De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |
Men weet dat, als gedenkteeken der 50ste verjaring van ‘Belgie's onafhankelijk volksbestaan,’ te Brussel een reusachtige Arc de triomphe zal worden opgericht, die zoo mogelijk nog tijdens de Feesten van 1880 zou worden ingehuldigd. Dat monument blijkt echter bij 's lands bevolking volstrekt geene algemeene, geene onvoorwaardelijke goedkeuring te ontmoeten. Vooreerst is het denkbeeld zelf, om door zoo'n praalboog de herinnering van ‘'t jaar 30’ te vereeuwigen, al niet zeer van aard om den Vlamingen aangenaam te zijn. En dan, van het standpunt onzer nationale kunst beschouwd, heeft het ontwerp onzer ‘officiëele gouvernementale bouwkundigen’ overal de scherpste kritiken uitgelokt. En dit voorzeker niet zonder reden! In plaats van voor dit nationaal monument zich aan onze eigene nationale kunst te inspireeren, heeft men tot model genomen juist datgene wat daarop wel het minst aanspraak maken kan. De ontworpen Belgische praalboog zal, in een soort van greco-romeinschen bouwstijl worden aaneengeflanst, naar het schijnt geheel ‘à l'instar de l'arc de triomphe de Paris’ worden opgericht! Hoe toch zoo'n denkbeeld in een ernstig Vaderlandsch brein is kunnen opkomen, gaat alle verstand te boven. Geen wonder dan ook dat nagenoeg de geheele Belgische pers, de Fransche zoowel als de Vlaamsche organen, tegen zulke ongerijmdheid krachtdadig de stem hebben verheven. Op echt satyrieke wijze hebben sommigen al het belachelijke dier blinde navolgingszucht in het licht gesteld. Het is dus officiëel vastgesteld dat onze eigene Belgische bouwmeesters zullen moeten aanzien worden als onbekwaam om een werk voort te brengen dat een nationaal karakter bezit, en bijgevolg... dat het beter is Griek dan Belg, of eenvoudig weg Vlaming te zijn! En dat alles, nadat nog onlangs, op de Parijzer Wereldtentoonstelling zelve, de Vlaamsche bouwtrant de bewondering der kunstkenners aller natiën heeft opgewekt! Dat alles nadat de groote wereldstad zelve aan ons Vlaamsch Paviljoen, voor zijn grootsch en treffend en tevens echt oorspronkelijk | |
[pagina 231]
| |
karakter, eene zoo verdiende als schitterende hulde heeft gebracht! Wèlke toch mag de reden zijn, waarom ons Staatsbestuur in het projekt van zijn praalmonument zoo maar in 't geheel geene rekening heeft gehouden van de zoo gegronde als vaderlandslievende opmerkingen die hem desaangaande van onderscheidene zijden, o.a. in de Revue de Belgique door een der meest gezaghebbende penvoerders, werden gemaakt? Waarom bij de produkten onzer officieele bouwkunst nog steeds dat volslagen gemis aan nationaal karakter? - De voorname oorzaak van dit kwaad ligt hierin, dat onze bouwkundigen op de akademie van beeldende kunsten zich al te veel met de studie der vreemde, al te weinig met die eigen kunst hebben bezig gehouden, zoo dat zij onze nationale zelfstandigheid op artistiek gebied niet genoegzaam kennen noch waardeeren. En dààrbij komt het dat men in Belgie, zoowel als in Frankrijk, in de groote praalgebouwen altoos denzelfden uitheemschen trant vindt; altoos dezelfde zuilen, pijlers, frontons en verdere ornementen, altoos dezelfde gekke nabootsingen van een voor òns belachelijk model, welk onverschillig op àlle gebruiken wordt toegepast: voor een' schouwburg als voor eene kerk, voor eene caserne als voor eene handelsbeurs! De Chronique heeft gelijk: ‘il appartient à la presse de dénoncer l'enseignement qu'on donne dans nos écoles des beaux-arts, enseignement en contradiction directe et perpétuelle avec nos moeurs, nos goûts et notre climat: une architecture née sous un ciel sans nuages ne convient pas sous un climat brumeux et changeant.’ Inderdaad, het onderwijs der beeldende kunsten moge, technisch beschouwd, bij ons in vele opzichten verdienstelijk wezen, het wordt tijd dat men daarbij wat meer het eigen schoone behartige; het wordt tijd dat men ervan afzie bij ons zoo overal en in alles de grieksche architectuur na te apen; het wordt tijd dat men eens voor goed op de baan eener echt nationale bouwkunst kome. En dan, als men dien weg zal hebben ingeslagen, eerst dàn | |
[pagina 232]
| |
zal men praalbogen kunnen oprichten die, althans wat de kunst betreft, waarlijk een nationaal karakter dragen.
***
To be or not to be! ‘Zal hij worden afgebroken?’ of - ‘mag hij blijven staan?’ was de dubbele vraag, die dezer dagen, na afloop van een der zittingen des Gemeenteraads, uit de Antwerpsche bevolking opging. Deze vraag betrof den Blauwen Toren, een merkwaardig overblijfsel der oudste omheining der stad Antwerpen, die reeds van de XIVde eeuw, en volgens sommige oude kronijkschrijvers wellicht nog van vroeger dagteekent. Tot nog toe heeft deze toren aan de afbrekingszucht der stadvergrooters en verfraaiers triomfantelijk weerstand geboden. Thans was is den Raad, namens een bijzondere commissie, het formeel voorstel gedaan den Blauwen Toren af te breken, onder voorwendsel van ‘stadsverfraaiing’ of zooiets. Onder voorwendsel, ja, want dat die kleine vestingstoren aan 't effekt van het zich daarnaast verheffend Paleis der nieuwe Nationale Bank in 't minste schaden zou, is iets dat zelfs door den architekt van laatstgenoemd gebouw ten stelligste wordt ontkend. Van hetzelfde gevoelen zijn al de meest bevoegde kunstkenners, en al de oudheidkundige of artistieke vereenigingen onzer stad, die aan den Raad door vertoogschriften het behoud van den Blauwen Toren hebben gevraagd. Dat er dus tegen het hooger vermelde voorstel tot afbraak geldige redenen genoeg werden ingebracht spreekt van zelfs. Een der raadsleden, onze gevierde Vlaamsche schilder Victor Lagye heeft met evenveel talent als overtuiging de besluitselen der Commissie bestreden. En hierin was hij wel zeker de tolk der Anwerpsche bevolking, want niet alleen kunstkenners en liefhebbers van oudheden, maar ons volk in 't algemeen zou dit oud gebouw, welke reeds in den grijzen voortijd getuige was van Antwerpen's roem, en grootheid, wel zeker ongaarne zien verdwijnen. Immers, na de overblijfselen der oude Burcht is de Blauwe Toren een onzer oudste historische monumenten. | |
[pagina 233]
| |
En toch - zou men het gelooven? - toch heeft de meerderheid van den Gemeenteraad de besluitselen der Commissie goedgekeurd en de afbraak van den Toren gestemd!... Onnoodig erbij te voegen dat zoo'n besluit bij de bevolking een zeer ongunstigen weerklank heeft gevonden en de geheele Antwerpsche pers, zonder onderscheid van politieke kleur daartegen vrij onzacht is uitgevaren. Men heeft het dààrbij niet gelaten. Tegen het onverdiend vonnis, dat door den Raad was uitgebracht, werd al dadelijk in appèl gegaan, 't is te zeggen dat men zich tot den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft gewend, ten einde door zijne hooge tusschenkomst tòch nog het behoud van den Toren te verkrijgen. En waarlijk! het schijnt dat dit laatste reddingsmiddel kans heeft tot gelukken; want reeds heeft minister Rolin Jaecquemyns met het Antwerpsch Stadsbestuur onderhandelingen aangeknoopt, die zeer waarschijnlijk op de eene of andere manier aan de openbare denkwijze op dit punt voldoening zullen geven. |
|