| |
| |
| |
Anneessens.
Historische schets.
De vrede van Utrecht, bekrachtigd door het verdrag van Rastadt (6 Maart 1714) bracht ons land onder het huis van Oostenrijk, op voorwaarde nogtans dat de Bataafsche Republiek dàt gedeelte des lands als waarborg zou ontvangen, welk aan Spanje had toebehoord; zij moest dan ook eerst onze landen in bezit van den Keizer stellen, wanneer hij deze waarborg bij verdrag verzekerd had. Het is derhalve met dit inzicht dat er te Antwerpen onderhandelingen werden geopend, die eindigden met de onderteekening van het voor ons land zoo nadeelige Barrière-traktaat, op 15 November 1715.
Nadeelig inderdaad, want dit traktaat bepaalde o.a. dat Holland in de bijzonderste versterkte plaatsen een leger zou behouden, - dat Holland, in geval van oorlog, geheel de tusschen de Schelde en de Maas gelegen landstreek tot aan den Demer, onder water zetten mocht, - dat ons land jaarlijks 1.250.000 gulden voor de vreemde soldaten opbrengen zou, - dat de Schelde gesloten bleef, - dat de Keizer zich verbond de leeningen te voldoen die in Holland onder de regeering van Karel II werden gesloten, om België te verdedigen, enz. enz.
De toestand onzes lands was alles behalve bevredigend: overal heerschte verlamming, onzekerheid, wantrouwen; handel en nijverheid kwijnden en de schatkisten waren totaal uitgeput. Tot overmaat van ongeluk had het verschil van godsdienst eigen verdeeldheid onder het volk gestrooid, en er behoefde veel behendigheid, voorzichtigheid vooral, om de onwêerswolk te verdrijven die boven het vaderland hing. Ongelukkiglijk ging men juist in tegenovergestelden zin te werk.
Wel koos Karel VI tot Algemeenen Bestuurder, den hertog
| |
| |
Eugeen van Savooien, een moedig krijgsman, tevens een wijs en bekwaam bestuurder; doch de hertog die op dat oogenblik bezig was met Hongariën tegen de Turken te verdedigen, kon zelf de teugels van 't bewind niet in handen nemen en zond hier als zijn gevolmachtigde den Markgraaf de Prié.
Het was op 16 November 1716 dat de Prié zijne intrede te Brussel deed, en hij mishaagde onzen voorouders, van den eersten stap dien hij op onzen grond zette. Men wist dat onze zeden en gewoonten hem onbekend waren en voorzag bij gevolg dat men niet veel goeds van zijne regeering te verwachten had. Meermalen dan ook liet het volk zijne ontevredenheid blijken, maar hij wist het telkenmale tot kalmte te brengen, of liever te dwingen. Gedurende acht jaren bestuurde hij 's lands zaken tot algemeene ontevredenheid des volks, zóódanig dat de Keizer zich verplicht zag hem terug te roepen.
Eén feit vooral, waarvan de Prié de oorzaak is, maakt hem ons hatelijk, namelijk de veroordeeling van Anneessens. Deze was een vrijheidslievend burger, die den moed had het recht van het volk tegen den overmoed en de dwingelandij van den vreemden markgraaf de Prié te verdedigen. De markies, die reeds door kleinere zaken de bevolking tegen zich verbitterd had, verzocht de nieuw gekozen dekens der natiën, den eed af te leggen op het reglement van 12 Augusti 1700, waarbij door den keurvorst van Beieren, op last van het hof van Madrid, de voorrechten der Gilden erg waren verminderd.
De dekens weîgerden aan dit verlangen toe te geven; zij eischten hun volle recht, en toonden zich enkel bereid, even als hunne voorgangers, den eed af te leggen op het reglement van 1619.
Voorzeker hadden zij volkomen gelijk; het land was al genoeg vernederd, ja, tot wingewest van den vreemde gemaakt; 't volk wilde ten minste zijn eigen meester blijven en zijn oude vrijheden ongeschonden bewaren!
Door die weigering gedwarsboomd, trachtte Prié door allerhande middelen de Dekens te overhalen. Zoo werd door den Raad van Braband, op 11 Juni 1717, een bevel uitgevaar- | |
| |
digd, om de Dekens te verplichten den geeischten eed af te leggen. Bij elke gilde afzonderlijk werden er pogingen aangewend, en ziende dat hij nog niets geholpen was, kondigde de Raad van Braband een nieuw besluit af (24 Juli) de Dekens nogmaals tot het afleggen van den eed verplichtende en ‘vergunnende, in geval van weigering, aan de twee eerste lichamen te doen, al wat de drie gezamentlijk hadden kunnen doen.’
Dit tweede besluit bleef zonder uitwerksel, evenals het eerste, evenals zijne poging gedurende den paaschtijd, de Dekens in den biechtstoel te doen overreden. Zij bleven weigeren, steunend op hun goed recht, en omdat zij ondersteuning vonden bij een gedeelte van den adel, van de staten, en zelfs bij den Raad van Braband.
Aangezet door den Keizer, die hem schreef: ‘Het was altijd eene wijze staatkunde, in het begin eener regeering, met goedertierenheid en zachtheid te werk te gaan, in zoover de eerbied en het aanzien die den vorst toekomen er niet door gekrenkt worden,’ wachtte de Prié dan ook om geweld te gebruiken, tot dat de Keizer als Vorst der Nederlanders herkend was, wat in October 1717 gebeurde.
Het was onnoodig langer nog te aarzelen. Thans moest er maar met kracht worden doorgewerkt, om het oppergezag des Keizers staande te houden.
Op 24 Mei 1718 werden de Dekens nogmaals op het stadhuis te Brussel bijeen geroepen, en na een paar bedreigingen, zoete woorden en andere middelen, gelukte het de Prié eindelijk van Van Yper (een der dekens) den eed, op het reglement van 1700 te ontvangen.
Zoodra het volk, dat op de Groote Markt vergaderd stond, dit vernam en Van Yper van het stadhuis zag komen, achtervolgde het den lafaard en dreigde hem te dooden. Van Yper vluchtte, en het was slechts met veel moeite dat hij er in gelukte aan de woede des volks te ontsnappen.
Gansch de bevolking was te been. In het huis van den burgemeester, die naar men vernam Van Ypers medeplichtige was, werd alles verbrijzeld, en de zaken schenen tot het
| |
| |
uiterste te zullen komen; want overal hadden er botsingen plaats tusschen burgers en soldaten. Den volgenden dag verspreidde zich in de stad de tijding dat de bevolking van Antwerpen en van Leuven het voorbeeld van Brussel volgde, dat men er insgelijks de vaan des oproers ontrold had, ja, dat zelfs de Leuvenaars reeds in aantocht naar Brussel waren, om het volk der hoofdstad te helpen.
Aanvankelijk wist de Prié niet wàt beslissen: toegeven of geweld gebruiken. Het lot des Keizers stond op het spel! Ten laatste, van alle zijden gedrongen, zag hij zich verplicht toe te geven, en de Dekens tòch op het reglement van 1619 den eed te laten afleggen. Verheugd over deze overwinning vierde het volk feest; de stad werd verlicht en de standaarts der Gilden wapperden triomfantelijk van den toren van 't stadhuis.
Ons volk had thans meer dan ooit de overtuiging dat het goede recht aan zijne zijde was, en de Naties vroegen dan ook weldra de intrekking der besluiten van 11 Juni en 22 Juli 1717. Op aandringen van den Staatsraad gaf de Prié dit toe, en later verlangden zij de intrekking van al de besluiten uit den Raad van Braband, die tegenstrijdig met hunne voorrechten mochten wezen.
Dit was echter spoediger gevraagd dan verkregen; maar het volk wilde het, en ziende dat men er niet goedschiks in toestemde, leverde het zich over aan geweld. Vele huizen werden geplunderd, waaronder de Kanselarij en die der leden van den Raad van Braband, welke als vijandig aan 's volks eischen bekend waren.
Brussel - de verzamelplaats van allerhande vreemdelingen, die zich gewoonlijk de minste omwenteling ten nutte maken - Brussel werd gedurende eenige dagen het schouwspel van zóódanige gruweldaden, dat de burgerij zelve met schrik werd bevangen en de gilden en burgerwachten hun uiterste best moesten doen om de orde te herstellen. De Prié wilde van die gelegenheid gebruik maken om manschappen in de stad te laten komen; maar de naties, die terecht vreesden dat, eenmaal de troepen in de stad, het schier onmogelijk zijn zou, hen eruit te krijgen, verzekerden het Magistraat
| |
| |
dat zij niets in die onlusten te zien hadden. Al de burgers, zonder onderscheid van persoon of rang, van 16 tot 60 jaar, werden onder de wapens geroepen. Weldra bevonden zich te Brussel meer dan 12,000 gewapende mannen, die de orde herstelden en de troepen buiten de stad hielden.
Het kon niet anders of deze handelwijze, dit gedwongen toegeven aan den machtigen volkswil, moest de Prié meer en meer verbitteren; hij besloot dan ook zich te wreken, door den ondergang van Brabant te bewerken. Te dien einde zou de zetel van het Gouvernement van Brussel naar Gent worden overgebracht, de Raad van Brabant en de Rekenkamer naar Leuven verplaatst, de Gilden en Ambachten vernietigd, op kosten der stad Brussel een sterk kasteel gebouwd, om aldus de stad immer in bedwang te kunnen houden. Dit was nog niet alles: tot ellende en armoede moest Brussel vervallen; immers, wanneer het volk eenmaal uitgeput zijn zou, dan zou het den moed verliezen zich nog tegen zijnen wil te verzetten; de Prié wilde ten uitvoer brengen, wat hij op 25 Juli, aan den keizer schreef: ‘Ce pays doit perdre ses privilèges; autrement les privilèges perdront le pays.’
de Prié kon echter niets doen. De Gilden, die bij het volk in goed aanzien stonden, werkten al zijne willekeurige besluiten tegen en riepen hem voortdurend tot handhaving der wetten en vrijheden des lands. Hij weerhield zich nog tot hij de noodige versterking van volk zou gekregen hebben, en had intusschen nog wel duizend kleine botsingen met het volk, die wel eens tot oploopen overgingen, maar spoedig gestild werden. Er smeulde echter vuur onder de assche, een vuur dat spoediger dan men dacht zou losbarsten, want de Prié moest zich wreken en liet met dit inzicht in 't geheim soldaten te zijner hulp komen. Terwijl de Markies op 30 Januari 1719 te Antwerpen was, om het huwelijk van zijnen zoon bij te wonen, kwamen een vijftigtal personen van Etterbeeck naar Brussel, al zingende en met fakkels in de hand, verkleed en voortdurend roepend: ‘Leve Spanje, leve Koning Philips’. De rust werd echter niet in 't minste gestoord. Den volgenden dag hoorde men hetzelfde geschreeuw
| |
| |
herhalen, maar ditmaal waren er maatregelen genomen, want overal waren de wachten verdubbeld.
Weldra werd het bevel afgekondïgd waarbij alle landloopers of personen zonder opgegeven verblijf, binnen de 48 uren Brussel moesten verlaten of anders gebannen werden en tot lichamelijke straffen veroordeeld. Alle samenscholingen werden verboden, en de vrijheidslievende gilden en burgerwachten mochten niet vergaderen, op gevaar af als ‘ruststoorders’ gestraft te worden!
Zoodra de gestelde tijd verstreken was, werden er in de herbergen en andere woningen huiszoekingen bevolen; talrijke personen werden aangehouden en naar de Steenpoort gebracht, waar ze gegeeseld, gebrandmerkt werden en vervolgens gebannen.
Dit alles verwekte opschudding onder het volk, zoodanig dat men den volgenden morgend plakkaten op de muren der stad lezen kon, waarin men het volk tot den opstand riep en de Prié, ten einde de verwezentlijking van dit plan tegen te houden, geld uitloofde aan de verraders dezer stoute daad.
Ziende dat men het bij het morren liet om zijn geweld tegen te gaan, dacht de Prié het oogenblik gekomen om eindelijk zijne reeds zoo dikwerf mislukte poging te doen zegenpralen, namentlijk de dekens der gilde den eed te doen afleggen op het reglement van 12 Augusti 1700, op straf, ditmaal, van eeuwige verbanning en berooving van alle goederen, wat de Raad van Brabant goedkeurde.
Even als vroeger had de Prié misgerekend. Noch bedreigingen, noch geweld, noch zoete woorden, niets kon die taaie mannen, die echte afstammelingen der Gemeentevaders en der Geuzen, zij, die
‘wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden,’
niets kon hen overhalen.
Hun aanvoerder was de zeventigjarige Anneessens, stoeldraaier van beroep en deken van St-Nicolaas-ambacht, die op 25 Februari 1660 uit geringe ouders geboren was, maar zich tot verscheidene aanzienlijke ambten en eereposten had weten
| |
| |
te verheffen. Ofschoon oud, bezat hij nog den moed en het vuur der jeugd, en had de vrijheid boven alles lief. Groot was de invloed dien hij op het volk bezat, want door het lezen van nuttige boeken, wist hij zich degelijke kennissen aan te schaffen; hij was zeer goed bekend met de wetten en rechten des lands en was daarenboven zeer welsprekend.
Spoedig, helaas! moest Anneessens zijne vaderlandsliefde met zijn leven betalen! Op verraderlijke wijze maakte men zich van hem en van zijne gezellen meester: Anneessens en de deken Gabriël Dehaeze, ketelmaker, werden verzocht bij den kolonel Falck te komen; en Jan Frans Lejeune, zadel- en koetsmaker, deken van St-Jansambacht, Jan Frans Van der Borght, lakenkoopman, deken van St-Laurentiusambacht, bij den kolonel Khevenhuller. Men zei dat het was om over bestellingen betrekkelijk hun ambacht te spreken; maar men liet hen niet meer vertrekken; zij werden gevangen genomen en - tusschen eene dubbele rei soldaten, met geladen geweer, - naar de Steenpoort overgebracht (14 Maart 1719).
Aanstonds werden er bij de gevangenen huiszoekingen bevolen, en verscheidene personen, vreezende dat er nòg aanhoudingen zouden gedaan worden, namen de vlucht.
Het volk, dat in Anneessens een leider, een raadsman, ja een vader verloor, wilde zich over de Prié's onrechtvaardige handelwijze wreken; het liep naar de Groote Markt en stak het vuur aan het schavot, dat daar immer als een bedwangmiddel staan bleef. Om verdere onlusten te vermijden, werden er spoedig soldaten in al de richtingen der stad uitgezonden. Nog menig gevecht had er echter plaats tusschen de burgerij en de vreemde soldaten, die zich op schandalige wijze gedroegen, zonder dat de Prié iets deed om zulks te beletten. Hij dacht dat zijne stoutmoedige handelwijze de ambachten met schrik zou hebben vervuld, en hij riep de dekens bijeen om de schattingen van 1717 te stemmen. Eerst boden zij wederstand, maar stemden ten laatste toe; de Prié kon er echter niet in gelukken hen over tehalen de schattingen van 1718 te stemmen vóor dat aan de gevangen dekens de vrijheid werd terug geschonken. De Prié weigerde en was zóózeer vergramd, dat hij al de dekens met den dood bedreigde.
| |
| |
Intusschen waren reeds drie weken sedert hunne aanhouding verloopen. Nog zuchtten zij in den kerker, zonder te weten waarvan men hen beschuldigde. Zelfs wilde de Prié die ongelukkigen op de pijnbank brengen, ten einde hunne ‘medeplichtigen’ te kennen; doch de Raad van Braband weigerde in die onmenschelijkheid toe te stemmen. Dan wilde hij zijne slachtoffers anders treffen: hij weigerde hun advokaten, om hen te verdedigen; zelfs konden die onplichtig gevangenen pen noch papier bekomen, om zelf hunne verdediging te schrijven! En, wat nog wreeder was, de dwingeland verbood hun hunne vrouw, kinderen, bloedverwanten, vrienden te zien of te spreken; hij liet hun niet toe hunne godsdienstige plichten te vervullen; en ten einde hun alle gemeenschap met de wereld te ontnemen, werden de venters van hunne gevangenis dicht gemetseld, zoodat die moedige vaderlanders daar als levend begraven werden!
Die snoode handelwijze van de Prié bleef niet ongekend; zij verwekte de grootste verontwaardiging onder het volk. - Meer dan éen geestelijke moest vluchten, omdat hij in zijn sermoen die ongelukkige slachtoffers van de Prié's wraakzucht dorst verdedigen en nietaarzelde de barbaarschheden van den bestuurder aan te vallen.
(Wordt voortgezet).
Edw. Van Bergen.
|
|