De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijMijne 4de en 5de Kunstreis in Holland.Open brieven.Inhoud: Het gouden Jubelfeest der ‘Maatschappij tot bevordering der Toonkunst’ in Amsterdam. - Uitvoering der Rubens-cantate in Rotterdam. - Een woordje over Beethoven. - Het zilveren Jubelfeest van ‘Rotte's Mannenkoor.’ - De zang in de moedertaal. | |
II.Augusti, 1879. Waarde August, Allereerst eene kleine terechtwijzing. De zetter heeft in mijn vorig artikel (blz. 363-64) een paar malen zoo maar losweg ‘Ludwig Von Beethoven’ gedrukt. Dus het Duitsche Von in vervanging van het Vlaamsch Van, dat het eigenlijke voorzetsel van Beethoven's naam is. - 't Is Immers toch een aangenomen feit dat Beethoven van Vlaamsche afkomst is, en dit nog wel van zeer nabij. | |
[pagina 413]
| |
Indien nu Duitschland zich beroemen mag, Beethoven in zich opgenomen, hem zijne opleiding gegeven te hebben, en hem alzoo wel degelijk als tot de Duitsche school behoorend beschouwen mag, toch mag Nederland er fier op zijn dat Neerlandsch bloed in de aderen van den grooten man heeft gevloeid. Overigens, kunnen de Nederlandsche natuur en 't Nederlandsch karakter zich moeielijk in den man loochenen. - Hoe dikwijls heb ik mij niet onledig gehouden met in Beethoven's meesterwerken na te gaan, in hoe verre men het Nederlandsch muziek-wezen erin ontcijferen kon. - En waarlijk, 't is zóó! Wel kan men in sommige werken den invloed van den half Duitschen, half Italiaanschen Mozart ontdekken, en later tijds ook wel den invloed van het (half duitsch, half italiaansch) Weener midden waarin hij leefde, maar men zal met mij bekennen dat de thema's en motieven der IXde wel meer Nederlandsch dan echt Duitsch van natuur en karakter zijn. - Ik verbeeld mij soms Beethoven in onzen tijd levende, onzen tijd van naturalisme, dit wil zeggen van terugkomst voor elk ras tot zijn eigen ‘genisis’, den tijd van verfrissching van het muzikaal Nederlandsch vernuft, en bij die verbeelding veronderstel ik Beethoven's IXde op hetzelfde onderwerp, maar in 't Nederlandsch van een onzer groote dichters, vervaardigd. Voor alle musici is het bekend dat Beethoven een onafhankelijken vrijen vorm in de muziek droomde, en dat hij met zijn machtig genie in de ruimste mate erin gelukt is dezen droom te verwezentlijken. Maar, allen weten ook dat de musici pedanti hem soms wel wat lastig gevallen zijn door scolastische opmerkingen in den zin van b.v.: ‘of zoude Beethoven geene goede en echte fuga kunnen schrijven?’ Beethoven liet zich daaraan gelegen en deed dan zich zelven geweld aan om ook wel fuga's ‘op zijn schoolmeesters’ te vervaardigen en die in zijn onsterfelijke werken in te lasschen. - Gelukkiglijk slaagde hij in die nabootsing niet, en zijn fuga's en andere nagestreefde schoolvormen getuigden altoos van eigen vernuft en onafhankelijkheid. 't Is ook bekend dat Beethoven, in strijd met zijn eigen genisis en | |
[pagina 414]
| |
natuurlijke ontwikkeling, insgelijks droomde eens eene opera in 't Italiaansch te vervaardigen. Zonderlinge tegenstrijdigheid in zulk eenen geest! Maar eene tegenstrijdigheid die zich verklaart door de omstandigheden waarin het opera-wezen overal verkeerde. Goethe had nogthans zijn grootsch denkbeeld reeds geuit over het door zichzelf loskomen van allen vreemden vorm en oneigenaardige opvatting; Goethe had reeds gezegd: dat elke denker, schrijver of kunstenaar tot zijn eigen Genesis moest terugkomen. - En waarlijk, daarin ligt de sleutel van het groote geheim der naturaliseering en vereenzelviging in en met de kunst. Waarheid is het ook dat Herder in zijne brieven aan Goethe, den alsdan opkomenden dichter dapper aanmoedigde tot de natuur over te komen, de volkspoëzie te bestudeeren, enz... En zóó deed Goethe het inderdaad, want vele zijner fijnste en natuurlijkste gedichten zijn enkel eene veredeling, eene idealiseering van het ietwat ruwe dat men in de natuur en in het volk ontmoet. Om tot Beethoven terug te komen, men vindt nog wat den klauw van den Nederlandschen leeuw in zijn aria ‘Ah Perfide!’ maar zóó sterk overlommerd door Italiaansche recieten melosvormen, dat ik het nog méér betreur - met het oog op het Nationaal princiep - dat Beethoven zich niet in Nederland heeft kunnen ontwikkelen of zijne vokale werken op Nederlandschen tekt vervaardigen. Maar hierover genoeg vooralsnu. Dit punt komt ons wellicht later nog eens onder de pen. Tenslotte en als herinnering: Remember: men schrijve dus: Ludwig, of nog beter: Lodewijk vAn Beethoven, en niet vOn Beethoven - Magister Dixit?!
***
Van den Nederlandsch-Duitschen Beethoven tot Nederland zelf is de afstand niet zoo groot, en is de overgang tot het Rotterdamsche kunstleven als van zelfs gemaakt. A tout Seigneur tout Honneur! ‘Rotte's Mannenkoor’ had mij op allervriendelijkste wijze uitgenoodigd de uitvoering der Rubens-cantate onder | |
[pagina 415]
| |
mijne persoonlijke leîding te nemen, - en met veel genoegen heb ik deze taak op mij genomen. Ik hoef u hier, waarde Vriend, deze voortreffelijke zangersvereeniging niet meer voor te stellen. Ook bij ons in Zuidnederland is zij genoegzaam bekend. - Om u echter in nadere kennis te brengen, wil ik u eenige bijzonderheden over haar ontstaan, hare ontwikkeling en haar streven mededeelen. Dat ‘Rotte's Mannenkoor’ eene nationale strekking heeft, moge u blijken uit de volgende nota welke ik letterlijk overneem uit de Inleiding tot den Feestwijzer voor het Muziekfeest en den grooten Zangwedstrijd voor Mannenkoor-vereenigingen te Rotterdam. (Juli 1879). ‘Weinig dachten zij, die destijds (21 in getal) “Rotte's Mannenkoor” oprichtten, dat het kleine plantje een wasdom zou bereiken, als door hunne stichting inderdaad bereikt is. Gedurende de eerste ruim 19 jaren onder leiding van den heer C.C.A. De Vliegh, daarna onder die van den Heer S De Lange Jr., en nu sedert vijf jaren met den heer Ludw. F. Brandts Buys aan het hoofd, heeft Rotte's Mannenkoor - het mag het met gepasten trots verklaren - zijn plicht gedaan. In 1868 behaagde het Z.M. den Koning het beschermschap der Liedertafel te aanvaarden, en, na herhaaldelijk op binnen- en buitenlandsche wedstrijden bekroond te zijn, mocht Rotte's Mannenkoor in 1876 de voldoening smaken, als hoogste onderscheiding de groote Gouden Medalie van Verdiensten, van Z.M. den Koning, aan zijn banier te hechten Volksbeschaving door middel der Toonkunst genoot steeds hare aandacht, en het bedrag der door haar, gedurende haar bestaan, aan noodlijdenden van elken aard verschafte ondersteuning zou, bijeen genomen, een vrij aanzienlijk cijfer uitmaken. | |
[pagina 416]
| |
3 maal; - Willem 1 voor Damiate, id, 1 maal; - Feest-Cantate, id., 2 maal; - Hansken van Gelder, W.F.G. Nicalaï, 2 maal; - Zuversicht, Jos. J.M. Beltjens, 1 maal; - Piet Hein, C.C.A. de Vliegh, 2 maal; - Roept tot den Heer in alle leed, id., 2 maal; - Dithyrambe, J. Rietz, 1 maal; - Römischer Triumphgesang, - Max Bruch, 5 maal; - Scènen aus der Frithjof-Sage, id., 2 maal; - Fragment aus Körner's “Alfred der Grosse”, Joh. C. Visser, 2 maal; - Het beleg van Alkmaar. Alex. A.W. Heyblom, 2 maal; - Salamis, Fr. Gernseim, 2 maal; - Velleda, C. Jos. Brambach, 2 maal; - Columbus, Ferd, Hiller, 1 maal; - Die Jahreszeiten, L.F. Brandts Buys, 1 maal: - Heinrich der Finkler, Franz Wüllner, 2 maal; - Das Liebesmahl der Apostel, Richard Wagner, 1 maal. | |
[pagina 417]
| |
‘Commissie van Rotte's Mannenkoor: H.J. De Richemont, Voorzitter; Joh. C. Visser, Vice-voorzitter; C. Burgmans, 2de Secretaris; C.A. Van Eyck, H.S. Neuhuys, J.F. Rijken, J H. Spierenburg, Joh. L. Lievense, L.F. Brandts Buys, Directeur. Ik weet niet juist of wel de Nederlandsche taal er uitsluitelijk de taal is der muzikale uitvoeringen. - Ik durf verhopen van ja, - want ‘Rotte's Mannenkoor’ schijnt mij te zeer aan onze zoo zangeringe moedertaal gehecht om in eene vreemde taal te zingen; - maar ware het anders zoo zou ik het durven te wagen mijne nieuwe vrienden van Rotterdam hier te doen opmerken, van welk bijzonder gewicht het voor ons gezamentlijk Nederlandsch-nationaal streven zijn zou, indien zij eens en voor al haar eigen wezen en bestaan op de moedertaal enniets dan op de moedertaal steunen wilden. - De nieuwere Nederlandsche muziekkunst zou ‘Rotte's mannenkoor’ daarvoor dankbaar zijn, want een leger van 137 uitvoerende leden is wèl in staat om ons in den strijd tegen electism en cosmopolitism, op muzikaal gebied, een krachtigen steun te verleenen. Welken heilzamen moreelen invloed zou het erkennen van 't nationaal princiep in de muziek op het Noord- en Zuid-Nederlandsche kunstleven niet uitoefenen! Mogen mijne Rotterdamsche vrienden zich deze woorden laten wèlgevallen en zulk een initiatief nemen, want in België, b.v. zou ik niet ééne Maatschappij kunnen aanduiden bij welke het verlichtend idée van het nationalisme zóó ingedrongen is dat de moedertaal daar alleen als eenige taal bij de vertolking aangeschreven staat. Zeker wordt bij ons sedert eenige jaren veel in 't Nederlandsch gezongen, maar de grond blijft hier nog altoos Fransch, zooals deze in Holland toch over 't algemeen Duitsch schijnt te willen blijven!... Wanneer dan, Noord- en Zuidnederlandsche broeders, zullen wij ons op muzikaal gebied weten te redden?... Laten wij ons, ja, dankbaar toonen jegens die voorlichtende volken, die ons in deze tijden tot het begrip eener echte muzikale beschaving riepen, maar laat ons nu ook op eigene krachten steunend, bewijzen, dat wij niet alleen het begrip, maar ook de | |
[pagina 418]
| |
macht en den wil bezitten, om den weg der nationale Toonkunst te bewandelen en tevens een modern Vaderlandsch Toongebied te ontwikkelen, waarop eens de muziekgeschiedenis wijzen moge, zooals zij het reeds voor het cosmopoliet kerkkunstgebied der XIVe, XVe en XVIe eeuw roemrijk voor ons gedaan heeft. Waarom achteruit geweken tegenover de andere volkeren? Waarom?... Dat het in België - waar het fransch officiëel op den voorgrond heerscht en de opvoeding zoo sterk verfranscht is - dat het hier zeer moeielijk valt de Vlamingen aan 't gebruik der fransche taal te onttrekken, kan men in zeker mate begrijpen; maar dat Holland zich aan de Duitsche taal verslave, dàt kan ik waarlijk niet aannemen!... Holland, welks taal de taal is van Koning, Staat en Land, van hoogere zoowel als van lagere standen! Holland, welks litteratuur hedendaags nog op de hoogte der zuiverste nationaliteit blijft; Holland, welks schilders aan hunne natuur en eigen aard getrouw blijven; Holland, welks geheel dagelijksch wezen het bestaan van een echt nationaal leven bewijst!... Welhoe! dàt Holland zou op 't gebied der toonkunst aan 't nationaal princiep ontrouw zijn of blijven?! Moet die toestand daar aan vooringenomenheid, aan zwakheid of enkel aan de Mode toegeschreven worden? Geene Nederlandsche muzikale dramatische tooneelen, maar wel Duitsche, en zelfs in den Haag, een Fransch! En wat de Muziek is bij de vertooningen der letterkundige dramatische tooneelen in Holland (die recht nationaal mogen heeten en eenen hoogen graad van ontwikkeling bereikt hebben) heb ik in een' mijner vorige Brieven over Holland, reeds aangeduidGa naar voetnoot(1).
***
Een woord thans over het gebruik der moedertaal bij het zingen, of uitvoeren van kunstwerken, en het bestendig uitvoeren van nationale werken. | |
[pagina 419]
| |
De vertolking der werken moet naar technische en esthetische volmaaktheid streven. De technische volmaaktheid met het muzikale gedeelte bestaat ook in de volkomen kennis en uitgalming der taal waarin men voordraagt. De esthetische volmaaktheid met het muziekale gedeelte bestaat ook in het volledige begrip van de taal, van haren samenhang af, hare afwisselingen van rhytmen en vormen tot de fijnste schakeeringen. De beschavende en verfijnende strekking van uitvoeringen door zulkdanige in acht genomen voorwaarden bekomen, bestaat hierin: 1o Dat het volk niet alleen goed verstaan kan datgene wat gezongen wordt, maar tenzelven tijde in eenen (schoon soms onbewusten) esthetischen toestand gebracht wordt en een hooger kunstgenot smaken mag; 2o Dat de taal die het best tot hart en geest spreekt veel bijbrengt om de gehoorde werken dieper in 't gemoed des volks te prenten, om er goed muziekaal zaad in te strooien en op gegevene oogenblikken van begeestering, dat algemeen enthousiasm verwekken welk van 't muzikaal vernuft eener natie blijk geeft; 3o Dat met het toehooren en bijzonderlijk met het onthouden (in zooverre mogelijk) er een inniger verband tusschen dichters, componisten en volk teweeg gebracht wordt, en daarbij die zoo wenschelijke versmelting, welke door dichters en componisten reeds geschied is met het bewerken van datgene wat zij uit de volksnatuur en den volksgeest genomen hadden, nu nogmaals als eene reflecteering terugwerkend tusschen het veredelde kunstontwerp en het nog meer te veredelen volk! - En zóó leven samen èn kunstenaars èn volk, door kunstwerken vereenigd.
***
Ziedaar nu, volgens mijn bescheiden oordeel, de kunst in haar verhevenste en doelmatigste wezen beschouwd! Bestendige uitvoering dus van nationale compositiën, met de | |
[pagina 420]
| |
moedertaal op muzikaal gebied en de moedertaal op vaderlandschen bodem. Zal men zich uitsluitend bij de vertolking van Nationale werken bepalen? Natuurlijk niet. Men zal zijn volk ook de schoonste gewrochten der componisten van àndere scholen doen kennen. Maar nu komt zich eene andere vraag voordoen: Zal men die vreemde werken in de moedertaal, ofwel zooveel mogelijk in de taal waarin zij geschreven zijn, vertolken?... Hier komt het er op aan te weten in hoeverre het vooroordeel, (altoos volgens mijn bescheiden oordeel) van het veeltalige bij de uitvoeringen in Noord en Zuid reeds wortel gevat heeft, en welke de redenen zijn, die tot eene voor 't nationaal beginsel zoo verkeerde handelwijze aanleiding gegeven hebben. Als princiep van nationaliteit en onder natuurkundig, etisch, philosophisch en esthetisch oogpunt beschouwd, spreke het volk zijn eigene taal en zinge uitsluitend in die taal. De dichter schrijve in 's volks moedertaal, en (volgens het woord van Mendelssohn) de toondichter schrijve zijne muziek op die moedertaal. Daarneven leere elke vaderlander zooveel vreemde talen als hij verlangt - immers elke taal opent voor den geest een nieuwe wereld, - maar dit, wel te verstaan, op voorwaarde dat hij zich niet verbastere, niet zijn eigen taal en kunst voor uitheemsche achteruit stelle. Nu, datgene wat voor het goede begrip der nationale werken vereischt wordt, bij de uitvoeringen, blijft in zekeren zin hetzelfde voor wat de vertolking der vreemde werken betreft, met nog al hier en daar verschillende schakeeringen. Indien men nu bij de uitvoering de vreemde taal, waarin de vreemde werken geschreven zijn, gebruikt, vallen oogenblikkelijk alle de voorwaarden van technische en esthetische volmaaktheid weg. (Wordt voortgezet.) Peter Benoit. |