| |
| |
| |
Poëzie.
Hulde aan het onderwijs.
Cantate (zangdicht).
I.
Kenspreuk: ‘LEEREN VEREERT.’
Bekroond in den Wedstrijd van het Willemsfonds te Nieuwpoort.
Recitatief.
Een holle zee is 's menschen leven,
Waarop hij, als het broze schip,
Vaak rondzwalpt tusschen rots en klip,
Van diepe duisternis omgeven.
Het onderwijs, met milde stralen,
Verlicht die wijde, onstuim'ge baan,
Toont in 't verschiet de haven aan
En weert gewaar en hinderpalen.
Kinderen.
Wij stoeien en dart'len en zingen verheugd,
Doch weten ook naarstig te leeren;
Want wil men eens oogsten, men zaaie in de jeugd;
Verbeuzelde tijd zal niet keeren.
De school is de plaats waar wij leeren om 't meest.
En schatten van kennis vergaren;
Daar prent men het goede ons in hart en in geest,
De liefde tot werken en sparen.
Daar wijst men op al wat de plicht ons gebiedt
Om eerbied en achting te winnen;
Daar leert men te troosten in nood en verdriet
En dankbaar zijn ouders te minnen!
Indien de verzen van het voorgaande kinderkoor weinig geschikt schijnen voor de muziek, zoo kan men ze vervangen door de volgende;
| |
| |
Sa, makkers, gezwind en welgezind
Naar school weer heen om te leeren!
Een oplettend kind, dat studie mint,
Zal blij naar moeder dan keeren!
Dus henengespoed met lust en moed,
Wij moeten kennis vergaren;
In geest en gemoed verwekt men 't goed,
En leert ons werken en sparen!
Een' vaardige hand en klaar verstand
Behoeven krachtige knapen:
Want wordt overmand ons vaderland,
Wij vatten allen het wapen!
Een jongeling. (Solo. - Alleenzang.)
De tijd van geestesdwang is heen!
Geen kluisters die de ziele prangen.
Geen neev'len die den geest omhangen,
Geen dweepzucht meer noch domheid, neen!
In 't onderwijs dus ligge ons streven,
Het toont ons 't ware schoon van 't leven,
't Ontgloeit het hart van allen stand
Voor Volk en Vorst en Vaderland!
Recitatief.
Waar wetenschap heur gaven spreidt,
Daar schenkt ze 't volk de grootste gunsten:
Daar bloeien handel, nijverheid,
Daar mint men taal en schoone kunsten!
Een man. (Solo.)
Met krachtigen arrem en helder verstand,
Zoo gaat ons gemak'lijk het werk van de hand.
Den geest zich ontslaven:
Is zijn plekje niet waard.
Met krachtigen arrem en helder verstand,
Zoo maken we ons nuttig voor volk en voor land!
| |
| |
Slotkoor.
O! wetenschap, gij milde zonne,
Die vrij aan Belgies hemel prijkt,
Uw licht is eene welvaartsbronne,
Die volk en vaderland verrijkt!
Alomme ziet men tempels rijzen,
Der kennis en der kunst gewijd;
Daar gaat het volk zich onderwijzen,
En schept het zich een gulden tijd.
De schoonste toekomst lacht ons tegen,
En stort in 't hart ons hoop en moed:
Zij brengt ons voorspoed, heil en zegen;
O! tijd van licht, gegroet! gegroet!!
Gent.
| |
II.
Het onderwijs.
Cantate.
(Eervolle melding in voornoemden Wedstrijd.)
Inleiding.
De moeder wiegt het kind op haren schoot;
Zij vraagt zich af: ‘wat zal mijn liefling wezen:
Is hij voor 't heil geboren of voor ramp en nood?’
En angstig leeft de vrouwe tusschen hoop en vreeze.
De vader zwoegt en worstelt voor het daaglijksch brood;
Wat zelfgenot baart hem de last der zorgen
Voor 't kind. O Vaderdroom! hij waant het wijs en groot;
Wat houdt voor 't wicht de toekomst al verborgen?
| |
| |
Het onderwijs.
Vader, moeder, weest gerust;
Voor het kind dat gij zoo teeder kust,
Geeft het Land mij nevens u de taak,
- Taak van zorg en kindermin,
Om te vormen hart en zin,
Om zijn jong gemoed te stichten,
Om zijn eersten stap te richten...
Vader, moeder, op uw kind, uw hartelust,
Jonge kinderen.
Wij mogen blij ter schole gaan,
Met de makkers, om te leeren
Lezen, schrijven en verstaan
Hoe een kind zijne ouders eeren,
En de deugd betrachten moet
Als des levens hoogste goed!
Het onderwijs.
Aan de heilzame bronne der kennis, kind,
Door haar gij de eeuwige waarheid vindt,
In denken, in leven en werken!
Jongelingen.
Wij blijven nóg ter schole gaan,
Om de schatten de vermeêren
Die men strooit langs onze baan;
Die als 't hoogste goed wij eeren,
Die in 's menschen vrijen zin
Wekken vrede en broedermin!
Het onderwijs.
Al wat natuur verborgen houdt,
Laat ik u kennen in zijn reine waarheid;
Al wat de Rede zoekt, waarop de ervaring bouwt,
Breng ik in 't licht in zijne volle klaarheid;
En wat des menschen geest nog zal ontdekken,
Of uit de stof zal trekken,
Bekomt gij stap voor stap,
| |
| |
Mannen.
Wij zijn geleerd, o Vaderland,
U zijn wij dit verschuldigd;
Gij gaaft ons 't Onderwijs, een pand
Door jong en oud gehuldigd;
Thans gaan wij vrij de wereld in,
Om moedig voort te streven,
Voor 't heil van volk en huisgezin,
Als 't hoogste doel van 't leven!
Slotkoor.
Gezegend Onderwijs, het Land vereert uw waarde,
Waardoor de mensch erkent zijn doel, zijn recht, zijn plicht;
Waardoor de mensch gebiedt en in en over de aarde,
Waardoor de duisteruis verzwindt voor 't helder licht!
O wetenschap, vooruit drijft ge immer de geslachten,
Terwijl gij 's menschen geest steeds verder, hooger leidt;
De geest die zoekt en vindt, gewapend met de krachten
Die hem nature schonk in gansch heur heerlijkheid!
Gezegend Onderwijs, het Land eert uwe waarde,
Als de eeuwige waarheid zelf, waarvoor de dwaling zwicht.
Bergen, Juli, 1879.
|
|