De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijBrieven uit Zuid-Nederland.IV.Kortrijk, 1 Mei 1879. Waarde Vriend,
De burgerlijke, gothische gebouwen, welke voornamelijk in de laatste tijden der middeleeuwen, werden opgetrokken, zijn hier te lande nog vrij talrijk. Het is vooral in Vlaanderen, dat men, bijna in elke stad, van die nooit geëvenaarde kunstjuweelen aantreft, waarop - zooals onze Ledeganek zong - ‘de vreemdeling in stomme aanbidding staart.’ Dit is ook niet te verwonderen. Vlaanderen, waar vroeger de hulde den menschelijken belangen gewijd, met de eer die aan de Godheid wordt bewezen, in grootheid en pracht gelijken tred hield, dat Vlaanderen overvleugelde toen andere gewesten, onder betrek van nijverheid en kunst, omdat het, zijn' eigen | |
[pagina 234]
| |
aard niet verloochende, zijn' aangeboren kunstzin niet afstond, om anderen na te apen. De Gemeente riep vier soorten van openbare gebouwen in 't leven, welke vóór de 13e eeuw, om zoo te zeggen ongekend waren: de belforten, de hallen, de stadhuizen en de huizen, waarin de gilden en ambachten zich vereenigden, om hunne eigene belangen of zaken van algemeene aangelegenheid te bespreken. Het belfort was het zinnebeeld der gemeentevrijheid; het stadhuis herinnerde de wetten en de gemeente waardigheid; de vergaderplaatsen der gilden en ambachten deden denken aan dien geest van overeenkomst en onderlinge bescherming, welke de burgers tot broeders maakt, en waardóor de kleinste dingen groot worden kunnen. De hallen verbeeldden de nijverheid en den koophandel, waaraan de gemeenten hare grootheid en macht te danken hadden. Het belfort en de hallen waren de eerste burgerlijke, openbare gedenkstukken, welke de Vlaamsche steden en ettelijke dorpen versierden. Talrijk zijn nog de gebouwen van dien aard, welke ons Vlaanderens geschiedenis, Vlaanderens grootsch verleden voor den geest roepen. De belforten van Doornik, Gent, IJperen, Brugge, Lier, Nieupoort, Aalst, Brussel, Bergen, enz., getuigen van de weelde der Vlaamsche gemeenten, van den onsterfelijken roem van het voorgeslacht. Het oudste dier reusachtige overblijfsels van vroegeren welstand is het belfort van Doornik. *** Tijdens de 13e eeuw en zelfs gedurende een groot deel der volgende eeuw, waren de stadhuizen nog onbekend. De magistraten zetelden in gewone burgershuizen, in de zalen der belforten, der hallen en der stadspoorten; soms ook onder den blooten hemel. De merkwaardigste stadhuizen in Belgiê zijn, zonder tegenspraak, die van LeuvenGa naar voetnoot(1), OudenaardeGa naar voetnoot(2), BrusselGa naar voetnoot(3), BruggeGa naar voetnoot(4), GentGa naar voetnoot(5), AalstGa naar voetnoot(6), BergenGa naar voetnoot(7), Zout-Leeuw en Kortrijk.
***
Een jaar na het leggen van den eersten steen van het stadhuis van Oudenaarde in 1526, sloeg men de handen aan het werk voor dat van Kortrijk. ‘Het moet zijn dat dit laatste gebouw in betrekkelijk korten tijd is | |
[pagina 235]
| |
opgericht geweest, want de handvesten van Oudenaarde melden dat de heeren van den Stedelijken raad reeds in 1528 een' schilder en een heeldhouwer naar Kortrijk zonden, om er de teekening op te nemen der twee schouwen en der balustrade van het stadhuis.’Ga naar voetnoot(8)
Het stadhuis van Kortrijk is veel langer dan breed, tamelijk groot en enkel langs twee kanten van de andere gebouwen afgezonderd. De voorgevel, welke op de Groote Markt uitzicht heeft, is over ettelijke jaren zeer fraai hersteld geworden. De schoone vensters en de overdekte nissen, waarin de beeldenGa naar voetnoot(9) der graven van Vlaanderen prijken, geven heel het gebouw een ongemeen prachtig voorkomen. Van binnen bewondert men de in 1875 herstelde schepenzaal en de Raadzaal. Beide plaatsen zijn elk versierd met eene heerlijke schouw in allerfijnst gothischen stijl. - Daarover zal ik in eenen volgenden brief wat verder uitweiden. In de Schepenzaal, vardienen buiten de schouw, de muurschilderingen van de heeren Guffens en Swerts de grootste bewondering. De twee kunstenaars hebben zich meesterlijk van hunne lastige taak gekweten. Zeven prachtige tafereelen, vol gloed en leven, tooveren ons de Kortrijksche beschaving der 13 vroegste eeuwen onzer tijdrekening voor den geest, De HH. Amandus en Elegius, die de leer van den Heiland aan de leieboorden verspreiden; Filip van den Elzas verbeeldt de vrijmaking der Leiestad en Boudewijn IX de ontwikkeling der vrije instellingen, der kunsten, van nijverheid en koophandel. Beatrix, dame van Kortrijk, de geleerde Seger en Diderik van Assenede herinneren ons den bloei der letteren en wetenschappen; terwijl de episode uit den Gulden Sporenslag ons denken doet aan den reuzenstrijd der heldhaftige Vlamingen tegen vreemden dwang en dwinglandij. Kortom, heel de aanblik van die prachtige zaal spreekt ons van de grootheid, den vrijheidszin, de macht en de rechterlijke instellingen der gemeenten, van de zeden en gebruiken onzer roemrijke voorvaderen.
Jacob Stinissen. |
|