De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijUit het leven van P.P. Rubens.
| |
[pagina 23]
| |
Ik merkte er een' in hun getal
Met breeden hoed en kloek van stal,
Voor wien al de andren zich, als voor een leenheer, bogen.
Zijn vonklende aadlaarsblik, gevestigd naar den hoogen,
Scheen door een stroom van licht der heemlen opgeklaard.
Zijn naam?... Men vraagt geen naam vereeuwigd voor heel de aard!’
Inderdaad, met onverganklijken glans schittert die glorierijke naam in de annalen van Vlaanderen's kunstroem, en de schitterende feesten waarmeê de stad Antwerpen onlangs zijne nagedachtenis heeft gevierd, hebben dien naam weer in ieders hart en op ieders lippen gebracht, - den naam van den onsterflijken Rubens. Nu kan het misschien van mijnentwege wel wat vermetel schijnen hier een genie als onze Rubens te komen bespreken. Doch ik stel mij hierbij op een gansch bijzonder standpunt: mijn inzicht is niet, omtrent Rubens meesterstukken in esthetische of wijsgeerige beschouwingen te treden, wat overigens toch minder in eene Volksvoordracht te huis hoort; maar wel met U eenen blik te werpen in het leven en streven van dien wereldberoemden meester. - Ik verzoek U dus mij in het vluchtig overzicht van dit zoo belangwekkende kunstenaarsleven (waartoe wij de biographische bijzonderheden aan de meest vertrouwbare bronnen zullen ontleenen) eenige oogenblikken te volgen. Vooreerst een paar woorden over een punt, dat, tergelegenheid van het Eeuwfeest, zooveel in de kunstwereld is besproken geworden; ik bedoel namelijk: over Rubens Afkomst. Men heeft beweerd, en zelfs Immerzeel geeft dit op in zijn werk over de Vlaamsche Schilders, dat de geniale meester een afstammeling is van een oud adellijk geslacht. Later is het echter gebleken dat die beweering totaal met de waarheid in strijd is. Onze Rubens is dus niet wat men noemt ‘een geboren edelman’. Doch wat toch kan daaraan gelegen zijn? Verre boven den adel der geboorte verheft zich de adel van 't genie, - verheerlijkt door den adel van den arbeid, - en wie meer dan Rubens had ooit recht op dien dubbelen adeltitel? 's Mans voorouders waren dus geene edelluî: Meest al de Rubensen behoorden tot den nijverheidsstand. Zijn grootvader | |
[pagina 24]
| |
- dezelfde dien sommige biografen doen doorgaan voor een Oostenrijksch edelman - was dood-eenvoudig een Antwerpsch apotheker-drogist, en Rubens' vader zelf was Doctor in de Rechten te Antwerpen. Over Rubens' ouders heeft de Geschiedenis met recht een zeer verschillend oordeel geveld. Zijn vader Jan Rubens, moet ik u dus voorstellen als een man die niet alleen zijn huisgezin veel verdriet veroorzaakte, maar zelfs zijnen naam, dien eens zijn zoon zoo wereldberoemd maken zou, weinig eer aandeed. Zijne moeder, integendeel, was eene zoo verstandige als edelhartige vrouw, in elk opzicht haren genialen zoon waardig, eene vrouw die alzoo volkomen recht heeft op de sympathieke vereering van het nageslacht. Jan Rubens was, zooals reeds gezegd is, een rechtsgeleerde. 't Was ontegenzeggelijk een man van meer dan gewone bekwaamheid, en die zich daardoor tot een aanzienlijken post in zijne vaderstad wist te verheffen. In 1561 werd hij tot Gemeenteraadsheer en later tot Schepene der stad Antwerpen gekozen. Jan Rubens was in huwelijk getreden met eene jufvrouw uit eene der achtbaarste familiën van Antwerpen: Mejufvrouw Maria Pypelinckx. De eerste jaren van dit huwelijk gingen in geluk en vrede voorbij. Doch de rampspoed bleef niet lang uit. Weldra werd in ons vaderland de algemeene vrede op de meest onrustbarende wijze verstoord. Weldra brak die verschrikkelijke godsdienstomwenteling los, die de vrijgezinde Nederlanden als in een bloedbad herschiep. Men was in 1568. Te Brussel waren de hoofden van Egmont en Hoorn op 't schavot gerold, en meer dan één martelaar der gewetensvrijheid had weldra ook in Antwerpen, onder de bijl des beuls of in de vlammen des brandstapels, die liefde voor de vrijheid met zijn leven betaald! Ook de familie Rubens, die den hervormden godsdienst was toegedaan, liep groot gevaar het zelfde lot te ondergaan. De naam van den Schepene was, naast dien van Moretus en Plantijn, op de lijst gebracht dergenen die van ‘ketterij’ beschuldigd waren, zoodat vader Rubens, zich genoodzaakt | |
[pagina 25]
| |
zag met zijne vrouw en vier kinderen het land te ontvluchten, om aan den brandstapel te ontsnappen. De stad Keulen, waar op dat oogenblik Prins Willem van Oranje verbleef, was alsdan het toevluchtsoord der Nederlandsche uitwijkelingen. Dáár was het ook dat Docter Rubens zich met de zijnen ging vestigen. Wel werden te Antwerpen zijne goederen verbeurd verklaard, doch hem was natuurlijk meer aan zijn leven dan aan zijn fortuin gelegen. Prins Willem de Zwijger, bij wien Jan Rubens als rechtsgeleerde hoog aangeschreven stond, benoemde hem tot een gewichtigen post aan zijn Hof. En de gunsteling wist in zóóverre diens vertrouwen te winnen dat Willem hem weldra in zijn intiemen familiekring toeliet. Doch Jan Rubens toonde zich later dat vorstelijk vertrouwen onwaardig. - Het is een feit welk tot de geschiedenis behoort dat er schuldige betrekkingen hebben bestaan tusschen hem en Anna van Saxen, de onwaardige gemalin van den prins. Die echtbreuk werd in 1571 ontdekt, en Jan Rubens in de citadel van Dillenburg opgesloten. Ik zou, Mijne Heeren, dit feit onbesproken zijn voorbijgegaan, ware 't niet dat het mij gelegenheid verschaft om U het edel, grootmoedig karakter te toonen van Maria Pypelinckx, de zoo waardige moeder van onzen grooten Peter-Pauwel Rubens. Inderdaad, welk een treffend voorbeeld van huwelijkstrouw en edele zelfopoffering! Men begrijpt wat die ongelukkige vrouw heeft moeten lijden, toen zij op eens de ontrouw haars echtgenoots en zijne aanhouding vernam, alsook de vreeselijke straf die hem te wachten stond! Bij zoo 'n slag zou eene gewone vrouw òfwel onder smart en vertwijfeling zijn bezweken, òfwel zich door haat of wraaklust laten vervoeren. Doch Maria Pypelinckx, zocht in heur liefderijk hart naar redenen om zijnen misstap te verschoonen; zij dacht dat hij toch de vader harer kinderen was, en in plaats van den schuldige te vloeken schonk zij hem van harte vergiffenis.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 26]
| |
Intusschen spaarde zij geene pogingen om hem te redden. Aan Hertog Jan van Nassauwen en andere hooggeplaatste personen schreef zij brief op brief, om genade voor haren man af te smeeken. Lang bleven hare pogingen vruchteloos. Maar eindelijk toch, in 1573, werd het doodvonnis dat tegen Jan Rubens was uitgesproken, weder ingetrokken. Maria bekwam oorlof haren echtgenoot in zijnen kerker een bezoek te brengen, en kort daarna werd het hun toegestaan zich in hot stadje Siegen (Nassau) in een soort van ballingschap te gaan afzonderen. Het was, volgens Alfr. Michiels, op 10 Mei dat voor den docter de deuren der gevangenis werden geopend. Een jaar later werd de familie Rubens met een vijfde kind gezegend. Na den dood der Princes Anna van Saxen (1577) werd hun, onder zekere voorwaarden, de toelating geschonken zich weer te Keulen te gaan vestigen. Omtrent op hetzelfde tijdstip, in de maand Juni 1577, werd hun een zesde kind geboren, - een zoon, Peter-Pauwel genaamd, dezelfde die eenmaal den naam van Rubens door de gansche wereld beroemd maken zou. Hier ontmoeten we nu het in den laatsten tijd zooveel besproken vraagpunt, namelijk de juiste geboorteplaats van Peter Pauwel Rubens. Tot nog toe zijn de geschiedschrijvers het niet volkomen eens. - Langen tijd was men schier algemeen van meening geweest dat Rubens te Keulen was geboren. Later kwamen enkele historici daartegen op, en in de eerste plaats de Hollandsche archivaris Bakhuyzen van den Brink. Volgens hem zou de beroemde held der Vlaamsche Schilderschool niet te Keulen, maar wel te Siegen-Nassau het daglicht hebben ontvangen. Doch ook deze bewering werd later weêrlegd. De heer B. Dumortier, lid der Belgische Kamer, gaf in 1861 een aantal historische documenten in het licht, om te bewijzen dat noch Keulen, noch Siegen, maar wel de stad Antwerpen zelve Rubens geboortestad zijn zou. Zijne moeder zou namelijk in de zevende maand harer zwangerschap uit Duitschland naar de Nederlanden vertrokken zijn, met eene volmacht van haren echtgenoot, om in zijnen naam bezit te | |
[pagina 27]
| |
gaan nemen van de door Spanje verbeurd verklaarde goederen, welke hun, krachtens de Pacificatie van Gent, werden teruggeschonken. (De origineele akte, waarbij Jan Rubens zijne vrouw aanstelt om zich in 1577 te dien einde naar Antwerpen te begeven, berust nu nòg in 't archief van Keulen.) Te Antwerpen, in den schoot harer familie, zou Maria Pypelinckx, op 29 Juni 1577, eenen zoon hebben gebaard, dezelfde die eens de glorie zijner eeuw worden moest. - Ofschoon ik het niet wagen zal in dit veel betwist vraagstuk met zekerheid uitspraak te doen, toch aarzel ik niet thans als mijne overtuiging uit te spreken (vooral met het oog op een onlangs in het stadsarchief van Antwerpen ontdekt bewijsstuk) dat Peter Pauwel Rubens wel degelijk ook door zijne geboorte, Antwerpenaar is. Doch, al ware hij ook toevallig (uit Antwerpsche ouders) in Siegen of elders geboren, dan nòg zou zulks in niets den roem verkleinen van de stad, waar hij van zijne vroegste jeugd tot aan zijnen dood heeft geleefd en gestreefd, waar hij eene School heeft gesticht, die de gansche wereld door haren glans heeft overschitterd!
***
Op 29 Juni 1877, feestdag der apostels Peter en Pauwel, werd der wereld een man geschonken, Peter-Pauwel Rubens genaamd, die zelf, op het kunstgebied, als een apostel van het schoone en verhevene optrad. Weinig tijds nadat Maria Pypelinckx in Duitschland was teruggekeerd, bekwam zij voor haren echtgenoot de toelating om als vroeger zijne woonplaats weêr te Antwerpen te komen vestigen. Rubens' opvoeding werd op bijzondere wijze door zijne ouders verzorgd, vooral wat de kennis der talen betreft. Reeds van in de teerste kinderjaren begon hij drie talen aan te leeren: zijne moeder sprak tot hem de moedertaal, het Vlaamsch; zijn vader leerde hem Latijn en een bijzondere onderwijzer het Fransch. (Men weet dat Rubens zich later ook het Italiaansch, het Spaansch, het Duitsch en het Engelsch wist eigen te maken.) | |
[pagina 28]
| |
Kort na de dood van haren man, in 1587, verliet Maria Pypelinckx de stad Keulen, om weder in hare geboortestad, het Vlaamsche Antwerpen te komen wonen. Na een twintigjarig ballingschap, na zóóveel op vreemden bodem te hebben geleden, gevoelde zij zich oprecht gelukkig te midden harer familie terug te zijn. Daar mocht zij overigens voor hare zeven kinderen eene betere toekomst dan in Duitschland te gemoet zien. Onder het waakzaam oog der verstandige moeder, die voor hare kinderen eene tweede voorzienigheid was, werd te Antwerpen de opvoeding van den jongen Peter Pauwel Rubens met bijzondere zorg voortgezet. Wanneer hij zijne humaniteiten had geëindigd, en zoowat 14 à 15 jaar oud was, werd hij door zijne moeder als page bij de gravin de Lalaing geplaatst. Page zijn van eene vorstelijke edeldame werd te dien tijde als een eervolle en bevoorrechte post beschouwd. Rubens' schrandere moeder had overigens daarbij een bijzonder doel: zij begreep dat boekenkennis alleen niet genoeg is om zich eenen weg door de wereld te banen; dat daartoe ook menschen- en wereldkennis wordt vereischt. In die betrekking leerde dan ook de opmerkzame jongeling de zeden, gebruiken en onderhandelingen der groote wereld kennen; en die eerste leertijd van het hofwezen legde in hem den grondslag van wat hem later tot diplomaat opleiden kon. Zoo graag ook hadde zijne moeder hem in die richting eene loopbaan zien kiezen! De studie der rechtsgeleerdheid b.v. - Peter Pauwel zou evenals zijn vader doctor in de rechten worden, en stellig eenmaal eene hooge plaats in de magistratuur bekleeden... Dàt was althans de droom der Moeder; doch de jonge Rubens had reeds een anderen keus gedaan, een keus die beter met zijne neigingen overeenkwam: Peter Pauwel wilde schilder worden. Sinds eenigen tijd had hij zich (meer of min in 't geheim) op het teekenen toegelegd, en onweerstaanbaar voelde hij zich tot de kunst aangetrokken. Dat was, ja, het verlokkende droombeeld, welk hem gestadig voor den geest zweefde. Schilder worden, roem en aanzien ver- | |
[pagina 29]
| |
werven, zich door zijn talent in de maatschappij tot een vrij, onafhankelijk en algemeen vereerd bestaan verheffen, die gedachten bleven hem onophoudelijk bij; zelfs des nachts in zijne droomen werd hem de verbeelding door de bekoorlijkste vooruitzichten gestreeld. Hem verscheen de Engel der Kunst, die, met eene lauwerkroon in de hand, hem fluisterend toesprak: Rubens wordt schilder! Oh ja! hij zou schilder worden! - En dàn, dan zou hij wellicht ook eenmaal eene kunstreis naar Italië kunnen doen waarover hij zooveel had gelezen. Naar Italië, het schoone, dichterlijke land, waar natuur en kunst de ziel van den kunstenaar in verrukking brengt; naar Italië, het land van Michel-Angelo, Raphaël, Leonardi di Vinci, Titiaan en zooveel andere wereldberoemde meesters. Daar zou hij zelf de meesterstukken dier onsterflijke geniën kunnen bewonderen! Daar zou hij dan zijne studiën voortzetten en na de heerlijkste scheppingen der kunst te hebben bestudeerd, dan zelf, bezield door zooveel grootsch en verhevens, op zijne eigene gewrochten een nationalen stempel drukken, op zijne beurt eenmaal tot den roem der Vlaamsche Schilderschool bijdragen! Vol van die denkbeelden kwam de jonge Peter Pauwel bij zijne moeder, om haar tot zijn plan te overhalen; doch dit ging zoo gemakkelijk niet. Natuurlijk zag de moeder niet zoo gereedelijk af van haar eigen plan. Daarbij schrikte zij bij de gedachte, aan de duizenden moeilijkheden, die een artist te overwinnen heeft, om zich tot een zekeren rang te kunnen verheffen. Immers hoevele schilders die droomen van kunstroem en grootheid, en die enkel ellende en broodsgebrek vinden, hoevelen die in plaats van een gevierd kunstenaar te worden, een arme werkman blijven! Daarbij, Peter was nog zoo jong, dacht zij, om zichzelf eene loopbaan te kiezen, en dan nog eene zoo moeilijke! Zonder bijzondere bescherming kon men op dien weg moeilijk vooruit. Doch de jonge Rubens liet zich daardoor niet uit het veld slaan. Door zijne onwrikbare overtuiging gesterkt, bleef hij aandringen. Met eene ongewone welsprekendheid en daarbij met al het vuur zijner begeestering, met al het gevoel van | |
[pagina 30]
| |
zijn warm kloppend hart, sloeg hij, één voor één, al de opmerkingen die moeder tegen zijn ontwerp inbracht den bodem in. Een kunstenaar, zegde hij, kan wel een oogenblik miskend worden, doch de ware verdienste blijft niet zonder waardeering. Dus, met moed, volharding en wilskracht, krijgt men veel gedaan; en dààraan toch ontbrok het hem niet. Voorwaar, het oogenblik waarop de geniale knaap dan met de tranen in de oogen, zijne moeder smeekt hem toch de inspraak van zijn hart te laten volgen, is gewis een aandoenlijk tooneeltje, zooals het overigens ons tijdens de Rubensfeesten door een jongen Antwerpschen tooneeldichterGa naar voetnoot(1) werd voorgesteld: Met al den gloed zijner dichterlijke fantazie weet de knaap zijne moeder over zijne toekomstplannen te onderhouden, over den tijd dat hij eens groot en beroemd zal wezen en door zijn penseel zijner geliefde moeder een goed verzekerden, gelukkigen ouden dag zal kunnen bezorgen. Overtuigend klinkt zijn woord, als hij haar verzekert dat zij in haar sterfuur, wel verre van over zijn lot ongerust te zijn, het oogenblik zegenen zal waarop zij hem hare toestemming schonk... Na lang tegenstreven eindigt de moeder met in te zien dat de schilderkunst inderdaad de ware roeping haars zoons is. De leden der familie Rubens worden geraadpleegd, alsook de Gravin de Lalaing; 's jongelings teekeningen worden voor den dag gehaald, en het gevolg daarvan is: dat Maria Pypelinckx toestemt, dat de jonge Peter haar dankbaar om den hals vliegt en in verrukking uitroept: Hourra! Rubens wordt schilder!
(Wordt voorgezet.) A.J. Cosyn. |
|