Voortgang. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| ||||||||
Illustraties in het werk van Gerrit Krol
| ||||||||
[pagina 116]
| ||||||||
standig een uitstapje naar de theorie van De Bono te maken. Edward de Bono, een Engelse mathematikus, filosoof en psycholoog, heeft in een groot aantal werken de term ‘lateraal denken’ gelanceerd, als tegenhanger van het ‘logiese denken’Ga naar eind(4). Het ‘logiese denken’ definieert De Bono als stap-voor-stap denken, waarbij iedere stap logies volgt op een vorige, die juist moet zijn, wil de konklusie juist zijn. De eerste stappen vormen de uitgangspunten of vooroordelen van de denker. Deze berusten op emotionele ervaringen, waardoor het ‘logies denken’ uiteindelijk een emotioneel denken genoemd kan worden. Op een opgeworpen probleem kan men slechts reageren met: dit idee past wel/niet in mijn ervaring. Zo kunnen er scherpe en kunstmatige polarisaties ontstaan, die gevaarlijk zijn, omdat ze meestal eenvoudige en rigide veroordelingen geven van komplekse situaties. Als je bijvoorbeeld in je jeugd een tik op je vingers krijgt bij het masturberen, zal het moeilijk zijn te denken dat masturbatie prettig kan zijn. Is een idee eenmaal aangenomen, dan is het moeilijk dit idee omver te werpen. Zo raakt een idee gefixeerd: een idee past in een hokje (van aanvaarding of verwerping), terwijl men heeft vergeten dat een idee slechts aanvaard of verworpen kan worden vanuit de uitgangspunten, de eerder opgedane ervaringen. Het logiese denken is bij uitstek het denken in klassifikaties, kategorieën en extremen, dat voortbouwt op oude, starre denkwegen. Lateraal denken daarentegen houdt zich bezig met de uitgangspunten. Nieuwe ideeën kan men pas krijgen als men de uitgangspunten ter diskussie stelt. Lateraal denken, een vorm van denken die niet nieuw is, maar die in de westerse wereld volgens De Bono nauwelijks gepraktiseerd wordt, probeert oude, dominante ideeën omver te werpen. Dit kan men bijvoorbeeld doen door verschillende benaderingen tot een probleem te kiezen en vervolgens de meest belovende te nemen om het probleem op te lossen. Maar ook nadat je een probleem hebt opgelost, blijf je nieuwe wegen zoeken, omdat de oplossing van een probleem niet voor altijd en alle omstandigheden de juiste is. Een veranderde situatie of een andere tijd kunnen een nieuwe oplossing vereisen. Men kan zelfs lateraal denken zonder duidelijke richting of doel. Denken op deze manier verhindert een starre, dogmatiese houding ten opzichte van de problemen waarmee iedere mens, kultuur en tijd gekonfronteerd wordt. De Bono benadrukt dat logies en lateraal denken komplementair zijn. Beide vormen van denken hebben hun eigen waarde. Het wezenlijke verschil tussen beide is dat logies denken een minimum oplossing garandeert, terwijl lateraal denken niet garandeert dat er een oplossing komt, maar wel de kansen op een maximum oplossing verhoogt. Logies denken geeft de oplossing, kreëert een idee en stopt dan, waardoor het idee gefixeerd wordt. Lateraal denken werpt alle vaststaande zekerheden omver, waardoor alles opnieuw onderzocht moet worden.
Gerrit Krol heeft The Mechanism of Mind van De Bono vertaald en bewerkt, heeft een enthousiaste recensie bij de verschijning van dit boek gegeven in Vrij Nederland en heeft in 1971 een boekje aan De Bono gewijdGa naar eind(5). In deze drie publikaties heeft hij lovende woorden over voor De Bono's ideeën. Ook blijkt Krol verschillende van deze ideeën verwerkt te hebben in zijn eigen literaire en essayistiese werk. Zo probeert De Bono bijvoorbeeld in The Mechanism of Mind een beschrij- | ||||||||
[pagina 117]
| ||||||||
ving te geven van de werking van de geest. In APPIGa naar eind(6) doet Krol hetzelfde, hij hanteert dezelfde terminologie als De Bono, geeft dezelfde of vergelijkbare voorbeelden en komt tot dezelfde konklusiesGa naar eind(7). Overigens kan men niet zeggen dat Krol zijn ideeën aan De Bono ontleend heeft. Al voordat hij in 1969 met het werk van De Bono in kontakt komt, geeft hij, met name in zijn literaire werk, ervan blijk een laterale denkhouding te hebben. Hoogstens heeft hij vanaf 1969 materiaal van De Bono verwerkt. Men kan slechts konstateren dat er theoretiese parallellen zijn in de denkwerelden van Krol en De Bono.
Na dit uitstapje over de denkhouding van De Bono (en van Krol) wil ik ingaan op zijn taalopvattingGa naar eind(8). Het geven van namen aan een objekt is een instrument van het logiese denken, dat immers gekarakteriseerd wordt door het gefixeerd zijn van kategorieën, klassifikaties en labels. Een woord nu is een label. Een objekt of een onderdeel daarvan krijgt een naam, die onders cheidend en uniek is. Het objekt gaat hierdoor een eigen leven leiden en het verband met de omgeving van het objekt gaat verloren. Bovendien wordt bij elk gebruik van het woord dit woord versterkt, waardoor het gefixeerd en permanent wordt. Als men in taal denkt, is ook het denken gefixeerd. Taal is derhalve geen goed denkgereedschap. De Bono ziet de oplossing in denken in visuele beelden, maar merkt hierbij op dat maar weinig mensen hiertoe in staat zijn. Krol gebruikt ook visuele beelden om de gefixeerdheid van het denken te doorbreken, maar ziet toch ook kans om via woorden een geheel nieuwe kijk op dingen te ontwikkelen. Men kan dat doen door het woord in een volstrekt andere betekenis te gebruiken of door een heel nieuwe kombinatie te maken van op zichzelf bekende begrippen. Een voorbeeld dat Krol m.b.t. die laatste mogelijkheid aandraagt is dat van de begrippen ‘eindig’ en ‘begrensd’. Vroeger werden deze begrippen als synoniemen gezien. ‘De uitspraak nu die alle vorige uitspraken ongeldig maakte, onwaar, dom, was deze: “het heelal is eindig en onbegrensd”. Niet alleen moest de betekenis van deze woorden worden herzien, maar men kreeg een heel nieuwe kijk op dat heelal, en niet door de telescoop maar door het woord’Ga naar eind(9). Maar zoals gezegd bieden ook visuele figuren een kans te ontsnappen aan gefixeerd denken. Eigenlijk is alleen al het feit dat illustraties in een literair werk ‘gelezen’ moeten worden een ontwrichting van de gebruikelijke literaire leespraktijk. Een probleem of een gevoel wordt niet beschreven, maar getoond. De lezer kan er daardoor niet mee volstaan de illustraties af te doen als ‘leuke illustraties’, als pure dekoratie. De Bono meent dat denken aan te leren is. Daarom kunnen wij in onze westerse opvoeding lateraal leren denken, zoals wij ook leren logies te denken. Daartoe heeft De Bono in Lateral Thinking een leerprogramma ontwikkeld. In dat boek beschrijft hij een groot aantal technieken die ertoe kunnen bijdragen dat het laterale denkvermogen gestimuleerd wordt. Eén van deze technieken is het gebruik van de visuele figuur. Voordelen van dit gebruik zijn dat tekeningen duidelijk verwijzen, in tegenstelling tot algemene beschrijvingen, dat zij zichtbaar, en dus interpreteerbaar zijn voor iedereen en dat gekompliceerde strukturen gemakkelijker visueel dan verbaal uit te drukken zijn. Het gebruik van visuele figuren laat zien hoe gemakkelijk een probleem uit te leggen | ||||||||
[pagina 118]
| ||||||||
is aan de hand van een tekening, terwijl de tekening in haar vorm zelf een uiting is van lateraal denken. Ook Krol ervaart een afbeelding als aanschouwelijk en konkreet: ‘Amsterdam, geef 's een/ goede afbeelding van Amsterdam;’. De oplossing van dit, in de vorm van een gedicht gestelde, probleem luidt: ‘je kunt iemand een zodanige foto geven/ dat hij zegt: dit is Amsterdam’Ga naar eind(10). In De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels vraagt Krol zich af waarom je in een roman geen illustratie zou kunnen geven, als deze de zaak kan verduidelijken, ‘zodat je misschien nog meer ziet dan al in de tekst is vermeld’Ga naar eind(11). Hij gebruikt illustraties die opgenomen zijn in het lineaire verloop van de roman: het zijn tekeningen die je leest. Een goed voorbeeld van deze manier van werken vindt men in Het gemillimeterde hoofd, waarin Krol nadrukkelijk verklaart dat de tekeningen (en de formules) gelezen moeten worden: ‘Wie ze niet precies begrijpt, heeft niets begrepen’Ga naar eind(12). Nu moet zo'n absoluut gestelde opmerking van Krol altijd met de nodige korrels zout genomen worden, maar dan blijft zij toch nog altijd een kern van waarheid behouden. Een illustratie kan niet alleen tekst verduidelijken, maar ook tekst vervangen. In De ziekte van Middleton bijvoorbeeld worden de daarin voorkomende vrouwen meestal niet beschreven, maar wordt er een foto van ze opgenomen. In een interview met Ad Zuiderent verklaart Krol zich vaak te ergeren aan een niet-adekwate beschrijving van personages: ‘Ik wil best een boek lezen waarbij ik net zoals in een film op zijn minst fysiek zie hoe de persoon er uit ziet’Ga naar eind(13). In APPI vertelt Krol iets over zijn werkwijze met illustraties. Er kan een probleem of een idee zijn dat niet of zeer moeilijk te verwoorden is. Iets uit onze omgeving treft ons, richt iets aan in onze geest, maar we kunnen dit niet onder woorden brengen, terwijl dit wel door een plaatje weer te geven is. Maar het kan ook leuk zijn bij een wel in taal geformuleerd idee een plaatje te vinden en vervolgens het idee te beschrijven met zinnen, die voortkomen uit de beschrijving van dat plaatjeGa naar eind(14). Naast verduidelijking of vervanging van geschreven tekst kan een illustratie ook de funktie van dekoratie hebben. In hetzelfde interview met Zuiderent zegt Krol dat de in De chauffeur verveelt zich opgenomen illustraties suggesties van mooie platen zijn. Dat ze niet in kleur opgenomen konden worden, maakt ze vaak minder boeiendGa naar eind(13).
Om te zien hoe Krol de illustraties aan de omringende tekst verbindt, gebruik ik nu De ziekte van Middleton, ook al omdat in deze roman van Krol de meeste illustraties opgenomen zijn. Bij illustraties die direkt aansluiten bij het leven of de problematiek die de ik heeft of behandelt, wordt er (min of meer) expliciet vanuit de tekst naar de afbeelding verwezen en/of vice versa. Deze illustraties hebben voornamelijk de funktie van verduidelijking. Op p.43 beschrijft de ik hoe zijn leven er in de 19e eeuw had kunnen uitzien: hij als predikant in zijn studeerkamer, terwijl zijn vrouw in de huiskamer zit te breien. De perikoop besluit met ‘Zo had het kunnen zijn’. Ernaast, op p.42 staat een foto of tekening van een oude man, die in zijn (of: een) bibliotheek op een trapje staande een boek bekijkt. Onder deze afbeelding staat als tekst: ‘Zo had het kunnen zijn...’ | ||||||||
[pagina 119]
| ||||||||
Op p.165-169 wordt, in de vorm van een schoolboek, het idee behandeld hoe de mens waarneemt. In het betoog staat een aantal figuren, ‘fig. 1’ tot en met ‘fig. 4’, die een visuele uitleg zijn van het in de tekst besprokene. Hiernaar wordt verwezen door middel van een dubbele punt of een zin als ‘deze figuur laat zien...’. Op p.153-155 heeft de ik een ontmoeting met Kathy in een park. Op p. 154 staat een foto van een vrouw in een bos- of parkachtige omgeving met als onderschrift: ‘Kathy in het park’.
Aan de andere kant zijn er visuele figuren, waarnaar niet expliciet verwezen wordt in de tekst, maar die de lezer associërend aan die tekst moet verbinden. Deze illustraties hebben voornamelijk de funktie van vervanging van geschreven tekst. Soms is dat eenvoudig, omdat zulke figuren behoren bij een vaak behandeld motief of aansluiten bij een passage of een verzameling passages. Een voorbeeld hiervan is de foto van een naakte vrouw in de keuken met als onderschrift (in de vorm van een handtekening of in ieder geval een met de hand geschreven schrift) ‘Annie Vogelaar’ (p.39). Deze foto geeft ons een beeld van de vrouw Annie Vogelaar, met wie de ik geruime tijd een relatie heeft. Een belangrijk motief in De ziekte van Middleton vormen de grote borsten en/of zware achterwerken van vrouwen. In het gehele boek staan afbeeldingen van vrouwen die grote borsten en/of zware achterwerken hebben. Deze afbeeldingen hebben niet betrekking op een bepaalde passage, maar vormen een belangrijk onderdeel van het motief. Voorbeelden hiervan zijn foto's van vrouwen, die afkomstig zijn uit sexblaadjes die de ik koopt, bijvoorbeeld de foto op p.30. Hier is sprake van een foto van Margaret Middleton, die begeleid wordt door een tekst, waarin onder andere haar maten gegeven worden. De foto van de vrouw die Annie Vogelaar moet uitbeelden, geeft een vrouw te zien met een zwaar achterwerk. Op p.111 staat een foto van het maanoppervlak, die vergezeld wordt door een tekst die handelt over de ‘soledad y tristeza de la luna’. In de direkt omliggende tekst heeft de ik zijn vriendin Noris verloren waardoor hij zich in een trieste, eenzame stemming voelt. De afbeelding nu geeft, analoog, uitdrukking aan die eenzaamheid en triestheid.
Soms is het niet eenvoudig een relatie te leggen tussen de illustratie en de tekst, omdat zij niet direkt aansluit bij een motief of passage. Op p.85 staat een foto van een vliegtuig met tekst. Het is een reklamefolder van PANAM met als tekst ‘We stick our nose into a lot of markets’. Daaronder staat een lange lijst van deze ‘markets’. De afbeelding staat niet direkt in verbinding met de omringende tekst. Weliswaar vliegt de ik, volgens de tekst in de buurt van deze illustratie, van Venezuela naar Amsterdam, maar het probleem dat de ik aansnijdt onder de afbeelding slaat niet op dat vliegen. De verteller namelijk heeft onder de illustratie als tekst geschreven: ‘Waar ligt Tampa? Waar ligt Entebbe?’Ga naar eind(15). Omdat de verteller op diverse plaatsen in het boek interesse blijkt te hebben in topografie (op p.65 bijvoorbeeld inspireert het kijken in een wereldatlas hem tot toekomstdromen; op p. 106 koopt de ik een globe met een doos knopspelden en wil hij alle plaatsen waar hij in zijn leven is geweest op de globe markeren door middel van spelden) kunnen we deze illustratie zien als één van de plaatsen waar de | ||||||||
[pagina 120]
| ||||||||
verteller die interesse toont. We kunnen deze illustratie dus pas interpreteren door, associërend, verbindingen te leggen met andere tekstgedeeltes. Op p.108 staat een drietal foto's van bonbons, die alle vergezeld zijn van een naam. Als opschrift boven dit drietal staat ‘Over het geven van naampjes (2):’. Verder is er geen begeleidende tekst en in de direkt omringende tekst is er geen sprake van dit probleem. We moeten de verbinding leggen naar een eerder beschreven idee ‘Over het geven van naampjes’ op p.62.
In sommige gevallen kan het belangrijk zijn te weten uit welke hoek de illustraties stammen. Immers, de bronnen waaruit de verteller put geven ook een beeld van zijn lektuur en leveren zo een bijdrage tot het beeld dat de lezer zich van de ik vormt. Die bronnen verschillen nogal van aard. De verteller gebruikt sexblaadjes, modebladen (p.141 en wellicht p.154), reklamefolders (p.85 en p.123), het tijdschrift Mad (p.55, 168 en 212) enzovoort, maar ook maakt hij zelf tekeningen (bijvoorbeeld van de figuren 1 tot en met 4 op p.165-168) of zelfs lege tekeningen (er is een leeg vierkant opgenomen, dat de lezer zelf mag invullen, bijvoorbeeld op p.60 of p.80). De werking van de illustraties op de lezer kan verschillend zijn per lezer. Of de illustraties ook als ‘mooie platen’ overkomen, moet iedere lezer voor zichzelf uitmaken. Soms ook kan een illustratie humoristies bedoeld zijn, maar of en hoe de humor werkt, ligt aan de achtergronden van de lezer. Als je een illustratie opneemt uit Mad, werkt zo'n illustratie tweemaal: vanuit de tekst én vanuit Mad. Maar dan moet de lezer Mad natuurlijk wel kennen! Tenslotte kunnen de illustraties ook de illusie van werkelijkheid oproepen of juist niet. Een foto van een vrouw wekt de suggestie dat de vrouw echt bestaat of bestaan heeft. Op deze manier maken we kennis met Regina, Margaret Middleton, Annie Vogelaar, Noris Nunez, Kathy en Judith. Daarentegen wordt bijvoorbeeld Salomé afgebeeld via een cartoon uit Mad en wordt van Maria slechts een leeg vierkant opgenomen.
Zoals we gezien hebben toont Krol zich in De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels (1981) en in het interview met Ad Zuiderent (1977) positief ten aanzien van het opnemen van illustraties in een roman. Toch is er een tijd geweest dat hij deze techniek in zijn literaire werk niet toepaste. In In dienst van de ‘Koninklijke’ (1974) en in De weg naar Sacramento (1977) heeft Krol geen enkele illustratie opgenomen. Daarentegen bevat het in 1980 verschenen Een Fries huilt niet wél weer enige tekeningen. Terwijl in De ziekte van Middleton de illustratie een belangrijk struktuurelement vormde (op p.9 is zelfs een ‘lijst van illustraties’ opgenomen, waarin overigens weer niet álle illustraties vermeld worden) is het gebruik van de illustratie in de loop der jaren aanzienlijk minder geworden. Naar de reden valt slechts te gissen. Misschien heeft Krol een aantal jaren getwijfeld aan het nut van het opnemen van illustraties, misschien ook heeft hij zijn eigen procédé willen doorbreken. Nieuwe literaire werken moeten aantonen of en in welke richting Krol de techniek van de illustratie wil aanwenden. | ||||||||
[pagina 121]
| ||||||||
Gebruikte literatuur
|
|