De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijBoekbeoordeeling.I.
| |
[pagina 172]
| |
meene grondslagen uit te voeren. Daarvan leveren de verslagen over de werkzaamheden dier afdeelingen het verheugend bewijs. Ik weet het, die stukken worden meestal overgeslagen, de lezer houdt in het algemeen enkel aan de Mengelingen. Welnu, zij die zulks doen, hebben ongelijk; ik mag het hun verzekeren; want de meeste verslagen bevatten mededeelingen van het hoogste belang. Zoo zal wel geen oprechte Vlaming met onverschilligheid uit het verslag der Afdeeling Antwerpen vernemen dat, toen een liberale maar franschgezinde advokaat onze bemoeingen, om de moedertaal tot werktuig bij het onderwijs der jeugd te doen dienen, in een vlugschrift aangevallen en zeer verkeerd beoordeeld had, onze vrienden in de Scheldestad aanstonds in het krijt traden, en dat de heer Pecher, het hoofd van het Antwerpsch liberalisme, hun bij die gelegenheid de volgende merkwaardige woorden schreef: ‘Ik denk dat het Vlaamsch volk niet kan onderwezen worden in eene vreemde taal.’ Eene kostbare waarheid, waarop wij thans vooral de openbare aandacht moeten vestigen. De Afdeeling Brussel zond een verzoekschrift aan den Gemeenteraad der hoofdstad met het doel om een standbeeld voor onzen onsterfelijken Marnix van Sint-Aldegonde in zijne geboorteplaats te doen oprichten. Sedert lang is een besluit in dien zin door de Brusselsche burgervaders genomen, en zelfs een ontwerp goedgekeurd; waarom heeft men nog niet de hand aan het werk geslagen? Mij dunkt dat eene stad, die met zooveel bereidwilligheid, ik zou wel zeggen met geestdrift, den franschen inpalmer Belliard, zeer kort na zijnen dood, op de eerzuil der onsterfelijkheid verhief, en den fanatieken franskiljon Gendebien insgelijks die eer waardig schatte, zich niet zou moeten laten verzoeken om het beeld van den voortreffelijksten harer zonen voor tijdgenoot en nakomeling in metaal te vereeuwigenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 173]
| |
Ook het verslag van het Algemeen Bestuur is zeer belangrijk: stippen wij slechts den brief aan, die aan den nieuwen Minister van Binnenlandsche zaken gezonden werd, om hem een vertoog aan te bevelen, waarin de gelijkstelling onzer twee landstalen bij het examen voor den Prijs van Rome gevraagd en aan zijnen voorganger in 1873 gezonden werd, doch zonder antwoord bleef. Zeer lezenswaardig is ook het verslag van den heer Vuylsteke over de uitvoering der wet van 17 Augusti 1873 betreffende het gebruik der Nederlandsche taal in strafwettelijke zaken. Uit dit verslag blijkt dat de wet meestal gebrekkig uitgevoerd en op sommige plaatsen zelfs ontdoken wordt. Daaraan zal slechts dàn een einde komen, wanneer onze moedertaal in de drie hoofdafdeelingen van het openbaar onderwijs de plaats zal bekleeden, die haar van rechtswege toekomt, en niet meer als asschepoetster, als een bastaard, eene verstooteling zal behandeld worden. Het verkrijgen van die noodzakelijke, onbetwistbare wijziging aan onze schoolprogromma's zij meer dan ooit onze leus, het doelwit, waarop wij al onze krachten moeten richten. De Mengelingen zijn, gelijk gewoonlijk, van verschillenden aard: eene novelle, eene levensbeschrijving van prof. Schrant, aan wien koning Willem de eervolle taak had opgedragen bij de Vlaamsche jeugd liefde voor de sedert eeuwen verwaarloosde moedertaal op te wekken, belangrijke Historische herinneringen, eenige nuttige wenken over de keuze van een beroep en ten slotte nauwkeurige inlîchtingen over Telephone, Microphone, Phonograaf. Al die opstellen komen ook in den Volksalmanak van het ‘Willems-fonds’ en zijn derhalve in het bereik van iedereen, die zijne kennis wil uitbreiden.
Gent. J. Micheels. | |
[pagina 174]
| |
II.
| |
[pagina 175]
| |
zuiver geschreven biographie van den patroon der vereeniging. Daarin komen eenige bijzonderheden voor, welke wij nog nergens hadden aangetroffen. - Zijn verzenstukje ‘Avond’ is allerliefst. Dàt is echte poëzij. ‘Lize’, van de Noord-Nederlandsche schrijfster, Mevr. Lamping-Bosse, is eene goed afgewerkte novelle, die door de maatschappij J.F. Willems, met den 2n prijs werd bekroond. Wèlverdiende onderscheiding! Edm. Van Herendael leverde eenige flink vertaalde tafereelen. Vooreerst uit Lord Byron's Caïn; verder ExcelsiorGa naar voetnoot(1), naar den Amerikaanschen dichter Longfellow en Mozes op den Nijl, eene soort van oratorio, dat, zoo het schijnt, door Emiel Wambach getoonzet wordt. Laatstelijk nog een zeer lezenswaardig opstel over de poging tot verzoening door den Hertog van Alençon, na den aanslag op Antwerpen. Julius Van der Voort nam enkel als novellist de pen ter hand, maar dit met zeer goed gevolg. Hij leverde een drietal novelletjes, die zeker niet van verdiensten ontbloot zijn. ‘Over Dietschen verzenbouw’, door Alf. Dekkers, een dichter die ons vroeger in den Kunstbode nu en dan een pennevruchtje te smaken gaf, is een warme, overtuigende pleitrede tot navolging van den verzenbouw onzer oude dichters. Het tweetal gedichtjes van P.A. de Vos: ‘Het gevangen Vogeltje’ en ‘Aan 't Vaderland’ hebben niet veel om 't lijf, en de vertaling van Dela Martîne's Chrétien mourant - een stuk dat afgezaagd is - ware onzes dunkens, veel beter in de portefeuille gebleven. Het landjuweel van Antwerpen verdient gelezen te worden. Hendrik Claes handelt daarin over den groei en den bloei der rederijkkamers in de XVIe eeuw. ‘'t Is Nacht’ van Julius Van Herendael is als inhoud gansch niet nieuw. Het bevat ook versleten vormen en is | |
[pagina 176]
| |
daarbij op menige plaats vrij stroef. Zoo botsten wij in de laatste niet minder dan acht keeren op 't. Dezelfde schrijver sluit het Jaarboek met een geschiedkundig opstel: ‘Twintig jaren uit de Geschiedenis van Nederland’ Noemen wij nog de alleszins lezenswaardige verhandeling van J.B. Van Camp - waarvoor hij vrij wat statistieken mocht raadplegen! - en een gedichtje van Fr. De Ceuster, dan hebben wij al de bijdragen aangestipt. Voor een paar jaren, sloot de heer J. Staes in den Kunstbode zijne beoordeeling van den tweeden jaargang van het Jaarboek der Letterkundige Vereeniging ‘Jan Frans Willems’, met deze woorden: ‘Het Jaarboek, dat voor ons ligt heeft veel vooruit op zijnen voorganger en zal wel licht door den derden reeds aangekondigden jaargang nog overtroffen worden.’ Welnu, wij eindigen met onze meening uit te drukken, dat, in 't algemeen genomen, die voorzegging in 1878 is verwezentlijkt geworden.
Kortrijk, Maart 1879. Jacob Stinissen. |
|