| |
| |
| |
De tooneeldichter H.J. van Peene.
Fragment uit eene Volksvoordracht in het Willemsfonds, te Gent (1879.)
De treurige gevolgen der noodlottige fransche overheersching drukten lang en loodzwaar op den ontwikkelden geest van ons volk. En dit zeker niet het minst op 't gebied der vaderlandsche tooneelkunst. - Zonder de moedige vastberadene wilskracht van eene gansche rij vlaamsch- en kunstgezinden, hadde men wellicht voor den bloei en het leven van ons Vlaamsch Tooneel mogen wanhopen. Zij wisten den sluimerenden volksijver op te wekken en door hun belangloos streven brachten zij het zóó verre dat er weer liefde voor eigen taal en kunst, voor eigen kracht en eigen schoon in 't hart des volks ontstond. En hij die daartoe zonder tegenspraak een der krachtdadigste medewerkers was, is onze betreurde vlaamsche ooneeldichter Hippoliet Van Peene.
En die titel alleen ware voorzeker genoeg geweest om zijnen naam voor ons onsterfelijk te maken, om de dankbare hulde te wettigen, die wij den braven en kloeken strijder toewijden.
Op dat tijdstip lag ons Tooneel als zieltogend; wel bestonden er nog eenige Tooneelgezelschappen uit vroegere tijden, doch het fransche ras had zóódanig zijnen invloed doen gevoelen op alles wat vlaamsch en vaderlandsch was, dat zelden of nooit een oorspronkelijk gewrocht wierd ten tooneele gevoerd; het waren allen vertalingen, uit het fransch, of uit het Duitsch; oprechte Vlaamsche stukken waren ‘al zoo zeldzaam als de witte raven,’ zooals Destanberg in zijne bekroonde verhandeling over Van Peene zegt.
Hippoliet-Jan Van Peene werd geboren te Caprijke (Oostvlaanderen) op 1 Januari 1811. Zijn vader was geneesheer en bestemde zijnen zoon insgelijks tot de geneeskunst. Van
| |
| |
zijne vroegste jeugd af gaf Hippoliet blijken van buitengewone leerzucht. Reeds in zijne eerste leerjaren bemerkte men in hem eenen dichter en tooneelschrijver.
De kunstminnende jongeling zag met ongeduld den dag te gemoet, waarop hij in Gent zijne studiën in de Humaniteiten zou mogen doen. In Vlaanderen's hoofdstad dacht hij, dààr zal ik mijner neiging tot de Tooneelbeoefening vrijen loop kunnen geven.
Inderdaad, het duurde niet lang of de student Van Peene stond aan 't hoofd eener Tooneelmaatschappij ‘Les bons Amis,’ die alsdan ‘komedie speelde’ in het lokaal Den Duitsch. De bijval was groot, en weldra moesten de ‘bons amis’ naar een ruimer lokaal uitzien. - Weinigen tijd nadien zien wij dan ook Van Peene met zijne vrienden terug, in hun nieuw lokaal, den Hof van Flora, in de Holstraat. Thans bezaten die vroolijke makkers wat ze zoo lang gewenscht hadden: eene ruime zaal, een tooneel, enkele decors, enz. Iets echter misten zij nog: vlaamsche tooneelstukken.
Maar Van Peene was daar, de ijvervolle jonge student dichter. Zijne eerste stukken waren, zooals van vele jonge schrijvers, opgedragen aan zijne beminde: Mej. Virginie Miry, die hij later tot zijne levensgezellin nam.
Het wierd tijd dat onze held zich ernstig met zijne geneeskundige studiën bezig hield; want vader Van Peene, die zoo het schijnt niet al te ‘gemakkelijk’ was, wierd door Hijppoliet zeer gevreesd. Met verdubbelden ijver woonde onze jonge man de lessen der Hoogeschool bij, studeerde dapper en in 1837 werd Van Peene doktor in genees- heel- en vroedkunde uitgeroepen. Nu dacht hij vaarwel aan het tooneel te moeten zeggen, om zich voortaan alleen met zijne nieuwe betrekking bezig te houden; doch op dit oogenblik kwam hij in kennis met den grooten dichter Prudens Van Duyse. Deze oefende zooveel invloed op dit jong vernuft uit, dat Hippoliet weldra zijne liefde op nieuw voor het Tooneel voelde ontvlammen. Van Duyse gaf hem zijne verzen ter lezing, en zóó ontkiemde op nieuw de zucht naar letterkundigen arbeid. Een der luimige dichtstukken van Van Duyse beviel Van Peene zóó goed
| |
| |
dat hij met instemming van den dichter daarvan een comediestuk maken wou. Het was het bekende sprookje van ‘Keizer Karel en den Berchemschen boer.’ Wel vond Van Duyse het onderwerp een beetje ‘kras’ voor 't Tooneel; doch Van Peene bleef bij zijne meening dat het sprookje daartoe uitmuntend geschikt was. De twee vrienden gingen eene wedding aan, en 8 dagen later kwam Van Peene af met het handschrift van een blijspel met zang in twee bedrijven, getiteld: Keizer Karel en de Berchemsche boer.
Intusschen was de Maatschappij ‘Broedermin en de Taalijver,’ tot stand gekomen, en pas eenige weken na de weding voerde ‘Broedermin’ het eerste Vlaamsch tooneelstuk van Van Peene op.
Die eersteling genoot ongelooflijken bijval.
Van dan af begint Van Peene zijne loopbaan als Tooneelschrijver. In de tweede vertooning van ‘Keizer Karel’ trad zijne echtgenoote Mevr. Van Peene-Mirij als Tooneelspeelster op in de rol van Lijsje, - en hier mogen wij terecht den roem verkondigen van die uitstekend begaafde kunstenares, welke op zoo eene schitterende wijze niet alleen de gewrochten haars echtgenoots, maar àlle rollen van haar vak vertolkte.
Korten tijd daarop speelde men schier overal het eerste stuk van Van Peene. En nu nog is die bijval niet uitgeput; nu nog vergast menige tooneelmaatschappij hare leden op dat lustig stukje, en telkens nog wordt het luidruchtig toegejuicht. Een bewijs, dat onze Vlaamsche bevolking ook de werken harer eigen zonen weet te waardeeren; dat zij ook hart en zin heeft voor àndere dan uitheemsche tooneelstukken.
Moet ik nu spreken van de fijne tintelende en humoristische brokken, die niet alleen in ‘Keizer Karel’ maar in schier al Van Peene's tooneelstukken voorkomen? Neen, ons volk kent den man, en zijn naam en zijne werken zullen leven, zoolang ons Vlaanderen bloeien zal.
Aangemoedigd door zijne vrienden en door den bijval dien zijn eersteling genoten had, bracht Van Peene weldra meer uitgebreide gewrochten voor het voetlicht. ‘Everard en Suzanna’ volksdrama met zang in 3 bedrijven, en ‘Jacob
| |
| |
Van Artevelde’ bekroond historisch drama, (bewerkt naar Conscience's roman). Laatstgenoemd werk mag aanzien worden als eene zeer gelukkige opwekking onzer groote helden uit het verleden. Zoo als ik vroeger zegde, was ons volk te diep in den slaap der verfransching gedompeld, om nog in het volle besef zijner eigenwaarde en nationale grootheid te zijn. Onze volkshelden werden doodgezwegen: van eenen Artevelde, eenen Marnix, eenen Brederode, eenen Willem de Zwijger en zoovele anderen werd er nauwelijks gewaagd. Het volk kende alleen... den menschenslachter Napoleon I, die in die dagen van verbastering en vernedering werd gevierd, geroemd en bewierookt.
Het was Van Peene, die de edele en grootsche taak op zich nam, om door het schouwtooneel het volk uit zijnen slaap te schudden.
Zijn drama ‘Jacob van Artevelde’ deed hij met allen mogelijken glans hier en elders opvoeren en zulks met het beste gevolg. De eerste steen was gelegd: een der grootste figuren waarvan onze vlaamsche jaarboeken gewagen, wierd aan 't volk in levende tafereelen voorgesteld, en weldra zagen wij ook andere letterkundigen de waardige stappen van Van Peene volgen. Van Artevelde's nagedachtenis werd boven onrecht en miskenning verheven. De dichters spanden hunne lier om den Gentschen Ruwaert te verheerlijken en alom werden hem lauwerkransen gevlochten. Prudens Van Duyse en P.F. Van Kerkhoven bezongen Van Artevelde, even als Nap. Destanberg, die altijd op de bres stond waar het gold de Vlaamsche volkszaak te verdedigen. In 1863 schrijft de toondichter Gevaert zijne prachtige cantate ‘Jacob Van Artevelde’, en eindelijk zien wij, op de Vrijdagmarkt te Gent, op die roemrijke plaats, waar het woord van den Ruwaard zoo dikwijls en zoo luide voor de belangen van zijn volk had weerklonken, het prachtig bronzen beeld van Artevelde oprijzen, ten eeuwigen aandenken aan dien Vlaamschen volksheld. En wie was de man die daartoe wellicht het meest heeft bijgedragen? - Van Peene! Daarom moeten wij, den helaas te vroeg ontslapene, des te meer hulde brengen!-
| |
| |
Moet ik hier stil blijven bij ieder zijner talrijke werken?
Neen, dat zou ons te ver leiden; eene vlugge opsomming daarvan moge voldoende wezen: ‘Roosje zonder doornen’ drama-vaudeville in 6 tafereelen; De wederwaardigheden van eenen kapitein der Burgerwacht’ een gelegenheidsstukje, tijdens de inrichting der Garde-civiek geschreven en dat niet weinig bijval verwierf. ‘Klaas Kapoen’, ‘Uilenspiegel’ en ‘Siska Van Roosemael’, tooneelstukken die tot heden toe nog met bijval worden opgevoerd. In 1845 kwamen twee blijspelen ‘Een man te trouwen’ en ‘Wit en zwart’ voor het voetlicht.
In eerstgenoemd stukje trad zijn neef, de heer Karel Miry als vlaamsch componist op, om van dan af zijne kunstenaarsloopbaan met eer en roem voort te zetten. Inderdaad! Wie kent thans Karel Miry niet, den talentvollen Vlaamschen toondichter, die zoo menig tooneelstuk door zijne lieve aangename muziek aantrekkelijk wist te maken? Wie kent Miry niet, den componist zooveler frissche kinderliederen en gezangen voor onze Werkmeisjesgenootschappen? Het was weer Van Peene, die den bijzonderen aanleg in dien componist aanmoedigde en hem voor het Vlaamsch Tooneel won.
Later verschenen van Van Peene o.a. ‘de Gek van 's Gravenhage’, ‘Brigitta’, ‘Willem van Dampierre’, drama in 5 bedrijven, ‘Jan de vierde’, drama, ‘Een domme vent,’ blijspel, ‘Mathias de beeldstormer’, drama, ‘Adam en Eva’, blijspel, ‘Het portret’, tooneelspel in verzen, ‘Katarina’, burgerdrama in 5 bedrijven en ‘Vondel’, drama. Dit overzicht zou stellig te lang worden, moest ik u alle zijne tooneelwerken opsommen; het getal daarvan beloopt tot in de zestig.
Zoo als men ziet, heeft Van Peene onverpoosd gewerkt voor ons Nationaal Tooneel. Zoo wel in het ernstig als in het luimig vak, wist hij flink partij te trekken uit de onderwerpen die hij behandelde.
In zijne vaderlandsche stukken wist hij steeds het volk op te wekken tot liefde voor vrijheid en onafhankelijkheid.
In de blijspelen, dààrin was hij waarlijk een tot hiertoe bij ons niet overtroffen meester.
| |
| |
Wie kent niet van hem ‘De Violier,’ en ‘Een man te trouwen’ en ‘Twee hanen voor ééne henne’ en ‘Tamboer Janssens’ en ‘'s Avonds in de mane’ en andere stukjes, tintelend van dien fijnen geest, die de lachspieren zoo gemak kelijk in beweging brengt en aan elken toeschouwer een genoeglijken en lustigen avond verschaft.
De eenvoudigste voorvallen uit het dagelijksch leven, de zeden, gebruiken en gewoonten van het Vlaamsche Volk, van dat volk dat hij zoo goed kende, met hetwelk hij geleefd, geleden en gestreden, gejuicht en gefeest had, gaven hem aanleiding tot tooneelen, waarbij elke aanschouwer al dadelijk te huis was. Aldus bewees Van Peene de degelijkheid der spreuk: Alleen het ware is schoon! en bij ondervinding mocht hij met den dichter Ledeganck zeggen.
Het schoonste bewijs dat Van Peene 's stukken goed waren, is, dat het ten huidige dage nog diegene zijn die 't meest gespeeld worden. Getuige daarvan de programma's van vertooningen of prijskampen; overal ziet men Van Peene's naam met eere prijken! Ik zal niet zeggen dat al zijne stukken evenzeer perelen zijn, onder litterarîsch oogpunt, neen. Ik erken dat er op dat terrein soms iets af te wijzen valt en Van Peene soms wat vrij met de moraal omsprong. - Maar mogen die feilen niet boven het hoofd gezien worden, bij zoo een groot getal voortreffelijke hoedanigheden?
Wie is er volmaakt op deze wereld, en waar is het menschelijk gewrocht, dat niet zijne schaduwzijden heeft?
Van Peene's leven dus is een onophoudend werken tot opbeuring van ons Tooneel geweest. En juist op het tijdstip dat zijn werk de beste vruchten ging afwerpen, dat Van Peene gevoelde hoe zijn arbeid gewaardeerd werd, dat zijne stukken, meer en meer bijval verwierven, werd hij in het midden van zijnen roem, in vollen bloei des levens (53 jaren) aan de nationale kunst ontrukt!
Ziehier een uittreksel van een artikel, dat, daags na zijn overlijden in het dagblad de Stad Gent van 20 februari 1864 verscheen:
| |
| |
‘O! hij was den avond te voren nog zoo jeugdig en vreugdig. Hij onderhield zich zoo vriendelijk met zijnen neef, M. Karel Miry.... Hij sprak zoo gul over de toekomst van het vlaamsch en het fransch belgisch tooneel, en, als schatbewaarder der Maatschappij Broedermin en Taalijver, betaalde hij met zoo veel genoegen en innerlijke vreugde 't brood dat hij eenige dagen vroeger aan den arme had helpen deelen!
Hij ging na wel vervulden plicht, zoo blij slapen en stond zoo blij op.
Eenen liefderijken goeden dag zei hij 's morgends aan zijnen zoon, die buiten naar zijne fabriek ging. Hij bevool aan zijne meid wat ze zou brengen om te middagmalen voor hem en... zijne vrouw, welke naar Leuven eene vertooning was gaan geven. Om negen ure nog zag men hem op de Koornmarkt, blij, goed gezind, opgeruimd, sprekende over den bijval dien zijn Bouchard d'Avesnes te Gent verkregen had en later te Brussel moest erlangen. Hij keerde weêr naar huis, waar hij zich nu alleen bevond.
Men belt, hij opent, het is eene dame die hem over baar tweejarig kind komt spreken. Hij aanhoort haar, geeft haar den raad dien hij best denkt... als hij eensklaps zijne hand aan zijn hart brengt, eenen gesmoorden gil slaakt, siddert en neèrvalt.
Van Peene was niet meer!...
De begraving geschiedde met alle plechtigheid en niet min dan 14 redevoeringen wierden op het graf uitgesproken. Een praalgraf werd aan den verdienstelijken Tooneeldichter opgericht. Een prachtig monument van onzen Gentschen kunstenaar A. Van Eename, als een huldebewijs van het Vlaamsche Volk, dat zich erkentelijk toonde jegens den grooten Tooneeldichter Van Peene.
De brave man was niet meer! maar zijn werk, zijn vlaamsche geest zal steeds bij het dankbaar nageslacht blijven voortleven!
Z.V.A.
|
|