| |
Onze Nationale Muziekbeweging op Dramatisch gebied.
Voorgedragen op het te Antwerpen gehouden Nederlandsch Tooneelcongres.
(Slot.)
Dat ik het verdwijnen der fransche opera ten onzent als onmogelijk en overigens in 't geheel niet als noodzakelijk beschouw, heb ik reeds gezegd. En dan, het stelsel van afwisseling met de fransche Opera op het zelfde tooneel, dat mag schier even onpraktisch worden genoemd.
Vooreerst kunnen wij dat, in princiep, niet aannemen, omdat ons streven naar kunstbeschaving in Vlaamsch-nationalen zin, en wel met het gebruik der moedertaal, hierdoor sterk verhinderd wezen zou.
| |
| |
En dan: zouden die twee operagezelschappen, van gansch verschilligen aard en strekking, bij hunne koor- en orkestrepetitiën en andere werkingen van stoffelijken aard, elkaar niet schier gedurig in den weg staan? Zoo'n stelsel zou er nog dóor kunnen indien alles zich bij de voorstellingen zelven bepaalde; - maar wanneer dan de noodige repetitien gedaan? Hoe kan men Kooren en Orkest, zonder de grootste afmatting, een dubbel reuzenwerk - want bij de lyrische Tooneelen is dat het geval - laten verrichten?
Laten wij dus de fransche opera op haar eigen terrein. - Overigens, zelfs hier in ons Vlaamsch Antwerpen, bevinden zich niettemin talrijke burgers, die, wat taal en kunst betreft, eerder zoowat fransch- dan vlaamschgezind zijn, zoodat de fransche opera voor hen om zoo te zeggen eene noodwendigheid is. Hieruit volgt dat de gemeentebesturen zich als het ware verplicht zien ook dááraan hunne ondersteuning te verleenen. Zulks met geweld willen doen veranderen, dat ware niet slechts eene hopelooze pooging wagen, maar 't zou tevens een slecht middel zijn om de sympathie der overheid optewekken. En die sympathie hebben wij noodig tot het bekomen der zelfde, en wellicht eener nog sterkere ondersteuning. - Waartoe zou het dienen, ja, ons de licht verklaarbare vijandschap op den hals te halen van die Vlamingen, welke in taal en muziekkunst meer of min franschgezind zijn, alsook van het groot getal waalsche broeders die in onze Vlaamsche steden wonen of er tijdelijk verblijven? enz., enz.
De genegenheid van die lieden zou ons misschien later zeer wel van dienst kunnen zijn, mocht onze Nederlandsche dramatische muziek eens op voldoende hoogte wezen, om eene onbewimpelde, rondborstige concurrentie met de fransche opera mogelijk te maken. Aanvankelijk zouden zij door een gevoel van nieuwsgierigheid aangedreven onze opera bezoeken; weldra zou hunne belangstelling opgewekt, en deze grooter èn grooter worden, bijzonderlijk indien men in zekere kringen eens goed begrijpen
| |
| |
mocht dat wij, voorstanders der Vlaamsche toonkunst, geene stelselmatige afbrekers zijn van wat bestaat, maar enkel stichters, die naar bevordering van het nationaal princiep streven, - en die rol is grootsch genoeg om er ons bij te bepalen.
Ons ideaal is dat wij eens de leus: ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ in de ruimste mate ook op kunstgebied mogen verwezentlijkt zien; en dit doel kunnen wij bereiken niet door geweld, maar door overtuiging en door den natuurlijken, logischen gang der zaken.
Ja, zóó ver moeten wij het trachten te brengen dat de nu zoo zeer bezochte en gevierde fransch-lyrische tooneelen eens tegen den glans van de onze verbleeken. Niet dat wij ons tegen het bestaan van fransche voortbrengselen willen verzetten, zulks kan voorzeker niet in een echt vaderlandschlievend brein opkomen. - Eenmaal in onze Vlaamsche steden een lyrisch-tooneel op Vlaamschen, of liever op Nederlandschen voet, tot stand brengen, ziedaar ons éénig doel.
In Duitschland b.v. is de taal der Schouwburgen eigentlijk de Duitsche taal; doch dit belet niet dat eene gulhartige gastvrijheid wordt verleeud aan de schoonste werken van àlle scholen Europa's. Die opera's werden in het Duitsch overgezet, bij gevolg voor het duitsche volk in zijne moedertaal vertolkt - Duitschland voert, als taal, het meesterschap over al zijne schouwburgen. Hier te lande bezit de volkstaal dat meesterschap nog niet, en juist die anormale, onnatuurlijke toestand is het, welke in onze Vlaamsche steden verandering eischt. Indien wij dus, wij schrijvers en toonkunstenaars, het eens zóó verre kunnen brengen met medehulp der besturen en der bevolking, dan zal zich ook op ons kunstgebied de gouden spreuk: ‘In Vlaanderen Vlaamsch,!’ verwezenlijken. En alzoo zal ons Nederlandsch Lyrisch tooneel ten zijnent met dezelfde cosmopolitische broederlijkheid jegens anderen kunstgastvrijheid uitoefenen.
Ziedaar het hoogste ideaal waarnaar wij streven kunnen,
| |
| |
en indien wij niet met vele hinderpalen te worstelen hadden, indien niet juist het twee-talig bestaan van België bij ons het Lyrisch fransch tooneel, te diep had ingeworteld, indien al die oorzaken ons in den huidigen toestand niet hadden gebracht, dan zouden wij rechtuit onze eischen in hunne gansche volledigheid doen gelden. - Maar juist dààrin ligt de grond der zaak: Wij moeten met den hedendaagschen toestand afrekenen; daarom ook is het, dat ik, de kwestie ook van dàt standpunt beschouwend, dien bijzonderen toestand als basis mijner gevolgtrekkingen nemen zal.
***
Printen wij ons eens voor goed in den geest dat eene verbrokkelde werking ten voordeele van dit en niet van dàt gedeelte onzer nationale toonkunst, 't zij in eene stad, in zekere gedeelten of zelfs in gansche het land, ons altoos in een bedenkelijken toestand zal doen verkeeren. Zeker wil ik niet ontkennen dat de vele pogingen die reeds werden aangewend, om het muziekaal dramatisch element bij onze schouwburgen te stichten en te doen vooruitgaan, op zich zelven zeer loffelijk zijn. Doch onder oogpunt van vaste en duurzame stichting, zijn dergelijke opera-proeven grootendeels kasteelen in de lucht, en zulks kan ook niet anders. Hoe wil men lyrische tooneelen stichten dààr waar de grond nog niet degelijk is voorbereid, en dat zonder te weten of men tot eene voldoende solo-koor- en orkestvorming zal geraken, of men genoegzame nationale werken zal bijeen kunnen brengen, of de bron der zangers niet in ééns zal verdorren, ja, of er wel eigentlijke eene of meer bronnen bestaan, waar onze Nederlandsche opera mag putten om haar personeel te vernieuwen of ten minste te verfrisschen?
Hoe wil men, van eene andere zijde, een gansch kunstleger in het leven roepen, zonder te weten hoe men het zal in leven houden en wààr men het zal herbergen? Dit alles is naar mijn inzien een beetje den wagen voor de paarden spannen.
| |
| |
Zijn er alreeds Nederlandsche schouwburgen gebouwd, die wachten op componisten en uitvoerders en die op een meer of min voorbereid publiek mogen rekenen? Bestaan er reeds muziekscholen, degelijk ingerichte muziekscholen, waaruit genoegzame, èn met hun doel overeenstemmende krachten voortgesproten zijn?
Met die vraagpunten aan te raken komen wij langzamerhand tot het bespreken van wat men door éénheid van princiep, en éénheid in het doordrijven van algemeene en bijzondere muzikale werkingen verstaat.
Musici, van allen aard, operazangers, orkestartisten, koorzangers, wel degelijk voor een bestemd doel gemaakt, en opgeleid, die vindt men zoo niet in eens onder de hand.
Overigens vooraleer in onze Vlaamsche steden aan Vlaamsche operaschouwburgen te denken, moet eerst sedert lang - zooals hier in Antwerpen - de muziek op echt nationalen voet en onder hare verscheidene vormen, beoefend geworden zijn. Gewoonlijk is de tooneelontwikkeling - 't zij op nationalen, 't zij op cosmopolitischen voet - het natuurlijk gevolg van eene reeds bestaande muzikale beweging in dien geest.
Zeker vindt men nu en dan componisten, die, eene grootsche Lyrische tooneelstichting te gemoet ziende, daartoe reed opera's of muzikale drama's in den vollen zin des woords componeeren en soms laten uitvoeren; maar het zijn die werken niet welke het grondige stichten van een lyrisch tooneel kunnen verwezentlijken. Inderdaad, wààr is bij dat alles de voorbereidende muzikale vorming?
Kan eene dergelijke operastichting duurzaam wezen, of heeft zij enkel een voorbijgaanden glans te danken aan de aantrekkelijkheid van zekere indrukwekkende kunstwerken, die de menigte tot enthousiasmus vervoert? In een woord, is aldaar niet de school, de echte school afwezig? En wanneer na die tijden van genot en geestdrift, ja zelfs van zegepraal, wanneer dàn de normale toestandvan dit alles zijne eischen zal doen gelden, en... er koelbloedig zal moeten gewerkt worden, om die brandende, kokende lava
| |
| |
door de versmelting van al de enthousiastische elementen voorbereid, in een stevigen vorm te gieten?
En wie of wat zal die zoo alleen staande krachten te zamen brengen? Wie, of wat zal die dooreenloopende en malkaar soms hinderende werkingen regelen? Zal alles nu tot eene degelijke regeling komen, zonder dewelke geene vaste inplanting mogelijk is? - Welnu, ja! - er moet iets te voorschijn komen dat voor de toekomst onze nationale toonkunst, ook op het gebied der opera, duurzaam, sterken en steunen kan, iets dat noch willekeurig, noch persoonlijk is, maar dat als een zeer natuurlijk verschijnsel uit onze nationale kunstbeweging voortspruit, - en dit bijzonder, dit onontbeerlijk iets, dat moge vooreerst de Antwerpsche Nederlandsche Muziekschool wezen! die school welke, eenmaal het Staatsbestuur tot den rang van Koninklijk Conservatorium verheven, als een krachtig bolwerk zal daar staan tegen alle ontaarding onzer muzikale natuur!
Die school zal vooreerst in zich alles opnemen wat er in vorige tijden in Zuid- en Noord-Nederland werd voortgebracht; tevens zal zij hàar eigen wezen tot eene volledige synthesis maken, met in haren schoot al de verzuchtingen, al de strekkingen te voeden, welke hare kweekelingen later tot wezenlijke gedachten zullen doen gedijen. Die school zal als het ware de weerspiegeling zijn van al het edele en verfijnde wat sedert lang in de Nederlandsche muziekwereld is verricht geworden; zij zal de XIVe, VXe, en XVIe eeuwen doen verrijzen; de XVIIe en XVIIIe eeuwen onderzoeken en bijzonderlijk met het oog op de tooneelbeweging de reden harer betrekkelijke muzikale onvruchtbaarheid navorschen.
Met de XIXe eeuw zal zij aanwijzen hoe de muzikale Nederlandsche bodem, om zoo te zeggen, onbewust voorbereid door de moderne patriarken der Toonkunst, onze huidige nationale muziek reeds had doen ontkiemen, tot zij zich in 1867 tot plant ontwikkelde en gedurende tien jaren onverpoosde werking van bloesem tot vrucht is overgegaan.
| |
| |
***
Zoo treedt nu de school op als, als Wezen, als Synthesis, als Conservatorium. - Als wezen, dit is als ideale vormster van wat alle Vlamingen op het gebied van toonkunst eens waren en zijn mogen; - als synthesis, dit is als moeder, in zich bevattende wat wij gaarne hebben, gaarne zien en gaarne hooren; - eindelijk als conservatorium, dit is, als bewaarster van den kunstschat welke haar het verleden schonk en van wat het tegenwoordige haar nog gedurig schenkt!
Maar nu ook treedt de school onder eenen tweeden vorm, op: zij zal niet enkel het wezen, de synthesis, het conservatorium zijn; zij zal nu ook de voedster, de leidster, de ondersteunster, met één woord diegene zijn, welke den Nederlandschen muzikalen geest ontwikkelend, hem de omwrikbare trouw aan vaderlandsche en tevens meer uitgebreide kunstprinciepen zal inboezemen.
En indien nu de school leeren zal wat eene Nederlandsche nationale kunst is, en waarin hare natuur, haar geest en karakter bestaan; zal zij ook de nationale producten van vreemde scholen uitleggen, het onderscheid doen blijken tusschen Zuider- en Noorderstrekkingen en vormen, tusschen Latijnsche, Germaansche en panslavische voortbrengselen. Daarbij zal zij de schakeering aanduiden die zich in de kunst van gelijkstammige volkeren voordoen. Welk een breeden gezichteinder komt dat vooruitzicht voor den geest des nationalen kunstenaars tooveren!
***
Moge de school, als karakterstichting voorkomende, tevens èn denkers èn kunstenaars vormen! Moge uit haren schoot tal van nationale componisten, uitvoerders, spelers, critikers en... toehoorders tot het algemeen publiek behoorende, ontstaan! En later, moge men dan in 't Vlaamsche land verschillige muziekscholen op dien voet stichten, concertzalen bouwen, schouwburgen doen oprijzen, - en dit alles ter eere des Vlaamschen geestes,
| |
| |
ter verheerlijking van het Vlaamsche volk, dit alles voor de toekomst eener glansrijke, echt nationale toonkunst!
Conservatorium dus en Muziekschool, ja, die twee karakterische hoedanigheden moge ons Toonkundig Instituut eens bezitten! Zóó zal in onze school het princiep van éénheid in opvatting en verwezentlijking berusten, princiep dat onontheerlijk is, wil men eene algemeene richting vaststellen, wil men aan de eerste kunsteischen van natuur, philosophie en esthetiek beantwoorden.
***
Tot dusverre over hetgeen noodig is om een Lyrisch Tooneel op een logische, natuurlijke en waarlijk duurzame wijze te stichten.
Het tooneel in Gent, Brugge en Antwerpen moet eigentlijk eene opborreling van ons Vlaamsch karakter wezen, die zich eerst op kleinen voet en later op groote schaal allengs tot een sterkere en duurzame inrichting moet ontwikkelen. En eerst dàn wanneer - dank aan eene degelijke muzikale opleiding, niet alleen voor de uitvoerende opera-krachten, maar ook voor de opvoeding onder muzikaal oogpunt bij de lagere en middelbare scholen, - wanneer alzoo elke dramatisch-muzikale gedachte een echten tolk vindt, eerst dàn zal men met volle recht mogen zeggen: de Nederlandsche Opera bestaat!
***
Dus, eerst muzikale opvoeding in al de Stadsscholen en dezen in verband gesteld met de Muziekschool. De muziekschool rechtstreeks in verband met den Vlaamschen schouwburg, en verder haren invloed over stad en provincie verspreidend, er de aandacht vestigend op al hetgeen in Antwerpen op muzikaal gebied in school, concertzaal of schouwburg gebeurt, - die gansche werking, gesteund op en door het nationale princiep, en doorgedreven op alle plaatsen waar het eenigzins mogelijk is, - ziedaar eigentlijk waarin de door mij gedroomde éénheid van princiep en éénheid van werking, gelegen is.
| |
| |
Den Brusselschen Nederlandschen schouwburg moeten wij thans van een gansch ànder standpunt beschouwen dan wel die Lyrische tooneelen welke in de drie zustersteden eens zullen ontstaan, en, hopen wij, duurzaam bestaan.
Dààr, in Brussel, kan er alleen kwestie zijn van een kunstmatig vertoog van dàtgene wat wij eens op natuurlijke wijze in 't Vlaamsche land moeten en kunnen tot stand brengen. In Brussel, in het halfverfranschte Brussel staat daar ons Nationaal Tooneel als een oasis in de woestijn, of liever als een soort van bolwerk te midden van het vijandelijke kamp. In Belgie's hoofdstad staat dus het Vlaamsch Lyrisch tooneel, niet zoo als het, in Antwerpen eens moge staan, neven eene bron waaraan het zijne bijzonderste uitvoerende krachten kan putten. Dààrom moet onze Muziekschool hare opvoedingskrachten meer dan verdubbeld zien, omdat zij de voedster is niet alleen van hare eigene werking, maar insgelijks die van de Vlaamsche Opera te Brussel worden moet. - Deze laatste heeft alzoo voor ons, Vlamingen, toch deze gewichtige beteekenis: dat wij in de cosmopoliete hoofdstad, op die groote tentoonstellingsplaats, ook onze lyrische kunsttentoonstelling bezitten. En wat al reuzenmoed en wilskracht onze Brusselsche Vlamingen moeten aan den dag leggen, om aldaar, op dorren grond, zulk eene inrichting te stellen en te behouden, zal elk van ons zich wel kunnen verbeelden. Wat zijn wij in dit opzicht toch veel gelukkiger! Alles lacht ons toe; de middelen liggen ons voor de hand, wij hoeven enkel ons eenige voortdurende moeite te getroosten, opdat alles zich verwezentlijke. - Laten wij dus voortdurend en met vastberadenheid werkzaam zijn, en drukken wij den wensch uit dat Gent en Brugge, onze twee zustersteden, eens zooals Antwerpen, bij hun stedelijk bestuur de noodige ondersteuning en aanmoediging mogen vinden, om het nationaal kunstgebouw te verheffen en op te luisteren. Moge het gansche Vlaamsche land eens teenemaal ontwaken onder den levendigen invloed wakkerer voorstanders
| |
| |
van het schoone beginsel: ‘Eigen kunst is eigen leven’; moge men eens eene echt nationale kunstopvoeding verkrijgen; want dààrin, in de school, ligt de toekomst!
Antwerpen, het wakkere en op zijnen roem ijverzuchtige Antwerpen, zal willen bekomen wat het vergt, en in vooruitstrevenden zin, behouden wat het bezit. Zonder stil te blijven op de baan der kunstverlichting zal het met bekende vooruit immer nieuwe, schooner en sappiger vruchten willen plukken op den nationalen kunstboom, die sterker en sterker, vruchtbaarder en vruchtbaarder worden zal...
Maar wij, wij weten ook van welke beteekenis de scholen voor het volk zijn; - dààrom zullen wij het bestaan onzer nationale kunstscholen, op wèlk gebied ook, weten te handhaven, en er nieuwe trachten te stichten, omdat wij innig overtuigd zijn dat wie de School heeft alles heeft!
Peter Benoit.
|
|