest; er moet hem een ‘kunst-proza’-visioen voor oogen hebben gezweefd. Hoe komt hij er anders toe, iemand ‘het druppelvocht van transpiratie’ te laten waarnemen, in plaats van eenvoudig te zeggen, dat de man zweet? De heer Jasper heeft meer die gewoonte, de eenvoudigste en maar nauwelijks het vermelden waardige dingen op een omslachtige en haast plechtige wijze te boekstaven, en dit maakt, dat zijn boek er hier en daar beslist lachwekkend uitziet. Het is een zeker gebrek aan onderscheidingsvermogen, dat hem het verschil tusschen belangrijk en onbelangrijk, tusschen essentieeel en bijkomstig over het hoofd doet zien, en waardoor het heele verhaal gedoopt is in een stijl-sausje, klonterig en stijf van de onvoltooide deelwoorden en anderen Nieuwegidserige aardigheden. Vergelijk HF p. 198-205. Over dit onderwerp schrijft ze in 1911 en 1912 nog vele malen op dezelfde manier. 2. Groot Nederland 1916 dl.1, p.273. ‘Realisme en Romantiek’ Vergelijk hiermee ook De Amsterdamsche Dameskroniek, 15-1-1915, De Nieuwe Kroniek, 13-7-1922 en Prometheus, p.164. Dit is een voorbeeld van haar mening in HF (p.26-29) dat taal grenzenversterkend werkt, nl. scheidt wat wezenlijk bij elkaar hoort, bindt wat zich toevallig samen bevindt. 3. De Amsterdamsche Dameskroniek, 16-6-1917. ‘Moeten vrouwen zwijgen?’ | |
[pagina 103]
| |
wordt. Hoeveel woorden zijn er niet in onze eigen taal, die we dagelijks gebruiken, zonder te realiseren, wat ze eigenlijk uitdrukken, omdat de oude beteekenis- dikwijks óók een minder-voegzame- er gaandeweg van afgesleten is? Hoeveel maal bewonderen we niet in andere talen geestige en pittige uitdrukkingen, diepzinnige woorden, omdat we ze als vreemdeling proeven en opmerken, terwijl we de even geestige zegswijzen en diepzinnige woorden van onze eigen taal dagelijks gebruiken, zonder hun geest en diepte op te merken, omdat het gaandeweg niet meer dan bekende klanken voor ons geworden zijn? Zoo spreken we ook van ‘reuzenklein’ en ‘vreeselijk mooi’-, zonder er iets bij te denken, en zoo kan het best zijn dat de Boeroeëes thans aan het woord met den minachtenden zin volstrekt geen andere voorstelling dan die van ‘pasgeboren meisje’ meer verbindt. Vergelijk HF p.158, 162-163. Nog enkele voorbeelden: Groot Nederland, 1916 dl.2, p.229. ‘Vaderlandsliefde, menschenliefde en Opvoeding’. Vergelijk hiermee wat ze in HF, o.a. op p.149, zegt over taal als code en de fictie dat de ene taal wel, de andere niet geschikt is voor bepaalde uitdrukkingsvormen, zoals bv. filosoferen, dichten. Het Algemeen Handelsblad, 21-4-1923. ‘Associaties’. Vergelijk hiermee HF, p.135-139, waar Carry van Bruggen betoogt dat expressieve woorden niet bestaan. | |
2.2. Wordingsproces.2.2.1. Carry van Bruggens interesse voor taal.Invloeden van buitenaf (vrienden, het geestelijk milieu in die tijd) hebben Carry van Bruggen er mogelijk toe gezet zich met taal bezig te houden. Deze laten we buiten beschouwing. Daarnaast zijn er verschillende factoren bij haarzelf te vinden die daartoe geleid hebben. Al in haar eerste journalistieke bijdragen komt de denkwijze van Carry van Bruggen tot uiting, die ze wel steeds meer ontwikkelt, maar die nooit essentieel anders wordt. Ze is filosofisch ingesteld en heeft een grote belangstelling voor de menselijke geest, het denken. Aangezien er een nauwe relatie tussen taal en denken is, was het onvermijdelijk dat Carry van Bruggen steeds met taal en taalproblemen in aanraking kwam. Al in Weekblad voor Indië (21-7-1912) zegt ze zelf: Er is een inniger verband tusschen goed weten en goed zeggen dan menigeen vermoedt. En in HF (p.180): Waarop wijst nu als symptoom het zogeheten ‘taalgevoel’, (....) Het wijst op een van jongs af gespannen belangstelling naar de | |
[pagina 104]
| |
problemen van de menselijke geest en het menselijk hart. Daarbij vertaalde zij vanaf 1910 werk van buitenlandse schrijvers (Sheridan, Karl Schönherr, B. Shaw, F. de Pressensé) en schreef ook recensies over vertalingen. Hierdoor was zij heel direct met taalproblemen bezig. | |
2.2.2. Groei naar Hedendaags Fetisjisme.Hoewel taal wel al vanaf het begin (± 1904) ter sprake komt in het werk van Carry van Bruggen, gebeurt dat meestal terloops en blijkt niet dat zij al heel bewust ideeën over taal heeft ontwikkeld. Langzamerhand begint de taal in haar werk een grotere plaats in te nemen: in Vaderlandsliefde, Menschenliefde en Opvoeding (1916) wijdt ze twee bladzijden aan taal (228-230), in Prometheus (1919) zes (278-283) naast wat verspreide losse opmerkingen. Tijdens het schrijven van Prometheus is ze al van plan te gaan werken aan een stuk waarin ze uitgebreider op taal ingaat. In een noot op p.477 zegt ze: We hopen later in een afzonderlijk werk de verschillende perioden van taalstrijd in hun verschillende beteekenis te behandelen. Dan verschijnt de ZvhA (1921-1923) waarvan ze zelf in de inleiding van HF zegt: Doch in de op Prometheus onder de naam ‘Des Absoluten Zelfvermomming’ gevolgde beschouwingen is Taal en alles wat ermee samenhangt, pas recht voortdurend en geenszins bij toeval ter sprake gekomen. Naast de stukken over taal bevat de ZvhA nog grote gedeelten over wat Carry van Bruggen antropo-psychologie en antropo-sociologie noemt en over nationalisme. Het gedeelte over taal is niet naar analogie van Prometheus geschreven zoals Carry van Bruggen aanvankelijk van plan was, wel ligt dezelfde filosofie eraan ten grondslag. In Prometheus beschrijft ze namelijk de strijd tussen twee krachten, Doodsdrift en Levensdrift, in de loop van de geschiedenis. Als ze na Prometheus over taal schrijft, komt bijna alleen de Levensdrift ter sprake. In de theorie van Carry van Bruggen is taal namelijk juist een gebied waar de Levensdrift werkzaam is. Dit kan zij zich pas gerealiseerd hebben toen ze gerichter over taal ging nadenken en merkte dat ze hierdoor de methode die ze in Prometheus volgde niet op taal toe kon passen. Zodoende veranderde haar oorspronkelijke opzet, hoewel de verschillende perioden van taalstrijd wel even aan de orde komen. (Groot Nederland, 1922 dl.1, p.99). In HF kan dus evenmin de methode van Prometheus gehanteerd worden, zoals Jacobs wil beweren (p.140-141), want dit boek gaat immers ook weer over taal. Behalve dat Carry van Bruggen in de ZvhA voor het eerst uitgebreider op taal ingaat, is er nog een nieuw element te signaleren, namelijk de kastedrift (Groot Nederland, 1923 dl.1, p.67-68). | |
[pagina 105]
| |
Ze zegt hier het volgende over: We zeiden het reeds: de geringste lichamelijke en geestelijke verschillen tusschen individuen onderling gaan de meest-sprekende kudde onderscheidingen in belangrijkheid en in wezenlijkheid reeds te boven. Onder alle omstandigheden zullen dus de individuen hun distinctie-drang anderzins willen bevredigen. Wij vermoeden dat dit nieuwe element een belangrijke aanzet is geweest tot het uitwerken van haar ideeën over taal. Verbond ze eerst taal slechts met nationalisme, nu beschrijft ze hoe de taal bepaald wordt door kastedrift. Hierdoor wordt het gebied waarop het onderwerp betrekking heeft uitgebreider. Tijdens het schrijven van de ZvhA stuit ze op weer een nieuw gebied, namelijk dat van het vertalen. In een noot (Groot Nederland, 1922 dl.1, p.97) zegt ze dan: Wij stellen ons voor aan de gecompliceerde kwestie van het Vertalen een afzonderlijk opstel te wijden, daar ettelijke factoren ervan buiten de categorie der ‘Zelfvermomming’ vallen. Dit voornemen realiseert ze in HF (1925). Hoewel dit boek meer nog dan de ZvhA over taal gaat (‘Aanvankelijk had dit boek eenvoudigweg tot titel zullen hebben: De Taal, daar het in hoofdzaak over de met Taal samenhangende problemen handelt.’ HF, p.9), gaat toch een groot (bijna een derde deel) over zaken die naast taal in de ZvhA voorkwamen. De uiteenzetting van de beginselen in de ZvhA, hoofdstuk 1 t/m 3, 5 en 6, vormt de inleiding van HF. Wat in hoofdstuk 4 bondig werd gegeven, wordt het nieuwe deel in HF en spreidt zich uit over zes hoofdstukken. Deze behelzen de toepassing van de theorie op de taal (Jacobs, p.146). Het laatste hoofdstuk van HF is het hoofdstuk over vertalen. Jacobs zegt hierover: | |
[pagina 106]
| |
Het lijkt wel dat het hoofdstuk over vertalen voor Carry van Bruggen een der hoofdredenen is geweest om Hedendaags Fetischisme te schrijven. (p.166). We zijn het hier wel mee eens, maar vinden dat het vertalen teveel benadrukt wordt, omdat ze de andere hoofdredenen er niet bij noemt. Naast deze aanvulling bevat HF een opvallende toevoeging aan het gedeelte over de Drie Moderne Talen en de Twee Klassieke als distinctiemiddel (ZvhA, Groot Nederland, 1923 dl. 1, p.90-94), dat in enigszins gewijzigde vorm in HF is opgenomen (p.97-99). In dit nieuwe stukje (p.99-101) verdedigt zij het Hebreeuws als een klassieke taal van minstens evenveel waarde als het Grieks en Latijn. In HF zijn de ideeën van Carry van Bruggen over taal dus nog meer uitgewerkt en aangevuld. Dit was ook de bedoeling van HF: Sinds jaren is het namelijk mijn voornemen om alles wat ik op verschillende tijdstippen en in verschillend verband over dit onderwerp heb gezegd, tot een doorlopend betoog te verenigen. (HF, inleiding).
Globaal schema van de samenstelling van Hedendaags Fetisjisme.
| |
[pagina 107]
| |
2.2.3. Ontstaansdata van Hedendaags Fetisjisme.Van 1921 tot en met 1923 verscheen ‘De Zelfvermomming van het Absolute’ in Groot Nederland. HF verscheen in 1925, maar is in de periode 1920-1924 geschreven (HF, p. 237). Uit de noot over vertalen in de ZvhA (Groot Nederland, 1922 dl. 1, p. 97) blijkt dat Carry van Bruggen toen al bezig was of het plan had nog meer over taal te schrijven. Het is waarschijnlijk zo, dat zij na afronding van de ZvhA pas HF schreef, maar het materiaal daarvoor grotendeels al gereed had. Ze had de ZvhA, die ze hier en daar wat omwerkte, daaraan voegde ze het hoofdstuk over vertalen toe, dat ze ernaast of erna had geschreven, en sommige gedeelten (bv. hoofdstuk 4) van de ZvhA werkte ze uit met o.a. wat nieuw materiaal (zie ook 3.3.). Dit alles werd in HF tot een nieuw geheel opgebouwd. | |
3. Over de vormgeving van Hedendaags Fetisjisme.3.1. Algemeen.Het lijkt alsof er geen schema aan HF ten grondslag ligt. Het boek heeft weinig structuur, er is bv. geen duidelijke overgang van het algemene, filosofische gedeelte naar het taaltheoretische gedeelte. Het wekt de indruk dat het in één adem geschreven is. Carry van Bruggen schrijft fel en emotioneel. Ze geeft bladzijden lang voorbeelden. Er wordt veel herhaald en door elkaar gebruikt. Verschillende aspecten van één onderdeel worden bv. versnipperd behandeld en dezelfde begrippen komen steeds terug in een ander verband. Ze gebruikt soms één voorbeeld een paar keer om verschillende zaken aan te tonen. Door dit alles kunnen sommige gedeelten wel verwarrend zijn. Je weet niet meer waar het nu eigenlijk om gaat en wat ze precies bedoelt en verdwaalt snel in bijkomstigheden. Na vier bladzijden voorbeelden ben je allang vergeten wat ze ermee wil zeggen. Toch zijn haar schrijfwijze en de vele voorbeelden ook haar kracht; het boek blijft boeiend. | |
3.2. De artikelen.In het volgende gaan wij in op de betekenis van de artikelen voor HF. Aangezien de ZvhA hierbij een bijzondere plaats inneemt, komt deze in een apart hoofdstuk aan de orde. In de artikelen komen soms stukjes tekst voor die dezelfde inhoud hebben als gedeelten uit HF, al zijn ze nooit letterlijk hetzelfde. Dit is niet zo vreemd, want Carry van Bruggens denkbeelden over taal en filosofie veranderen nauwelijks. Ook heeft ze zaken die ze is tegengekomen steeds weer als illustratie gebruikt. Het komt vaak voor dat onderwerpen waar ze eerst een heel artikel over heeft geschreven, in HF kort terugkomt. Veel voorbeelden die Carry van Bruggen in artikelen geeft, zijn ook in HF weer te vinden. Het hoeft niet zo te zijn dat ze stukjes overschreef, mogelijk diepte ze de voorvallen telkens op uit haar geheugen, of kwamen bepaalde | |
[pagina 108]
| |
dingen tijdens het schrijven vanzelf weer bij haar boven. Enkele voorbeelden: 1. Het Weekblad voor Indië, 21-7-1912. Vergelijk hiermee HF, p. 177-181. 2. Groot Nederland, 1916 dl. 2, p. 230. ‘Vaderlandsliefde, Menschenliefde en Opvoeding.’ Vergelijk HF, p. 84: (..) dezelfde Hollandse aristocraat, die zich de haren uit het hoofd zou rukken, als hij zijn dochter met een Hollandse kunstschilder zag trouwen, het hardste schreeuwt, dat ‘Hollandse kunst in Holland blijven moet’. Hollands glorie is zijn glorie, (..) 3. Het Algemeen Handelsblad, 17-12-1921. ‘Matje en Electra’. | |
[pagina 109]
| |
In HF verwerkt Carry van Bruggen dit gegeven heel kort op p. 159: Hier treedt het zich vergapen aan het afwijkende duidelijk op als spotvorm van de wijze verwondering. De boerin, die niet wist, wat haar overkwam, toen ze voor het eerst een gaskomfoor zag aansteken en op de vraag of ze de straatlantaarns in haar dorp, zonder kraantje en zonder lucifertje aangestoken, dan niet nog veel wonderlijker vond, antwoordde: ‘O nee, want da's elektra’ - is hiervan een zeldzaam voorbeeld. Men lacht-, maar de dwaze exaltatie voor de zonsverduistering, waaraan de dichters dapper meededen, alsof een zonsverduistering een groter wonder ware dan een zonsondergang, is het iets anders? Nog een paar voorbeelden:
Groot Nederland, 1915 dl. 2, p. 91. ‘Humor en Idealisme’. Over de verandering van de betekenis van de woorden ‘slecht’ en ‘gemeen’. Zie ook Groot Nederland, 1916 dl. 2, p. 252. ‘Vaderlandsliefde, Menschenliefde en Opvoeding’, Prometheus, p. 48 en HF, p. 121. Het Algemeen Handelsblad, 21-4-1923. ‘Associaties’. Over de bizarre associatie. Vergelijk hiermee HF, p. 104. | |
3.3. De Zelfvermomming van het Absolute.De inhoud van de ZvhA komt over het geheel sterk overéén met HF. Veel | |
[pagina 110]
| |
passages verschillen alleen qua formulering met bepaalde passages uit HF. Grote gedeelten keren zelfs letterlijk terug, het verschil zit dan in de plaats die ze innemen in het geheel. Verschillende noten uit de ZvhA zijn in HF opgenomen in de hoofdtekst of andersom. Ook komt het voor dat noten verplaatst worden. | |
3.3.1. Gedeelten die vrijwel onveranderd overgenomen zijn.1. Groot Nederland, 1921 dl. 1, p. 445-446. Vergelijk hiermee HF, p. 141-142. De volgorde is anders en er is in HF een stukje weggelaten, namelijk: ‘Dit niet kunnen onderscheiden..... (critisch) vermogen ontbreekt.’: Iemand vroeg.....niet onderscheiden. Toch ondervindt ieder die drukproeven corrigeert, iets overeenkomstigs, wanneer hij stuit op een woord, dat er bij eerste aanblik vrijwel onherkenbaar uitziet en waarin bij nader toezien blijkt een enkele letter te zijn verzet of weggelaten: Pinkster voor Pinkstier, berien voor breien, aritst voor artist, poenen voor openen, geenspioneerd voor gepensioneerd etc. Hij ziet dit niet gauwer, omdat hij in het woord de letters niet meer onderscheidt: ze zijn met elkaar vergroeid. 2. Groot Nederland, 1922 dl. 1, p. 100-101. | |
[pagina 111]
| |
en de purist van deze categorie verloochent zijn liefde tot ‘onze schoone taal’ door zijn overschatting van een vreemde-talenkennis, die hem tot ‘ontwikkelde’ schijnt te stempelen, maar hem in werkelijkheid tot de gelijke maakt van elken ober in elk internationaal hotel. Het wezenlijke is echter ook in hem, gelijk gezegd, het vanzelfsprekendheidsgevoel, 't welk hem inspireert dat woorden uitdrukken wat ze benoemen en in gunstige gevallen, een zekere belangstelling in de literatuur van zijn land, welks geest hij niet vermag te scheiden van de nietszeggende klank- en teekenverbindingen die ‘de taal’ vormen. Vergelijk hiermee HF, p. 191. Bij * is dit tussengevoegd: (...), dezelfde dagbladen, waarin de Toonaangevende Journalist dagelijks zijn ‘omdat het ook Duits is’ lucht, wemelen van de poenige clichés, van alles wat maar banaal en afgezaagd is, zonder dat de Toonaangevende Journalist daartegen protesteert. De purist (...) | |
3.3.2. Gedeelten met gelijke inhoud maar met gewijzigde formulering.1. Groot Nederland, 1922 dl. 1, p. 96, noot. In HF ziet het overeenkomstige stukje, dat nu in de hoofdtekst verwerkt is, er zo uit (p. 204): Het ‘Goede Dood’ aan de aanvang van een dichtregel grijpt de lezer, die ‘genadige Dood’ even weinig zou hebben opgemerkt, als ‘'t welk doende’ aan de voet van het rekwest, vast en dwingt hem tot aandacht. (...) 2. Groot Nederland, 1923 dl. 1, p. 95. | |
[pagina 112]
| |
taling, zoo stond er, was ‘niet mooi, maar correct’. Hoorde men ooit grooter zotheid? Of die Latijnsche auteur schreef afschuwelijk Latijn en moest dan maar niet meer gelezen worden, of hij schreef goed Latijn en dan is geen vertaling correct, die niet tegelijk ook goed is. Vergelijk hiermee HF p. 233: Het gangbare onderscheid tussen de ‘correct’-geheten zogenaamd ‘letterlijke’, maar niet - schone, en de artistieke vertaling is volkomen fictief, en vindt zijn ontstaan in de dwaling, speciaal der classici, dat men ‘letterlijk’ vertalend, toch iets redelijks te voorschijn kan brengen. Een vertaling die niet tegelijk mooi is kan niet ‘correct’ zijn, tenzij men beweert dat de auteur als een keukenmeid schreef, maar dat is gewoonlijk de bedoeling niet. Wat men een ‘letterlijke’ vertaling noemt, is tenslotte het best te vergelijken met de parafrase, die een schooljongen van Vondel zou geven. | |
4. Conclusie.Op basis van het door ons bestudeerde materiaal kunnen we het volgende concluderen. Er is geen verandering in Carry van Bruggens denkbeelden over taal. Wel vindt er een verschuiving in aandacht plaats: voor 1915 schrijft ze soms kleine stukjes met betrekking tot taal, als het zo uitkomt, daarna schrijft ze er steeds vaker en meer uitgebreid en doordacht over. Vooral na 1921 houdt ze zich meer bewust bezig met taal en de problemen daaromtrent. Ze werkt haar ideeën dan meer uit en voegt nieuwe elementen toe. Carry van Bruggen gebruikt in HF veel materiaal uit vroeger werk, vooral als het illustraties betreft. Of ze dit altijd bewust, doet is ons niet helemaal duidelijk geworden. De stukjes komen in ieder geval nooit letterlijk terug. De ZvhA neemt een bijzondere plaats in. Dit artikel is het basismateriaal voor HF. Veel gedeelten zijn letterlijk of nauwelijks veranderd opgenomen in HF. Ons onderzoek bevestigt wat Jacobs in verband met de ZvhA heeft opgemerkt (noot 474, p. 147): Hier heeft zij haar artikelenreeks helemaal omgewerkt, het plan gewijzigd, betrekkelijk grote gedeelten gelaten zoals ze waren, andere grondig veranderd; en zeer veel is door haar bijgevoegd, vooral op het gebied van de voorbeelden. Haar ideeën veranderen dus niet wezenlijk, maar de presentatie ervan verandert wel. | |
[pagina 113]
| |
Geraadpleegde literatuur.Achter de boeken en tijdschriften hebben we de pagina's of de data vermeld van die passages, die betrekking hebben op HF of waarin Carry van Bruggen iets zegt over taal. | |
Boeken.Bruggen, C. van, Hedendaags fetisjisme, met een voorwoord van A. Romein-Verschoor, Amsterdam, 1980, 3e druk.
Bruggen, C. van, Prometheus, een bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de literatuur, Rotterdam, 1919. Twee delen. p. 18, 38, 39, 48, 64, 86, 108, 164, 222, 278, 280, 282, 283, 372, 421, 476, 477. | |
Artikelen.Het Algemeen Handelsblad, 29 oct. 1921 - 15 mei 1926. Rubrieken, tot 14 oct. 1922: ‘Van het Platteland’ vanaf 20 sept. 1924: ‘Gesprekken’ 1921: 17 dec. 1922: 28 jan., 30 sept. 1923: 24 feb., 21 april, 7 juli, 21 juli, 15 sept. 1924: 8 maart, 12 april, 10 mei, 5 juli, 20 sept., 22 nov. 1925: 17 jan., 28 feb., 25 april, 18 juli, 14 nov., 19 dec. 1926: 16 jan.
De Amsterdamsche Dameskroniek, 1916 -23 maart 1918 (eind bijdragen). Rubrieken, 20 mei 1916 - 18 nov. 1916: ‘Moderne Literatuur’
1916: 15 jan., 9 sept., 16 sept., 7 okt. 1917: 14 april, 16 juni, 25 aug., 8 sept., 10 nov., 8 dec.
Deli-Courant, 13 mei 1905. Rubriek: ‘Van Boek en Tijdschrift’ 1905: 13 mei.
De Engelbewaarder Winterboek,1978: ‘Twee Moderne Vrouwen’ | |
[pagina 114]
| |
De Groene Amsterdammer, 1925. Rubriek: ‘Grepen’ 1925: 6 juni, 24 juli, 14 nov.
Groot Nederland. ‘Humor en Idealisme’, 1915 dl. 2, p. 91-115: p. 91 en 99. ‘Realisme en Romantiek’, 1916 dl. 1, p. 270-284: p. 273 en 275. ‘Vaderlandsliefde, Menschenliefde en Opvoeding’, 1916 dl. 2, p. 225-263: p. 226-231, 233, 234, 252. ‘De Zelfvermomming van het Absolute’, 1921 dl. 1, p. 430-463 en p. 563-583: p. 444-455, p.575-583. 1921 dl. 2, p. 59-80. 1922 dl. 1, p. 76-101: p. 76-101. 1922 dl. 2, p. 441-467: p. 448-467. 1923 dl. 1, p. 67-100: p. 67-100.
De Nederlandsche Spectator, 1907 - 11 jan. 1908. Rubriek, vanaf 20 juli 1907: ‘Het Fransche Boek’ 1907: 1 juni, 5 okt., 16 nov., 14 dec., 28 dec.
De Nieuwe Kroniek, 12 maart 1921 (eerste nummer) - 19 april 1923 (laatste nummer). 1922: 14 jan., 11 feb., 15 april, 13 juli. 1923: 22 maart.
De Oprechte Haarlemsche Courant, 1911 -13 juli 1912. Rubriek: ‘Van Boeken en Menschen’ 1911: 7 jan., 18 feb., 11 maart, 18 maart, 1 april, 6 mei, 27 mei, 3 juni, 10 juni, 24 juni, 8 juli, 15 juli, 22 juli, 29 juli, 5 aug., 12 aug., 26 aug., 2 sept., 7 oct., 9 dec., 23 dec. 1912: 2 jan., 15 jan., 24 feb., 23 maart.
Het Weekblad voor Indië, 4 sept. 1904 - 1906, april 1908 - 13 april 1913. Rubrieken: ‘Belangrijke Publicaties’ (m.u.v. 23-10-1910) vanaf 17 sept. 1911: ‘Hollandsche Litteratuur’ 1904: 4 sept. 1905: 16 mei, 27 aug. 1909: 25 april, 19 dec. 1910: 23 oct. 1911: 25 feb., 26 maart, 9 april, 22 oct. 1912: 21 juli.
Verder hebben we gebruik gemaakt van: Jacobs, M.A., Carry van Bruggen, haar leven en literair werk, Gent, 1962. |
|