De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijEen Koninklijk Vlaamsch Conservatorium.Eene kwestie van het dringendste belang, ja, eene levensvraag voor onze Nationale Muziekbeweging doet zich thans voor: ‘Zal de Muziekschool van Antwerpen tot den rang van Koninklijk Vlaamsch Conservatorium verheven, natuurlijk met behoud van haren echt Vlaamschen geest en Vlaamsche strekkîng, om aldus door die verheffing haren werkkring te verbreeden en te versterken?’ In mijn vorig vlugschrift meen ik klaarblijkend (althans voor al wie lezen wil en zich daaraan gelegen laat) bewezen te hebben, wat ‘Muziekschool’ en ‘Conservatorium’ in hunnen echten zin beteekenen, en hoe beide instellingen, zich versmeltend, een soort van ‘Hoogere Muziekschool’ tot stand brengen.Ga naar voetnoot(1) Zeker moet er, benevens het stichten van een dusdanig Instituut, in het Vlaamsch land een gebied mogelijk gemaakt | |
[pagina 72]
| |
worden, door zedelijke aanmoediging en stoffelijken onder stand, een gebied waarop de vruchten onzer Vlaamsche School kunnen worden benuttigd. Dit gebied, zouden de concerten, uitvoeringen, feestelijkheden, dramatische muziekale voorstellingen, enz., kunnen opleveren... dit alles in vlaamsch muziekalen zin opgevat, en wel vooreerst in onze drie Vlaamsche zustersteden.Ga naar voetnoot(1) Nu, wat onze Muziekschool in de bedoelde hervorming betreft, het schijnt dat sommigen in Antwerpen zelven daarin moeilijkheden zien. Doch wèlke redenen brengt men in, tegen het verheffen dier School tot den rang van Koninklijk Vlaamsch Conservatorium van den Staat? Het bijzonderste argument, dat men ertegen inbrengt is, dat de Stad daardoor haar volle gezag, hare autonomie over en tegenover de Muziekschool zou verliezen, en dat alsdan het gevaar voor centralisatie niet meer zou kunnen vermeden worden. Ik herken dat zulks in zekeren zin nog al bezwarend is, en niet door één woord kan wederlegd worden. Daar er vele omstandigheden ten voordeele der vervorming pleiten zal de geëerde lezer, verhoop ik, (even als ik het gezag en de autonomie der Stad in elk oogpunt eerbiedigende,) zich kunnen overtuigen dat onze kwestie van zulk hoog belang is, dat zij niet anders dan door de gezamentlijke krachten van Staat en Stad kan worden opgelost. Ziehier de tegenwerpingen, die - volgens ik rechts en links vernam - zooal tegen dit vruchtbaar ontwerp worden ingebracht: ‘Indien, zegt men, onze Muziekschool van zuiver gemeentelijke instelling, nu, even als die van Luik en Gent, Staatsconservatorium werd, dan zou de Stad - b.v. wat het benoemen van het personeel betreft - het meesterschap over de school niet alléén meer kunnen voeren. - Bijgevolg zou de Staat misschien, in later tijd, ons streven uit het oog kunnen verliezen en, bij de keuze van professoren en | |
[pagina 73]
| |
leerstelsels, van het Vlaamsch princiep afwijken. Daarbij vreest men dat, vermits de aldus hervormde school aan een gouvernementeel opzicht (inspectie) zou onderworpen zijn, het centraliseerend element er zich allengs indringen zou.’ Ziehier onze meening daaromtrent: Vooreerst over ‘centralisatie’ gesproken. Zulke centralisatie doet zich onder drie verschillige vormen voor, maar noch de ééne noch de andere vorm kan gevaar bijbrengen als men die door goede, ernstige voorzorgen weet te voorkomen. Die drie vormen zijn: 1o Geldelijke tusschenkomst van den Staat (beschermend stelsel); 2o Het benoemen, als recht der Stad, wanneer deze in de toelagen een grooter aandeel neemt dan de Staat. In dit geval bevredigt zich het Gouvernement met de eenvoudige ‘bekrachtiging’ der benoemingen; 3o Het benoemen, als recht van den Staat, wanneer het Gouvernement in de toelage een grooter aandeel neemt dan de Stad. In dit geval stelt de Stad enkel de benoemingen voor, en de Staat zelf benoemt. Met den tweeden en derden vorm - stellige inspectie. Door de thans bestaande geldelijke tusschenkomst van den Staat, bevindt zich onze Muziekschool reeds onder de toepassing van een' dezer vormen. Zij ontvangt eene toelage van het Gouvernement, maar deze is veel kleiner dan de Stadssubsidie. En toch, ondanks dien zweem van Staatsvorm, staat onze school vast op het Vlaamsch princiep gesteund, toch zij is van den beginne af (1867) door den heer Minister Van den Peereboom als dusdanig herkend geworden, en nooit heeft het Staatsbestuur eenige opmerking tegen onze richting in 't midden gebracht. Mijne vaste overtuiging is dus, dat, indien wij door Koning, Staat, Provincie en Stad als Koninklijk Vlaamsch Conservatorium herkend worden, en dit mits eene vaste bepaling van den aard en strekking der school, dat dan nooit iemand, wie het ook zij, de echt nationale toekomst van ons Conservatorium zou mogen of kunnen verhinderen. En dit zoowel wat de benoemingen, als wat de leerwijze van ons Vlaamsch onderwijsstelsel betreft. | |
[pagina 74]
| |
Eens dit punt afgedaan, wèlk hooger belang zou dan de Stad kunnen hebben om zich tegen de zoo gewenschte hervorming onzer School te verzetten? De éénige voorzorg der Stad - en elk van ons zal die voorzorg volkomen begrijpen en toejuichen - is: dat het Vlaamsch element in ons muziekonderricht rein en onvervalscht moet worden behouden. Welnu, indien er tusschen Staat en Stad een ernstige onverbreekbare overeenkomst wordt gesloten, waarin al de punten, die onze kunst-autonomie moeten waarborgen, zijn voorzien en degelijk vastgesteld, wordt alsdan die kwestie van benoemingen niet eene loutere kwestie van vorm? Bij de benoemingen zou de Stad aan 't Gouvernement hare candidaten voorstellen, en, volgens het algemeen gevolgde stelsel, zou dan de Staat uit die candidaten de titularissen benoemen, zoodat, in den grond beschouwd, het toch eigentlijk de Stad zou zijn die kiest. Op die wijze verstaan, is inderdaad die kwestie der Staatsbenoemingen niets méér dan een loutere formaliteit. En de Stad zal wel zeker méér belang hechten aan eene colossale ontwikkeling onzer Muziekschool, dan wel aan een prerogatief, dat zeker niet opwegen kan tegen de menigvuldige beweegredens die ten voordeele eener overeenkomst met het Staatsbestuur pleiten. Overigens, zooals ik hooger heb betoogd, wordt door een verdrag in bedoelden zin onze instelling volstrekt niet wat men noemt aan den Staat overgeleverd, zoodat er hier noch van gekrenkte eigenwaarde, noch van inbreuk op den gemeentelijken vrijheidsgeest sprake zijn kan.
***
Welke voordeelen zouden nu voor onze school verbonden zijn aan die verheffing tot Vlaamsch Conservatorium? Vooreerst, de rechtstreeksche herkenning eener op zich zelf bestaande Vlaamsche inrichting op muzikaal gebied! Wie zou den heilzamen invloed betwijfelen, dien zulks op de reeds door onze school gevormde leerlingen zou uitoefenen, en overigens op al diegenen die hart en zin hebben om zich onder ons te begeven? Welk een gewicht zou in gansch het | |
[pagina 75]
| |
land ons streven niet bekomen indien ons de titel en de voorrechten van een Vlaamsch Conservatorium werd geschonken? Zeker heeft onze school reeds enkele goede vruchten afgeworpen; doch, op den keper beschouwd, zijn wij hier toch als muziekschool tot nog toe niet veel meer dan eene succursale, eene voorbereidende school voor Brussel, Gent of Luik!! Natuurlijk zijn we dat niet volgens onzen wil en onzen geest, maar wij zijn het door de omstandigheden, wij zijn het ondanks ons zelven. Hoe dikwijls is het niet gebeurd dat onze beste leerlingen zich van ons verwijderden, met de hoop dat ze in Brussel, in Luik of in Gent meer prestige zouden krijgen en in de muziekale wereld beter aangehaald worden? - En dit is ook zoo! - Willen wij nu tegen zulke onloochenbare feiten ingaan?... Tot het volgen der lessen aan de Conservatoriums van Brussel, Luik en Gent verleent het Staatsbestuur jaarlijksche studiebeurzen van 1,200 fr. - Deze worden gegeven aan de beste leerlingen der Muziekscholen. Welnu, schier bij elken wedstrijd die tot het bekomen dier beurzen plaats heeft, zijn het leerlingen van Antwerpen die den palm behalen. 't Is een triomf voor de School zal men zeggen. Ja wel, maar elke triomf is voor ons een verlies, en indien Antwerpen zoo nog eenige ‘triomfen’ behaalt, dan zal 't er met onze School al vrij zonderling uitzien! - En dàn, ja, zal men ons vragen: ‘Waar, waar is nu dat leger componisten, zangers, instrumentisten, door de Vlaamsche Muziekschool opgeleid?’ En wij zullen moeten antwoorden: ‘Zij vullen de fransche Conservatoriums, de fransche theaters; zij zingen en spelen in den vreemde, omdat er in hun eigen land niets voor hen werd gedaan toen zij hunne artistieke hoogte bijna bereikt hadden!’ Het klein getal uitstekende leerlingen, die, ondanks het tegenwoordige stelsel, aan de Antwerpsche School getrouw blijven, doen het uit opoffering, uit overtuiging van princiep; maar hoe wil men dat ze vooruit kunnen indien ze niet even als de leerlingen der Conservatoriums het zijn, worden ondersteund? | |
[pagina 76]
| |
In den beginne der Antwerpsche School ontstond er een ware geestdrift onder allen: componisten, lyrische zangers en zangeressen, instrumentisten, allen bezield met het heilig vuur, wedijverden om het meest, en van sedert 1867 tot 1879 mag men zeggen, dat de School blijken van krachtig bestaan heeft gegeven, ja dat er eene moderne Vlaamsche Muziekschool aan 't worden is!... Maar die geestdrift moet ondersteund worden. Antwerpen's regeering moge mild zijn waar het de bevordering onzer Toonkunst betreft, toch zou het haar niet mogelijk zijn jaarlijks zoo wat 80 à 90,000 frs. uit te geven voor onze Muziekschool, en tevens een nieuw lokaal te bouwen, welk laatste er zoozeer noodig is. - Om zoo een grootsch werk recht te zetten schijnt ons eene overeenkomst tusschen Staat en Stad onontbeerlijk. Maar, zou men kunnen zeggen, de Staat kàn noch zàl het op zich nemen eene rechtstreeksch betitelde Vlaamsche inrichting als dusdanig officieel te herkennen! En waarom niet? Leven wij tegenwoordig niet reeds in tijdsomstandigheden die voor nationale kunstontwikkeling gunstiger zijn dan vroeger? - Zonder twijfel. Welnu, men gelieve zich te herinneren dat in 1867 de heer Minister Van den Peereboom onze Vlaamsche instelling als dusdanig schriftelijk herkende. Waarom zou thans niet - op eene grootere schaal maar toch juist met hetzelfde kunstprinciep - de Vlaamschgezinde Minister Rolin-Jacquemyns de kroon zetten op het werk van den Vlaamschgezinden Minister Van den Peereboom?... Dat Antwerpen beslisse! Peter Benoit. |
|