Inderdaad, wat ons wel wat verwonderd heeft doen opkijken, is dat een lokaal blad, van dat monument sprekend, zoo maar kortweg, ‘sans autre forme de procès’ verklaren komt: dat Mercator een Duisburger was. ‘... Wij, inwoners van Duisburg, noemen hem met fierheid onze Mercator.’ - Zóó ongeveer staat het in 't bedoeld artikel. - Onze Mercator!... Ja wel! net gelijk men te Keulen van onzen Vlaamschen schildervorst zegt: onze Rubens, - en te München van Roland de Lattre: onze Lassus!
't Schijnt dus, dat men ook aan gene zijde van den Rijn al eens de spreuk vergeet: ‘Geef aan Cesar wat aan Cesar toekomt’! - Het verlichte Duitschland heeft nogtans, op elk gebied van wetenschap en kunst, beroemdheden genoeg, groote mannen die hem onbetwistbaar toehooren, - zoodat onze Germaansche stambroeders wel niet noodig hebben met andermans veêren te pronken!
- Twee jonge Vlaamsche letterkundigen, beiden medewerkers aan ons tijdschrift, zijn dezer dagen in den echt getreden: de heer V. Van de Walle, voorzitter der Veldbloem (Brussel) met Mejufvrouw Elisa Huens, en de heer Is. Teirlinck, met Mej. Ada-Maria-Delphine Van den Hove. - Onze beste heilwenschen aan dit dubbel huwelijkspaar!
- De dichter Jul. De Geyter, de archivaris P. Genard, en de beeldhouwer Jul. Pecher zijn tot ridders der Leopoldsorde benoemd. Die vorstelijke onderscheiding is eene hulde aan hun talent, waarvan zij tijdens de Antwerpsche Rubensfeesten een nieuw en schitterend bewijs hebben gegeven: De Geyter schreef de Rubenscantate, Genard gaf eene voortreffelijke studie over Rubens in het licht, en J. Pecher vervaardigde het prachtig bronzen borstbeeld des genialen meesters.
- Naar het schijnt zou men te Brussel de plechtigheid voor het aan Marnix van St. Aldegonde op te richten standbeeld, doen samenvallen met de aanstaande nationale feesten, welke ter gelegenheid der 50ste verjaring van ‘'s lands onafhankelijkheid’ zullen plaats grijpen. Met het oog op de zeer uiteenloopende beteekenis van dit tweevoudig feestdoel, zal gewis menigeen zich afvragen, op welke wijze men toch ‘het feit