De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Mijne derde kunstreis in HollandGa naar voetnoot(1)Inhoud: Nòg iets over mijne tweede reis. - Heruitvoering der Rubenscantate. - To be or not to be. - Een woord van Berlioz. - Het Tooneel in Holland. - Het orkest onzer Nederlandsche schouwburgen.Waarde August,
In mijn vorig schrijven over Noordnederland is mij eene bijzonderheid ontsnapt, waaraan ik nu een enkel woordje wensch te wijden: mijn uitstapje naar Leiden. Niet alleen had ik daar het genoegen op voortreffelijke wijze het Duitsche Requiem van Brahms te hooren uitvoeren; maar tevens verschafte mij zulks de aangename gelegenheid het terecht gewaardeerd talent te leeren kennen van eene kunstenares als Mejufvrouw Gips. Koren en orkest verdienen evenzeer een woord van lof. Deze uitvoering had plaats als herinnering aan de Koningin der Nederlanden. Echt indrukwekkende plechtigheid! Een diepen indruk ook maakte de redevoering des heeren ***, die ons in korte trekken het beeld der zoo algemeen betreurde vorstin voor den geest bracht. Het rouwfeest ving aan met de treurmarsch uit Beethoven's Eroïsche Symphonie. Mijnheer en Mevrouw Nicolaï hadden mij de eer gedaan mij in Leiden te komen vervoegen. Met hen bezocht ik eenige merkwaardigheden der oude academiestad, o.a. het Leidsche Museüm van Oudheidkunde. - Leiden is de geboortestad van Nicolaï, en onze vriend vertelde mij zooal 't een en ander uit zijnen jongeren tijd, wat mij zeer interesseerde. Hij stelde mij voor aan zijnen vriend Longepée, in wiens familiekring ons op de gulhartigste wijze de gastvrijheid werd verleend. Waarlijk, dat uitstapje naar Leiden was wel de laatste, maar zeker niet de minst aangename episode mijner vorige reis! | |
[pagina 17]
| |
*** Korten tijd daarna, op 6 November jl., vond ik de Noordnederlandsche vrienden in den Haag terug, en wel ter gelegenheid van de tweede uitvoering mijner Rubenscantate. Een paar uitgelezen kringen hadden zich met die uitvoering gelast: de Toonkunstenaarsvereeniging en de maatschappij de Toekomst. Andermaal werd mij de aangename directie over die verdienstelijke koor- en orkestkrachten opgedragen, en wij mochten ons - de Geyter, de dichter der Cantate was er ook - in eene nog meesterlijkere vertolking dan de eerste verheugen. Andermaal had Nicolaï met onvermoeibaren ijver de voorloopige repetitiën geleid. Geen wonder dus dat het werk nu nog dieper in geest en hart der uitvoerders gedrongen was! Gloedvol, maar zonder overdrijving, sterk en krachtig maar zonder ‘lärm’, even dichterlijk opgevat als breed van klankgolving, zóó kenmerkte zich de uitvoerende massa, zoodat daardoor het ‘aristokratische’ publiek der elegante residentiestad waarlijk in vervoering werd gebracht... Telkenmale een mijner werken in dezelfde localiteit wordt heruitgevoerd, dan rijst in mij de vraag: ‘Zal mijn produkt nu nog wel denzelfden bijval genieten? Is het wel een succès van echt degelijk allooi?...’ En waarlijk, ik verzeker u, Vriend, dat die gedachte bij mij meer dan eens eenigen kommer opwekt. Soms ook gaat dan mijne verbeelding haren gang; ik tracht b.v. wel eens het to be or not to be van mijn werk te doorpellen. Geheimvol, inderdaad, is meestal de toekomst van een kunstprodukt, en wie zou bij de eerste opvoering kunnen zeggen wèlke kunstgewrochten zullen blijven en wèlke ondergaan?... De geest des kunstenaars bekommert zich natuurlijk om de beslissende uitspraak van het Fatum, dat met één wenk zijn werk met den stralenkrans der onsterflijkheid kan bekronen, of het voor eeuwig in den nacht der vergetelheid doen wegzinken... Dat doet mij denken aan Berlioz, die, zijne in armoê doorgebrachte jeugd herdenkend, zegde: ‘Ce qu'un artiste doit surtout apprendre c'est à vivre de faim.’ - Vivre de faim! | |
[pagina 18]
| |
dat woord, welk iets hartverscheurends in zich bevat, is in figuurlijken zin op elken kunstenaar toepasselijk. Inderdaad, leven wij niet àllen van den honger naar het blijven bestaan onzer geestesprodukten? En tracht ons angstig blikkend oog niet soms de nevelen der toekomst te doorpeilen? Wie heeft voor ons, Ashaverussen der kunst, die sombere nachten van twijfel en vrees voorbereid; - maar wie ook schonk ons die hemelzoete oogenblikken van zelfvoldoening en kunstzaligheid? Van wààr, ja, die sombere nacht, die den geest op hare reuzenvlerken schijnt te willen opnemen, om hem in 't rijk der akeligste droomen te verplaatsen; - maar van waar ook dan weer die heldere lichtsprankels eener hoopvolle gloriezon, die het nevelfloers doorbreekt en de eenvoudige dauwdroppels op planten en bloemen tot schitterende diamanten herschept? - En dàn, dan volgt weer de nacht. Gelukkig als in 's kunstenaars firmament eene star flonkert, die hem hoopvol toelachend op de toekomst wijst: Excelsior!....................... Doch, wat ben ik daar zoo al aan 't vertellen! 'k Bevond mij daar wel iet of wat in den toestand van een' droomer die luidop droomt. Nog goed dat ik bij tijds wakker wordt, om te beletten dat vriend August mijne dweepende ‘rêverie’ naar den drukker... maar, waar ben ik nu met mijn verhaal gebleven? Om het even, ik ga voort! *** 'k Heb in den Haag eene vertooning van het Amsterdamsch Tooneelgezelschap bijgewoond. Zooals ge weet, bestaat er in den Haag zelf geen Nederlandsche tooneeltroep - enkel een fransche Opera - zoodat de residentiestad hierin deels door Amsterdam, deels door Rotterdam moet worden bediend. Van Nederlandsche Opera is er hier, evenmin als in andere voorname Hollandsche steden, volstrekt niets! - Wij, Zuidnederlanders, zijn ten onzent aan vreemde theaterkunst gewoon: in Brussel is alles fransch wat de klok slaat, en het verwondert ons weinig als | |
[pagina 19]
| |
wij in Belgie's verfranschte hoofdstad de muren met fransche schouwburg-affiches bedekt zien... Doch er is in Brussel nu toch reeds een Nederlandsche opera!... En dat wij in den Haag, waar de gansche opvoeding, voor arm en rijk, geheel op echt Nederlandschen leest is geschoeid, dat wij dààr slechts één enkel, en dat nog wel een fransch theater aantreffen, zie, dàt kunnen wij moeilijk over ons Nederlandsch-gezind hart krijgen! In Vlaamsch Belgie hebben wij het princiep ‘Eigen kunst is eigen leven’ reeds veel veld doen winnen; - alleen wat de muziek bij onze schouwburgen betreft zijn wij over 't algemeen nog verre van huis! - De studie, die ik over dit belangrijk punt in de twee vorige afleveringen van onzen Bode heb doen verschijnen, zou evengoed op Hollandsche als op Belgische toestanden kunnen worden toegepast, met dit verschil dat onze eigen-kunst-lievende Noorderbroeders niet alleen tegen het Fransche, maar tevens tegen het Duitsch indringend element te worstelen hebben. Ondanks de wakkere werking van eenen Nicolaï, eenen Heinze, eenen Richard Hol, eenen Vanderlinden, heeft Noord-Nederland nog véél te strijden op meer dan één gebied, zelfs daar waar Zuidnederland reeds zegepraalt. Dààrom moeten wij in aanmerking nemen dat het onzen moedigen geestverwanten uit het Noorden nog niet mogelijk is geweest den strijd op het lyrisch tooneelgebied te brengen, - dàt zal voor later wezen. - Wij, Vlamingen, zijn daarmeê reeds kunnen aanvangen, maar... dat we 't moeielijk zullen hebben, hoef ik wel niet te zeggen. Op louter dramatisch gebied, schijnen integendeel onze Noorderbroeders ons verre vooruit te zijn. *** In den Haag woonden wij - de Geyter en ik - eene vertooning bij van Schimmel's nieuw tooneelstuk ‘Jufvrouw Bos’, en in Rotterdam Schiller's ‘Maria Stuart’, met Mejuffer Beersmans in de titelrol. Later kom ik nog wel op beide voorstellingen nader terug. Voor het oogenblik wil ik even stil blijven bij het muzikaal element in onze Nederlandsche schouwburgen van Noord en Zuid. | |
[pagina 20]
| |
August, gij zult u nog wel herinneren wat ik vroeger daarover in mijne artikelen over de Nationale Toonkunde heb geschreven, met het oog op ons Vlaamsch Tooneel: ‘Aan hetgeen men op onze Vlaamsche schouwburgen gebruikt als ouvertures, inleidingsstukken voor drama's en stille muziek voor melodrama's, dààraan is bepaald geenen naam te geven. Wie van ons heeft zich niet geërgerd soms bij 't vallen der gordijn, na een hartverscheurenden toestand, onmiddelijk onder een trommel- trompetten- fifer- en bazuinengedruisch de eene of andere wals te hooren spelen, ofwel een splinternieuwe van Parijs overgevlogene quadrille, ofwel eene fantazie op 't een of ander operette du jour?...’ - Welnu, ik heb met spijt de ervaring moeten opdoen dat het er in Holland al even ‘mooi’ uitziet. Ook dààr wordt in de tusschenbedrijven allerlei ongepaste, met de toestanden van het tooneelwerk strijdige muziek uitgevoerd. Met dit onderscheid nogtans dat de in Holland daartoe gekozen muziekstukken ten minste deftig, en op zich zelve beschouwd zelfs niet onverdienstelijk mogen genoemd worden; daarbij op voldoende wijze door tamelijk goedbezette orkesten uitgevoerd. Maar de keuze!!... Verbeeld u als inleiding tot het stuk ‘Jufvrouw Bos’ de ouverture der ‘Muette de Portici.’ Zonderlinge inleiding! Of heeft men bij de keus dier ‘Muette’ misschien op het oog gehad dat ook de titelrol van Schimmel's stuk eene nog al geheimvol zwijgende personnage is?! Verder in het stuk, op den zeer dramatischen toestand waar jufvrouw Bos op 't onverwachts haren minnaar ziet binnentreden, kwam de tamelijk danserige ouverture van Flotow's ‘Martha’... J'en passe, et des meilleures! In Rotterdam, bij de opvoering der ‘Maria Stuart,’ en zoo 'k mij niet vergis voor het zoo tragische bedrijf der onthoofding, speelde het orkest flink weg een 2/4 matig trippelend thema, zoodanig dat ik mij afvroeg, of men dat niet de ‘Polka de l'échafaud’ noemen zou!... Gelukkiglijk werd bij den optocht naar 't schavot geene muziek gespeeld, want de herhaling van bedoeld thema zou daar waarlijk een al te origineel figuur hebben gemaakt! | |
[pagina 21]
| |
Van waar die zonderlinge gewoonte, welke zoowel in Zuid-als in Noordnederland bij onze schouwburgen ingeworteld schijnt? Van waar, ja, die mangel aan alle echt muzikaal-dramatisch gevoel? Bij ons zegt men mij: ‘het publiek heeft dat gaarne zoo; het amuseert zich aldus gedurende de tusschenbedrijven, vooral wanneer de akten soms wat kort en de tusschenakten wat lang zijn. Daarmeê paait men zijn volk.’ Wat 'n mooie manier om het volk te beschaven en den kunstzin te ontwikkelen!... Maar zegt het gezond verstand ons dan niet dat een zoo intempestief muziekgespeel geheel den indruk van het stuk bederft, en den toehoorder uit den esthetischen toestand rukt, waarin men hem door het voorgestelde brengen wil? - Hoe logiek! Het volk in de tusschenbedrijven ontnemen wat men hem gedurende de actie aan dramatisch kunstgenot geschonken heeft! In esthetischen zin zijn de tusschenbedrijven oogenblikken van overweging over het vertoonde, die alzoo eene voortdurende intellectuele gemeenschap tusschen schrijver en publiek veroorzaken. Waarom dus niet voor muziek gezorgd, die, verre van het te verflauwen, dat geestesverband nog versterkt? Waarom niet aan dramatische componisten de taak opgelegd de muziek voor elk optevoeren drama te vervaardigen? De orkesten bestaan, en wat het auteursrecht betreft, de ongepaste muziek zal toch ook wel niet kosteloos te verkrijgen zijn? In Rotterdam speelde het orkest wel gedurende tien à twaalf minuten, soms meer, en - het volk luisterde weinig of niet. Dat was ook 't geval in den Haag, en zeker ook bij òns. Hoemeer lawijd het orkest maakt hoemeer het publiek luidop aan 't praten gaat. En dit is heel natuurlijk: die ongepaste muzîek verbreekt, zooals ik zegde, alle gemeenschap tusschen het tooneel en den toeschouwer. En daar 't orkest soms al wat hard speelt naar zijn zin, spreekt het publiek ook harder en harder, zoodat men zich op zekere oogenblikken aldaar het aangenaam ‘concert’ kan verschaffen dat men, bij Beurstijd, in de Beurslokalen onzer groote handel- | |
[pagina 22]
| |
steden hooren kan! Met dit verschil dat er hier ‘muziek’ bij is, om het gewauwel te accompagneeren! Ware het niet beter geweest b.v. gééne muziek bij de Maria Stuart uit te voeren, dan wel zulke? Hadde men liever wat minder coupures in het drama gemaakt, en vooral niet van dien aard dat enkele scènes door die verminking schier onverstaanbaar voorkwamen voor al wie Schiller's stuk niet voorafgaandelijk had gelezen. Beter gééne muziek, ô ja. De vertooning zou er in dramatische kracht zeker niets bij hebben verloren, integendeel! Ook heb ik meer dan eens opgemerkt dat zònder die muzikale intermezzo's het publiek veel stiller en ingetogener, in veel betere stemming blijft onder den indruk van een pathetischen toestand. Onze Noorderbroeders zullen mij deze opmerkingen wel niet ten kwade duiden. Ik ben daarvan des te meer overtuigd daar eene vergelijking tusschen Noord en Zuid ook in dit opzicht nog ten voordeele onzer Noorderbroeders uitvallen zou... Doch mijn brief wordt wat lang. Tot later!
Wordt voortgezet) Peter Benoit. |
|