Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio M4r]
| |
Op de Vrage: Wat oeff'ningh is elck best, en nodighst voor 't gemeen?
HIer voortijdts int begin als God den Heer vol macht,
Al wat de ooghe siet uyt niet hadde ghewracht:
Ons eerste Ouders oock het Paradijs ghegeven,
Omm' vreuchdelijck altijdt met 'tmenschelijck geslacht
Als Heer, en groot Vorst, in alle deucht te leven!
En is niet langh (eylaes!) in desen standt gebleven,
Maer door 't listich Serpent vervallen van dien staet,
Omm' dat hy d'hoochste God niet recht en bleef aencleven,
Maer weeck heel van hem af en volchde Satans raet:
Hier om het seker is geen Mensche vast en gaet,
Een uyr een oogenblick, of valt in sond' en schanden,
Ten zy dat hy Godt vreest, en staech bidd' om ghenaed'
Maer bindt sich selven vast in Satans helsche banden:
Soo comt den onderganck van Menschen, Steed' en Landen.
Hier om aenroept den Heer, rijck, arm, groot, en cleen,
Met crom ghebogen knien en vast ghevouwen handen
Recht bidden is elck best, en nodighst voor 't ghemeen.
Door Moyses recht Gebedt den Amelech wech vliet,
Wert Sisira ghevelt, sijn gantsche Heyr te niet,
De Stadt Samaria van haer belegh ontslaghen,
Den Philisteen God self met Hagel-steenen schiet,
En Iosua den helt, cond Iabin wel vertsaghen;
God ginck om Israels wil, den Pharo dapper plagen,
Bethulia de Stadt wert door Gebedt ontset,
Het Volck tot Ninive, ginck God den Heer verdraghen,
Den schrickelijcken brandt, des Ovens God belet,
Heskias leven lengt, wel dertich Iaer of bet,
Uyt Samsons kaeckebeen, gingh een Fonteyne springhen:
Adoni Besaerts trots bracht Iuda onder Wet,
En Abraham met sijn Knechts, de Coninghen bedwinghen,
Het Volck van Israel doort roo Meyr droochs voets gingen,
Den Coninck Iosaphat ginck Godes lof verbreen:
En noch veel and're meer, soud'men hier connen bringen,
Recht bidden is elck best, en nodighst voor 't gemeen.
| |
[Folio M4v]
| |
d' Heer Christus die daer is, ons Salicheyt en licht,
Ons Coningh en ons hooft sijn Iongers onderricht,
Recht nuchteren te sijn te bidden, en te waeken,
Dees oeff'ningh is elck best, en nodighst 't onser plicht:
Omm' in strijdt, vast te staen, tegens de helsche Draken,
God bidden inden Geest, ons eyghen vleesch versaecken,
De Weerelt gaen voorby, Met alles wat haer raeckt,
Wel vast staen int gheloof: en inde Liefde blaken,
God bidden om zijn Geest, die yder een wel smaeckt
Want tusschen God en ons heeft Christum pays gemaeckt,
En zijn om zijn verdienst, tot Kind'ren aenghenomen;
Stelt u betrouwen vast, het twijffelen nu staeckt,
Wat ghy den Vader bidd', sal u te rechte comen,
Want God verhoort altijdt, 't Gebedt van alle vromen
End' is oock onsen troost, ons Burcht, en vaste steen,
Die Godt heeft tot zijn hulp' niemandt can hem verdomen,
Recht bidden is elck best, en nodighst voor 't gemeen.
Prince.
David dat was een man, ghelijck een yder weet,
Vercoren naer Godts Hert, een Conincklijck Propheet,
Seer vierich int gebedt, tot Godes Wet ghenegen,
Die menichmael int Veld, veel swaricheden leet;
Maer heeft tot aller tijdt, sijn beden recht vercreghen,
Heeft Reusen omghebracht, zijn Vyanden versleghen,
Dies hy ghenootsaeckt was, te geven lof en danck,
Sijn God zijn Opper-heer, niemant en can hier tegen,
Die yet, voor niet ontfanght, al sijn wy dickmaels kranck,
Wert danckbaer voor die daet, zijn gantsche leven lanck,
Voornementlijcken van soo Geestelijcke gaven,
God bidden, roepen aen hem loven met ghesanck,
Op Harpp', Luyt, en Fluyt, en soo gheduerich draven,
Naer 't nieuw Ierusalem, Godts stadt d'behouwen haven,
Daer woonen inde vreucht, en eeuwichlijck niet scheen,
En die sulcx niet en doen, die blijven Duvels slaven
Recht bidden is elck best, en nodighst voor 't gemeen.
Memento Mori. Io.D. Rompel. |
|