kunst zoo fier is, soms al eens het spreekwoord willen toepassen: ‘geen sant verheven in zijn land’?
Dit vroegen wij ons dezer dagen af, bij de zeer geringe opkomst van 't publiek op de vertooning van ‘Liederik’ door het operagezelschap van Brussel. Een Vlaamsch zangspel, van twee Antwerpsche schrijvers, waarin al de hoofdrollen door Antwerpsche zangers op uitstekende wijze worden vervuld, ziedaar voorzeker elementen genoeg, om de Antwerpenaren naar den Schouwburg te lokken. En toch was dien avond de zaal nauwelijks half bezet! - Gewis niet zeer aanmoedigend!
Onze Vlaamsche operazangers - de dames Werij en Lamorie, en de heeren Verhees en Doré aan 't hoofd - hebben niettemin dapper hun best gedaan, om het werk der heeren Billiet en Mertens een onverdeelden bijval te verschaffen, eene taak waarin zij dan ook op eervolle wijze zijn geslaagd.
Door hetzelfde gezelschap werd ook gespeeld Miry's gekend operetje ‘De occasie maakt den dief’.
Verder kregen wij nog, als oorspronkelijke stukken: ‘Die brave Mijnheer Zakkers!’ een nieuw blijspel van Rosseels, dat wij liefst onbesproken voorbijgaan, en Quentin Metsys, tooneelspel in drie bedrijven door Jos. Van Hoorde.
Laatstgenoemd stuk, dat hier voor de eerste maal tijdens de Rubensfeesten door liefhebbers werd opgevoerd, is niet van verdiensten onbloot. De figuur van onzen beroemden Quentin Metsys, wordt ons daarin met historische waarheid voorgesteld, alhoewel het ons voorkomt dat de schrijver in de zoo populaire levensgeschiedenis van dien genialen Antwerpschen kunstenaar - die door de liefde van smid, schilder werd, - wel méér stof tot dramatisch effekt had kunnen vinden. In hoofdzaak nogtans is het stuk goed opgevat en goed geleid; doch het boeit niet genoeg, omdat het niet sceniek is uitgewerkt. De gang is wat slepend, en de taal soms wat opgeschroefd. Voeg daarbij dat het bijzonderste tooneel (3de bedrijf) op eene in 't oogvallende onwaarschijnlijkheid berust. Dat De Vos, door afgunst en minnennijd gedreven, gaarne beletten zou dat zijn medevrijer Metsys tot