Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio R3r]
| |
Op den Reegel: Geluckich is het Landt, daer sulcke Volck'ren woonen?
GOdt heeft tot aller tijdt in sijn behoedt ghenomen,
En met ghenaed' begift den handel aller vromen?
Oock veel gheluck en heyl hun Landen toegeseyt,Ga naar margenoot+
Indien sy sijn Verbondt betrachten na te komen,
En van den rechten wech niet wierden afgheleyt:
In teghendeel de straf verkondight en bereyt,
Voor die nae sijn bevel noch woort hun wilden dragen:
Sulcx heeft de eerste Eeu, maer al te laet beschreyt,Ga naar margenoot+
En Sodom van ghelijck gevoelt de sware plaghen.Ga naar margenoot+
Dies moetmen dan voor al Godt soecken te behaghen,
Indien men hebben wil dat 't Landt geluckigh wort,
Daer is gheen ander wech noch naerder raet te vraghen:
Want alle zegheningh wort van hem neer ghestort,
Wy moeten neerstigh zijn dat 't aen ons niet en schort,
Dan sal hy Volck en Landt ghewis zijn hulp betoonen,
Die van gheen aertsche macht int minste wort verkort,
Geluckich is het Landt, daer sulcke Volck'ren woonen.
Gheluckigh is het Volck diens Godt is Heer der Heeren,Ga naar margenoot+
Geluckigh is oock 't Lant daer in s' hem rechtlijck eeren,
Want hy het zelfd' begift met Geest en tijdtlijck goedt:Ga naar margenoot+
Gerechtigheyt en vreed' doen trou door Liefd vermeeren,
Midts goedigheydt en trou malkander daer ontmoet,Ga naar margenoot+
Het Landt ter rechter tijdt met reghen wert ghevoedt,
De Boomen en het Velt bequame vruchten gheven,
Den Dorsch-tijdt die bereyckt des Wijn-Oogst volle vloet,
En die den Zaey-tijt weer tot onderhoudt van 't leven:
Het gruwelijck ghediert, dat (neffens schrick en beven)
Beschadight Vrucht en Vee, en 't Menschelijck gheslacht
Wort sacht en tam ghemaeckt, of uyt het Landt verdreven,
Dewijl het buyghen moet voor d'Albeheerschers macht:
Daer wort het nutsaem Vee by menight voortgebracht,
Die d'eygenaers met dienst en dobbel winst beloonen:
Al dit en noch veel meer 't gheseyde Volck verwacht,
Geluckich is het Landt, daer sulcke Volck'ren woonen.
| |
[Folio R3v]
| |
Geluckigh is het Landt waer in de Menschen setten
Hunn' handel en beleydt na Godes wil en Wetten,
Dat's in Godtsaligheydt hun t'oeff'nen t'aller tijdt,
Want Godt die sal dat Landt behoeden voort besmetten
Van Pest en Hongers-noot, en diergelijcken strijt:
Het grim en vinnigh sweert, dat soo verslindigh snijt,
Het woedigh Oorlogs-vyer dat Landen ende Steden
Soo jammerlijck verwoest, verteert en t' ondersmijt,
Soo menigh Mensche brenght in swaer' ellendigheden,
Wordt uyt het Landt gheweert, ghedempt en uytgetreden;
Want Godt bestiert den Krijgh rondom de gansche aerdt,
En weertse als hy wil, jae maeckt met ons te vreden
Die eerst als Vyand was, dies Vreed' haer vruchte baert:
De Broederlijcke liefd' eendrachtigh wort bewaert,
Die als des Balsems-geur veel feylen kan verschonen,
Daerom men seggen mach ghelijck als voor verklaert,
Geluckigh is het Landt, daer sulcke Volck'ren woonen.
Besluyt.
Het aldergrootst gheluck dat luckigh maeckt de Landen,
Is dat des Heeren dienst met ware offerhanden,
Van lippen, hert en mont, mach vrylijck zijn verricht,
Om in Godtsaligheyt door yvers lust te branden,
En wand'len t'aller tijdt als voor Gods aenghesicht.
O! luckigh Nederlandt, denckt hoe ghy zijt verplicht
Te dancken Godt den Heer, die soo ghenadichlijcken,
V mede heeft ghedeelt het waere heldre licht,
En Spaenjens bloed'ghe Vlagh van Tyranny doen strijcken,
Wy moeten altesaem om lief of leedt niet wijcken,
Van dit so groot gheluck, maer neerstich houden aen,
Dat hy ons daer in sterckt, en vordert alle Rijcken,
Die hy de selfde gunst zijns kennis heeft ghedaen:
Op dat soo wy als zy, volstandigh blijven staen,
En zijnen grooten naem met Lof en danck bekroonen,
Soo sal tot zijnder eer dit segghen seker gaen,
Gheluckigh is het Landt daer sulcke Volck'ren woonen.
In vrede Vruchtbaer. |
|