De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijHet Nationaal Festival te Brugge. - De Van Eyck's Cantate.Oostende, 8 September 1876.Waarde heer Bestuurder,
Gij vraagt mij eenige woorden over het Brugsche Muziekfeest van den 19den en 20sten der verledene maand. Ware ik nu een dagblad-reporter, zoo zou ik beginnen met lange uitweidingen over... de ‘Koningsfeesten’ te Brugge, u de versierde, bevlagde en... woelige straten dier stad beschrijven, en bij die gelegenheid niet nalaten u te spreken van Brugge dat... Brugge waar... Brugge hier, Brugge daar, enz., een' terugblik te werpen in 't verledene van het ‘vlaamsche Neurenberg’, 't ‘Venetiën van 't Noorden’, en misschien een' blik in de toekomst te wagen en u mijne droomen meê te deelen over ‘Brugge-zeehaven’. Zóó zou ik doen en dus de hoofdvoor de nevenzaak vergeten, zooals velen vóór mij gedaan hebben. De Koning is ja te Brugge geweest, maar - enkel als uitgenoodigde tot het vijfde Nationaal Festival in Belgie, en - om twee vliegen met éénen slag te slaan - heeft de brugsche regeering die gelegenheid waargenomen tot het inhuldigen van Van Eyck's standbeeld, dat reeds lang naar zijn voetstuk wachtte, zooals het Breidel en de Coninck nog immer | |
[pagina 426]
| |
- sedert bijna twaalf jaren! - doen. Wanneer krijgen wij die eens?... Nu, in afwachting daarvan, en vooraleer tot het Festival over te gaan, moet ik u zeggen dat Jan Van Eyck een hem waardig en indrukmakend bronzen standbeeld gekregen heeft van den brugschen beeldhouwer Pickery, den gelukkigen vervaardiger van Van Maerlant's en Memlinc's standbeelden. Van Eyck staat er goed, op die schilderachtige akademieplaats, met hare nette middeleeuwsch-herstelde huizen, haar lief akademiegebouw, dat men te dier gelegenheid - en voorloopig - in zijn oorspronkelijk kleed gestoken had, en zijne - ook te dier gelegenheid en... als voorsmaak van ‘Brugge-zeestad’ - met bewimpelde en bevlagde schepen gevulde haven. Waarlijk, Brugge is eene der liefste en eigenaardigste steden die men vinden kan, en indien het waar is dat de steenen spreken en preeken kunnen, dan zou het mij verwonderen indien niet eensdaags het brugsche volk in de kunstwereld zijnen rang hernam, dien het nooit had mogen verliezen! Van Eyck staat daar goed, op zijn arduinen voetstuk, in zijnen breeden en wèl gedrapeerden mantel gehuld; maar ik heb van deskundigen hooren beweren dat hij nog méér effekt maken zou, ware hij met het aangezicht naar het water gekeerd; dan zou de toeschouwer die vóór hem staat te gelijk èn Van Eyck èn - als achtergrond - de akademie zien. Ik ben niet van dat gevoelen; nu is er, wel is waar, geen fond, ten zij de blauwe hemel, maar zóó heb ik hem lief, dien bronzen denker, in zijne eenvoudige doch fiere houding, op het blauwe doek des hemels... 't Is waar, de hemel is in ons Noordsch Venetiën niet altoos van het reinst azuur, maar toch zal het brons altijd méér uitkomen in 't vrije dan tegen muren geplakt, en ik zal dus het werk van Pickery evenmin onder dàt als onder andere opzichten beknibbelen, - en maar in allerhaast u zeggen dat, daargelaten eene lange fransche redevoering (die niemand gehoord heeft, daar ze de Burgemeester tot den Koning fluisterde), het standbeeld ontsluierd werd bij de tonen eener schoone cantate van Leo Van Gheluwe op een gedicht van Julius Sabbe. Bij 't aankomen | |
[pagina 427]
| |
ter plaatse, werd het publiek door eenen krachtigen feestmarsch onthaald des jongen en veelbelovenden Karel Mestdagh. Er is kleur en beweging in dien marsch, en zijn toonzetter (ook een Bruggeling) zal eens een der sieraden zijn der jonge vlaamsche muziekschool. - Wat de cantate des heeren Van Gheluwe betreft, die is, naar mijn bescheiden oordeel, wat te lang - wel te verstaan om in de opene lucht en bij zulke gelegenheid gezongen te worden (het is wel een beetje de schuld des dichters...) Voeg daarbij dat bijna de helft van het stuk uit een solo bestaat, en gij zult met mij moeten bekennen dat, hoewel de krachtige en prachtige stem van den solist (heer Blauwaert) wonderen gedaan heeft, veel van het schoon ervan heeft moeten verloren gaan. Ongetwijfeld maakt de cantate, in een gesloten ruim uitgevoerd, àl den gewenschten indruk, want - nog eens gezegd - de muziek ervan is schoon en verheven, en verscheidene malen is zij door het handgeklap des volks onderbroken geweest. En nu - het Festival! *** Het was geene kleine zaak zoo een Muziekfeest in Brugge mogelijk te maken, indien men aan hetzelve 't aesthetisch karakter dat het hebben moet wilde bewaren. En zònder dat karakter had het Festival geene reden van bestaan. Alles was om zoo te zeggen te scheppen: koren (vooral dameskoren) en orkest. Wel is waar, bestonden hier en daar verstrooide elementen, maar die elementen - die zelden of nooit zich in groote ensemble-werken geoefend hadden - bijeen te krijgen, te ordenen, aan te vuren en te voeren, dat was voorwaar eene taak waartoe overtuiging, moed en volharding noodig waren, niet af te schrikken door de kleingeestige tegenkantigen tot op den laatsten dag door dezen gesmeed die zich in Brugge als de voorstaanders van muziek uitgeven en denken het monopolium te bezitten van alles wat op dit veld kan of mag geschieden (Aber frag' mich nur nicht wie!). Ik zal me bij die ellendige, soms lage dwarsdraverijen niet ophouden; en nu dat de menigvuldige stokken in 't wiel den wagen niet belet hebben zijnen triomfanten loop tot het einde vol te houden, moet ik, met allen die over 't Festival | |
[pagina 428]
| |
geschreven hebben, hoerah roepen voor Brugge! Het haalt er eere van. Met éénen sprong heeft onze provincie het midden van 't krijt bereikt en forsig het wapen gedrild waarmeê ze ter glorie der Vlaamsche kunste wil helpen kampen. Thans heeft Brugge zijne plaats veroverd in de rei der festivalsteden België's, en loopen die grootsche plechtigheden wellicht gevaar hunne verhevene bestemming te verliezen, hier bij òns zal voor de nationale, de Vlaamsche muziek eene wijk zijn waar ze heure altaren zal kunnen bouwen. Eere dus aan Brugge! Eere aan de leiders van 't Festival den heeren Mechelaere, die de mannenkoren - en Ed. Nevejans, die de dameskoren op eene schitterende wijze hebben voorbereid, vooral den heere Van Gheluwe, die de ziel was van àlles, de deskundige en vastberaden aanvoerder van het zegenpralende leger! Wil dat zeggen dat alles onberispelijk was? In 't geheel niet; maar - commençons par le commencement...Ga naar voetnoot(1)
(Wordt voortgezet). Dr E.V.O. |
|