Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio Nn3v]
| |
Antwoort
| |
[Folio Nn4r]
| |
Soo liefde waer als doodt, ach! wat souden wy zijn,
Ellendigh, arm en naeckt, vol smetten ende sonden:
Maer neen dien Herder trouw, Christo den MedecijnGa naar margenoot+
In onse wonden giet Geest'lijck Oly en Wijn;
O overgroote Liefd'! eer oyt de tijden stonden,Ga naar margenoot+
Is uyt genaden soet der sonden bandt ontbonden,
Hy komt en nodicht ons met desen reden soet.Ga naar margenoot+
Hebt doch malkander lief, als ghy my hebt gevonden,Ga naar margenoot+
Niet uyt droefheyt of dwanck, maer met een herte goet,Ga naar margenoot+
O! wat een schoonen troost brenght dit in ons gemoet,Ga naar margenoot+
Dat wy hem hebben lief om dat hy ons beminde,Ga naar margenoot+
En uyt sijn eygen wil voor ons storte sijn bloedt:Ga naar margenoot+
Laet dan ons oeff'ningh zijn by alle Rechtgesinde,
Ons kleyne liefde teer, die wy by ons bevindeGa naar margenoot+
t' Off'ren op sijn Altaer met een herte seer bly,
Soo sal dien Heylandt trouw in ons gemoet dan binde,
Het eynde des Gebodts, liefd uyt een reyn hert vry.
Prince.
Staet naer de Liefde dan, Geestelijck vyerigh zijt,Ga naar margenoot+
Want sy lanckmoedigh is, vriend'lijck werdt sy beschreven,Ga naar margenoot+
En veele gaven soet voet al de deuchden wijt,Ga naar margenoot+
Sy vergaet nimmermeer, dies weest daer in verblijt.Ga naar margenoot+
Geeft 't geloove sijn kracht, wy hebben niet te beven,Ga naar margenoot+
De vervullinge der Wet ons van Gode gegeven:Ga naar margenoot+
En wie Godts kind'ren zijn, dat wordt hier aen bekent,Ga naar margenoot+
Bant der volkomentheydt, laet ons in Liefde leven,Ga naar margenoot+
Soo sullen wy in ons bevoelen hier ontrentGa naar margenoot+
't Beginsel van dien stant daer ons oock Geest'lijck wentGa naar margenoot+
Naer 't Hemels Koninckrijck, al by Christo hier boven,Ga naar margenoot+
O Fonteyn van de Liefd'! uyt u een strael maer sent
In yder van ons hert, eeuwigh wy sullen loven,
En altijt singen lof in des Hemels Voorhoven:
O! nodich oeffeningh in 't gemeen u en my,Ga naar margenoot+
Dies volcht met herten dan, wilt ghy niet zijn verschoven,
Het eynde des Gebodts, liefd uyt een reyn hert vry.
Den noot breeckt Wet Iohannes van Epen, 1641. |
|