Tusschen de vier-en-twintig stukken zijn er zeven - waaronder twee cantaten - van betrekkelijk langen adem; hetgeen juist niet zeggen wil dat ze daarom de beste zijn.
De Spoorbaanwachter vinden wij als inhoud zeer lief en ook als bewerking goed gelukt.
De heer Buyst is niet altijd gelukkig in den keus zijner onderwerpen. Er komen in zijnen bundel dingetjes voor, die enkel als marktliedjes dienen kunnen.
De dichter van ‘Lijdensbeelden’ moet andere onderwerpen behandelen, en die rij is niet moeielijk om vinden. Hij zie maar even rond zich heen. ‘Er zit in alles poezij, als men ze maar weet te vinden’ hoorden wij onzen gewezen leeraar, den heer Sleeckx dikwijls zeggen. En dat is ook zòò: de huiselijke kring, de vrije natuur, dat prachtig voor iedereen openstaande museum, dit alles levert méér stof dan onze tegenwoordige en toekomende dichters ooit verwerken zullen.
Zeker zijn er in ettelijke stukjes van den onderhavigen bundel echt schoone toestanden en 't valt te betreuren, dat sommige dezer, door weinig beduidende bijzonderheden of onpoëtische uitdrukkingen soms min of meer ontsierd zijn.
De dichttrant is in 't algemeen gemakkelijk en vloeiend; de taal is meestentijds zuiver.
De heer Buijst, die als eenvoudige fabriekwerker zijne letterkundige loopbaan begon (Zie Vl. Kunstbode, 1e Jg.) en wiens pogen op letterkundig gebied den meesten lof verdient, duide ons onze opmerkingen niet ten kwade. Wij gaven enkel onze indrukken weer, zooals ze ons onder het lezen zijner verzen zijn gekomen.
Hij werke moedig voort en late slechts die stukjes verschijnen, welke hij - na wikken en wegen - daartoe waardig acht. Dat hij er komen zal is zeker.
Labos improbus omnia vincit.
Jacob Stinissen.