| |
| |
| |
De kwestie van een Vlaamsch Conservatorium.
Dit voor de toekomst onzer Nationale Muziekbeweging zoo gewichtige vraagstuk: ‘Zal onze huidige Vlaamsche Muziekschool tot een Koninklijk Vlaamsch Conservatorivm worden verheven?’ heeft thans een eersten en beduidenden stap tot zijne oplossing gedaan.
Ondanks de vele, meestal aan 't princiep vreemde tegenwerpingen, die in den Antwerpschen Gemeenteraad tegen het ontwerp werden ingebracht, heeft de Raad ‘na eene levendige beraadslaging’ het grondbeginsel der bedoelde hervorming bijstemmend, het Collegie den last opgedragen daarover in onderhandellngen met het Staatsbestuur te treden.
Al wie aan de belangen der Vlaamsche Toonkunst niet onverschillig is, zal ongetwijfeld de hoop koesteren dat deze onderhandelingen tot den gewenschten uitslag mogen geleiden, en dat de ‘nationale feesten van 't jaar 1880’ zich voor de Vlamingen door een echt nationaal feit mogen kenmerken: de stichting van het eerste Vlaamsch Conservatorium, als gevolg der onvermoeide pogingen van den wakkeren Benoit.
Hoogst wenschelijk is het ook dat, voor die stichting, de overeenkomst tusschen Staat en Stad zooveel mogelijk geschiede in den zin van het onderstaande verzoekschrift, dat dezer dagen, door een aantal naar het schijnt invloedhebbende burgers, aan de Antwerpsche Stadsregeering werd gezonden:
Antwerpen, October 1879.
Weledele Heeren,
Wij komen U verzoeken de stad Antwerpen met een kunstgesticht te willen begiftigen dat ten eeuwigen dage U tot eer en de vlaamsche bevolking tot glorie moge strekken.
Er bestaan in België drie Koninklijke Muziek-Conservatoriums, te Brussel, te Luik en te Gent.
| |
| |
Alle drie zijn ingericht op franschen voet, die van Brussel en Luik volkomen, dat van Gent zooveel als 't mogelijk is in het hart van Vlaanderen.
Alle drie vormen dan ook muziekspelers en zangers voor de fransche schouwburgen, en de begaafde leerlingen die het brengen tot muziekschrijven, tot toondichten, de toekomende kunstscheppers, worden er opgeleid in de liefde tot de fransche school, in de oefening der fransche vormen, voor de uitbreiding van Frankrijks kunstroem in de wereld.
Dat duurt 49 jaren na 1830 nog immer voort, al zijn 3/5 der Belgische bevolking Vlamingen, al zijn 9/10 van Belgiës kunstenaars, door de eeuwen heen, Vlamingen geweest.....
't Is waar, er bestaat eene Vlaamsche Muziekschool in Antwerpen; doch wat is deze in aanzien, in middelen, in voorrechten, vergeleken bij een Koninklijk Conservatorium?
Dat van Brussel trekt van den Staat 127.010 francs; dat van Luik 58.443; dat van Gent 29.200; de Muziekschool van Antwerpen 14000 (in 1878 slechts 10.000).
De provincies verleenen daarenboven: Braband 10.000; Luik (1878) 6780, Oost-Vlaanderen 1700, Antwerpen 4000 francs (in 1878 2000);
De steden Brussel 22.000, Luik 19.866-66, Gent 36.446, Antwerpen 27.950 francs.
In ronde cijfers dus ontvangt het Conservatorium van Brussel uit openbare schatkisten 160.000
Dat van Luik |
85.000 |
Dat van Gent |
68.000 |
En de Muziekschool van Antw. |
46.000 francs in 't jaar. |
Leerlingen aan 't gesticht van Brussel bekomen alnog van den Staat: 5000 fr. aan studiebeurzen van 250 en 125 fr. en twee bijzondere beurzen van 1200 fr. tot opleiding in den zang; de Provincie verleent eene derde zangbeurs van 1200 frs.
Aan Luik wordt door den Staat ééne zulke beurs voor zangstudiën toegestaan, ook eene door de Provincie, en eene derde door de Stad.
Met zijne 160.000 fr. hulpgeld kan Brussel zich de weelde van gansch een heir welbetaalde leeraren veroorloven, ter- | |
| |
wijl het hun daarbij nog uitdeelt de gelden der betalende leergangen, welke niet minder kosten dan jaarlijks 500 fr. voor de hoogste, 200 fr. voor al de andere klassen.
Meer nog: er worden, krachtens koninklijke besluiten, Concertos van 't Conservatorium gegeven door professors, oud-leerlingen en leerlingen, en de winst is voor 't orkest en de kooren.
Dat is niet alles: vreemde leerlingen (zoo noemt men die van buiten Brussel) betalen 200, en alle andere 5 fr. schoolgeld in't jaar voor de gewone leergangen.
Te Luik staat het schoolgeld in de begrooting voor 3600 fr., te Gent voor 3000.
Zie daarentegen de Antwerpsche Muziekschool: twaalf jaar geleden was zij niet het vierde van 't geen zij heden is; en thans, buiten hare 46.000 fr., heeft zij geene enkele studiebeurs, geene betalende leergangen, en ontvangt ze geen schoolgeld voor de gewone lessen.
En de lokalen! Te Brussel is 't een Paleis dat millioenen heeft gekost; te Luik wordt het een Paleis, in welks bouwing de Staat voor een half millioen, de Provincie voor 150.000 fr. bijdraagt; te Gent heeft men het historisch beluik der Kulders; te Antwerpen, iets waar de jufvrouwen beschaamd binnensluipen, en de professors geenen vriend durven ontvangen.
Als een bekwaam leerling Brussel, Luik of Gent verlaat, om in de wereld naam en stand te zoeken, draagt hij op zijne reizen een Diploma mede, dat hem roemt als een ‘Bekroonde van het Koninklijk Conservatorium’; hij toont het met trots, en schouwburgen, concertzalen en salons gaan voor hem open. Een leerling in Antwerpen kan ook een getuigschrift bekomen, maar 't is er een als die afgeleverd worden door de stedelijke muziekscholen van Turnhout en Arlon.
Waarom toch staat de Scheldestad, de tweede, eerlang de eerste des lands, zóó diep beneden de andere steden?
't Kan waar zijn dat in vroeger tijd de toonkunst in Antwerpen niet zoozeer vereerd en beoefend werd als in plaatsen welke voor de Schilderkunst minder liefde koesterden; doch dit is veranderd; tal van afdoende feiten bewijzen het: sinds jaren telt men in onze Muziekschool meer leerlingen dan in
| |
| |
't Conservatorium van Brussel, Luik of Gent (640 tegen 416, 538 en 539); - de Vlaamsche bevolking stelt meer belang in eigen gewrochten, en helpt tot grootsche uitvoeringen met meer geestdrift mee, dan de Waalsche; - in de prijskampen van Rome zegevieren bijna keer op keer Vlaamsche jongelingen; - wij hebben eene schaar toondichters zooals wij er sinds eeuwen geene hadden, en 't Walenland er geene bezit; - voegt daar bij den bloei der letteren, nog een verschijnsel dat men sinds eeuwen hier niet meer waar mocht nemen; - voegt daar nog bij dat Holland trilt bij het hooren van vlaamsche tonen op vlaamsche woorden; - bedenkt dat taal en toon vrouw en man zijn, uit wier huwelijk de kinderen der lyrische kunst worden geteeld; - en gij zult met ons erkennen dat alles het bestaan getuigt van krachten waaruit bij een volk eene kunstschool geboren wordt.
En is die geboorte niet natuurlijk? Waarom zou ons volk, dat zijne eigenaardigheid in zoovele andere kunsten uitdrukt, geene behoefte hebben aan uiting op het gebied der tonen? Waarom zou het in muziek zooveel niet vermogen als anderen? Alleen zijne taal zou het kunnen verhinderen..... Maar die taal is even schoon als het Duitsch; zij heeft zinvormen, een metrum voor den versbouw, een rijkdom in klanken waarbij de Fransche zich hoeft te schamen.
En al ware onze taal arm, zoozeer als ze rijk is, in zake van kunst gebiedt eene natuurwet: een jongeling tusschen de Vlaamsche bevolking opgegroeid kan geene vreemde kunstgewrochten scheppen: daartegen verzet zich heel zijn wezen, het organism van zijn zien, hooren, voelen en denken, gansch zijne ziel. Men wijze ons één meesterstuk door een Franschman in 't Engelsch, één bezield boek door een middeleeuwsch monik in 't latijn geschreven! Een kunstenaar werkt niet met vreemde elementen; hij schept alleen uit de schatten die zijne zintuigen opdeden in de hem omringende wereld; uit de gewaarwordingen die hij als kind en jongeling koesterde in de innigste schuilhoeken zijner ziel; uit de bevruchting die hij genoot in de jaren der ontvankelijkheid; uit het leven dat uit de omgeving in zijne ziele gleed, en er gedijde tot ‘het
| |
| |
zijne.’ Kunstenaar zijn is baren, en eene moeder baart haar eigen vleesch en bloed, niet dat van hare buurvrouw.....
Wanneer zal in België dan toch eens het gezond verstand een einde maken aan den franschen bluf die ons immer schold en scheldt om onze armoede aan muzikale middelen? Wanneer zullen wij ontwikkelen wat de natuur ons schonk, en niet bij vreemden zoeken wat vreemden niet geven kunnen? Wanneer zullen wij eens ons-zelven zijn op elk gebied?
Het doel van 's lands muziekgestichten is natuurlijk het vormen van Belgische meesters, het stichten eener Nationale school. Met zijne middelen, moest Brussel reeds eene schare van toondichters hebben opgeleverd waarop de vreemde met den vinger wijst. Het heeft spelers en zangers gevormd, ja; doch waar blijven zijne componisten, zijne scheppers? Men zoekt ze te vergeefs, en te vergeefs zal men ze blijven zoeken tusschen de Vlamingen die er worden opgeleid. Deze worden er vervormd, ontaard: op duizend behoudt er maar één oorspronkelijkheid genoeg om, na ontvluchting, in de armen zijner moeder, onder den adem van zijnen stam, weer natuursterk te worden, gelijk de Grieken rampen en weeën afspoelden bij 't zwemmen in den Lethestroom. Walen zouden er kunnen opgroeien tot Grétry's; maar dan zou het nog zijn, noodlottig als met Grétry zelf, eilaas! tot meerdere eer en glorie van Frankrijk.....
Wij maken niemand verantwoordelijk voor een toestand die voortspruit uit de ligging van ons land; drie stammen raken in België aan elkander: men moet het erkennen, en 't niet loochenen als de struisvogel het gevaar, door den kop in 't zand te steken bij 't naderen van den jager. Wij zijn overigens niet alléén in dat geval: ten minste een dozijn volksstammen, enkel in Europa, stonden voor dezelfde moeielijkheden, en hebben ze overwonnen - door de eerlijke toepassing der vrijheid: waar geene verdrukking, geene overheersching van 't eene ras op 't andere gepleegd wordt; waar elke stam leeft en zich ontwikkelt naar de natuur, vervliegen grieven en bezwaren als rook voor den wind.
Wij vragen in Antwerpen de verheffing der Muziekschool
| |
| |
tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium, een door-en-door Vlaamsch gesticht, tegen de drie Fransche welke in ons land bestaan. Één op vier, - gewis niet te veel voor onze stamgenooten die de meerderheid der Belgische bevolking uitmaken.
Wij weten, Weledele Heeren, en zijn gelukkig te weten, hoe vast Gij houdt aan de rechten en vrijheden der Gemeente; hoe Gij niet zoudt willen dat onze Muziekschool, voor geld, uit de handen der Stad in die van den Staat zou overgaan. Wij ook verlangen dat in de verste verte niet; maar zou de Rijksregeering dat hier wel pogen te doen? Zij heeft niet tot plicht het gezag der Gemeenten te ondermijnen, waar dit wèldoende werkt en dus zeer gewettigd mag heeten. Het schijnt ons dat Gij zonder veel moeite van den achtbaren Minister van Schoone Kunsten verkrijgen zoudt dat de Staat aan de tweede stad des lands zulk eene hervorming en zulk eene toelage zou vergunnen als waarop zij recht heeft, zonder haar daarom het oppergezag over het gesticht te ontnemen. Gewis zou de Staat een wettig aandeel van gezag erlangen, in ruiling voor zijne geldelijke hulp, den koninklijken titel en de hoogere begunstiging onzer leerlingen; doch, zoomin als in onze Schilder-Academie, zou hij in ons Muziek-Conservatorium de Gemeente mogen overheerschen: hij zou het voor de Vlaamsche Kunst niet zoo goed doen als Antwerpen zelf. Dat zeggen wij onbewimpeld. In den Heer Rolin-Jaequemyns hebben wij het volste vertrouwen; in velen zijner hoofdambtenaars niet; en de Ministers die hem eens opvolgen zullen, zijn ons onbekend.
Bij de verheffing der Gentsche Muziekschool tot Koninklijk Conservatorium, in 1878, terstond na zijn optreden als Minister, heeft dezelfde Heer Rolin aan Gent deze geldelijke voordeelen toegestaan, welke zijn voorzaat, de Hr Delcour, immer had geweigerd: de Stad blijft betalen wat zij reeds betaalde: 36,446 francs in 't jaar; de Staat, die reeds 26,000 fr. hulp verleende, zal die, naar gelang der hervormingen en behoeften, ook tot 36,446 fr. verhoogen, en dàn zullen de verdere noodige kosten betaald worden: 2/3 door den Staat, 1/3 door de Stad.
| |
| |
Men ziet dat Luik en vooral Brussel nog oneindig beter varen: L. geeft 19.866 francs, en ontvangt er 58.443; B. geeft 22.000 en bekomt 127.010 francs, de studiebeurzen niet eens medegerekend.
Weledele Heeren, heel de Vlaamsche Beweging, dat is het beste gedeelte van Vlaamsch België, zonder onderscheid van politieke denkwijs, verlangt wat wij U vragen. Met het gevoel dat niet faalt en den geest die sticht, wenscht het aan ons Vlaamsch Conservatorium, naast de verdienstvolle leeraren van heden, mannen te zien verbinden die uit den schoot van onzen stam als opgewekt zijn om tusschen de volkeren onzen muzikalen roem rein en onvergankelijk te vestigen.
Wij hebben sinds jaren Benoit aan het werk gezien: hij is wat weinigen zijn, een echt leeraar, een meester, die in het hoofd en het hart der jongelingen eene overtuiging stort, eene begeestering wekt, welke wonderen verrichten. Belangloos, vol zelfopoffering en buitengewoon begaafd, ‘maakt hij school’, uit liefde voor de kunst alleen, zonder voorspiegeling van geldwinst, omdat hij in de waarheid is, en daarbuiten niets bestaan kan dat deugt; terwijl anderen, behandeld als koningen, enkel bedacht schijnen op middelen van zelfbehoud, uitmuntend in overleg en beleid van zaken die hunne macht steunen, maar vreemd zijn aan de kunst.
Bij de onderhandelingen die Gij met den Heer Minister zult aanknoopen, zullen, nevens de geldkwestie, de hervormingen van het gesticht ten grondslag liggen. In andere woorden, een nieuw Inrichtend Reglement en een Studie-programma zullen noodig wezen. Dit laatste wenschen wij zóó te zien opmaken dat het Vlaamsch karakter, in zijne volste beteekenis, het eenige van 't Conservatorium zijn zou. Leerlingen die onze taal niet kennen, zouden ook worden onderwezen, maar afzonderlijk, en nooit zou voor dezulken mogen inbreuk gemaakt worden op den algemeen louter vlaamschen gang van studiën, examens en concertos. Voor het Inrichtend Reglement en het Reglement van Inwendige Orde, zult Gij den Bestuurder met dezelfde macht en waardigheid bekleeden als zijn ambtgenoot te Brussel. Het is wijs, in een kunstgesticht
| |
| |
aan het Hoofd veel recht te laten tot wèldoen. In 't belang dus der kunst alleen, zult Gij programmas en reglementen opstellen en in den Raad-van-beheer personen benoemen van goeden wil en verkleefdheid.
Dan zult Gij, wij zijn er zeker van, Antwerpen met een kunstgesticht begiftigd hebben dat ten eeuwigen dage U tot eer, onzen stam tot glorie zal strekken.
Met hooge achting en diepen eerbied,
Weledele Heeren,
XXX.
|
|