Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio F2r]
| |
Op de Vrage: Wat oeff'ningh is elck best, en nodighst voor 't gemeen?
EEn wel geknoopte vraegh, doch swearelick t'ontbinden,
Dewijl men spaerelick can de rechte antwoordt vinden,
Wat oeff'ningh is elck best en nodighst voor 't ghemeen?
't Woort oeff'ningh is gebruyck, 'tghebruyck oock meer als een,
Een waer Godts-dienst ghebruyckt, is goedt, ja uyttermaten
Nodich, niemandt dies heeft en mach die oock verlaten,
Dit is wel goet voor de ziel, maer noch soo moet den mensch,
Wat oeff'nen, waer door sy gheraeckt tot dese wensch,
De ziele dient besorcht, voor 'tlichaem moetmen wercken,
Hier toe is niet ghenoech het staech gebruyck der Kercken,
Want dan het werck staet stil, maer elcx heeft sijnen tijdt,
Datmen voor 't Lichaem slaeft, en voor de Ziele strijt:
Hier mede sou ick geern, twe'erley oeff'ningh bewijsen,
Waer door men moet de Ziel en 'tLichaem samen spijsen,
Doch hier wort maer vereyscht een oeff'ningh, sonder meer,
Dies ick dees antwoordt gheef voor Borger, Boer, of Heer,
Bruyckt Wijsheyt, volcht haer deucht, dit is de beste leer.
Nu dunckt my hoor ick al de een of d'ander vraghen,
Is wijsheyt oeffening'? 'k segh ja; en sal oock waghen,
Bewijs daer van te doen, hoort alsmen yemant hiet
Een Wijs-gheleerde man en 't bleecke aen hem niet,
En niet-te-min hy ist, hoe sou dit connen stillen
Twee menschen die hier op in ja en neen verschillen,
Ick meen hy moeten sou Wijsheyt gebruycken, eer
Yemandt hem gheven con van Wijs te zijn de eer;
Noch veel Bewijsen meer, sou ick hier connen voeghen,
Die niet dwars-drijven wil laet sich hier med' ghenoegen,
Doch tot een overvloet, sal ick noch verder gaen,
Dat Wijsheyt is't ghebruyck voor elck best wijsen aen,
Den Griecksen Diodoor, seydt dat om wel te leven
Een yder sich behoort tot Wijsheyt te begeven,
Den Wijseman seyt oock niet boven Wijsheyt gaet,
Dies gheef ick als voor heen een yeder dese raet,
Bruyckt Wijsheyt nodigh ist, elck Mensch in sijnen staet.
| |
[Folio F2v]
| |
Die leeft hier als een Mensch die dese oeff'ningh bruycken,
Of door onwetenheydt de Wijsheyt t'onder-duycken?
'k Meen d'eerste heeft den prijs, neemt hier van eens een proef,
Wanneer den Mensch door ramp is in sijn herte droef,
Wat is hem beter troost, als dat hyt soo can voegen
Hy door de Wijsheyt schept selfs in 't verdriet ghenoegen?
In blijschap desgelijck, hy door dees oeffeningh,
In voor-spoet niet te veel sich selfs verheffen gingh,
Wat nu elck voor sich selfs uyt dit gebruyck can trecken,
Dat weet een yeder wel, doch moet ick hier ontdecken
Waerom ick Wijsheyt hier de hoochste oeff'ningh acht,
Om dats' een Moeder is, die ons heeft voortghebracht,
Al t'gheen wat oeff'ningh hiet, en die ons recht leert kennen,
De middel om tot goet, en van het quaet te wennen,
Die elck oock heeft van doen, in wat beroep hy is,
Dies is dees' antwoort goet (soo 'k gheen goet oordeel mis,)
Dat Wijsheydt wel ghebruyckt, is ieders laeffenis.
Oock nodigh voor 'tghemeen, wat canmen beters ramen,
Als dese oeff'ningh? 'k hoeft my oock niet te schamen,
Dat ick de wijsheyt stel voorwaer Godtsdiensticheyt,
Want door haer kentmen best het groote onderscheyt,
Tusschen de waer' Godtsdienst en valsch' afgoderije,
Oock moet een Christen-vorst door wijsheyt ons bevrije,
Van alle Tyranny, en een ghemeente moet
Door wijs Haerders sijn in 't recht gheloof gevoedt.
Den oorlogh recht ghevoert, (met wijsheyt sal wel lucken
Maer soo ment anders doet, breeckt al den raet ontstucken.
Noch meer noodtwendicheyt, de wijsheyt is een bandt,
Wortse maer wel ghebruyckt, die vrede hout in 'tlant,
Wats beter voor elck mensch, als ziels behout en leven,
Dit beyde can hen 't recht ghebruyck van Wijsheyt geven,
Wat is het nodighst oock, voor een gantsche gemeent,
Als dat een yeg'lijck is, met Godt en Mensch vereent,
Het welck Wijsheyts gebruyck, ons al te saem verleent.
Rust, baert Iust. A. van Brey. |
|