De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 320]
| |
Tentoonstelling in den ‘Cercle’.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 321]
| |
coquetterie. Wat in zijne ‘Rêverie’ het meest de aandacht wekt is de technische vaardigheid waarmeê hij den weerglans van zijde en fluweel, in zijne zoo geliefkoosde dames-toiletten, weet weêr te geven. - Boks heeft ons aan heel wat beters gewoon gemaakt dan zijn ook als opvatting totaal onbeduidend ‘Meisje en kat’. Ook Piet Neuckens was ditmaal niet op zijne gewone hoogte. - Van Van den Daele's ‘Huiselijk Geluk’ spreken wij liever niet! Valsch van toon als van teekening en even onbehagelijk als samenstelling, schijnt ons dàt tafereeltje uit het huwelijksleven maar weinig van aard om den ongehuwden toeschouwer naar het ‘huiselijk geluk’ te doen verlangen! - Bource, onze onovertreffelijke Bource, in wiens schetsen uit het visschersleven zich het diepst gevoel en de fijnste humor zoo aangenaam afwisselen, stelde ons ditmaal slechts een enkel figuur: een Scheveningsch visschersmeisje voor; maar wat er zooal in de zielvolle oogen van Kaatje te lezen is ‘vaut seul un long poème’. - Stobbaerts' tooneeltje ‘Vóór de herberg’ behoort tot het beste der tentoonstelling. - Wellicht zullen we dat ook wel eens van den jongen Farasyn kunnen zeggen. ‘Stoute poes’ bevat, als faktuur, als kleur en als uitdrukking, hoedanigheden, die waarlijk meer de hand eens meesters dan die eens beginnelings verraden. Waarom echter de heer Farasyn een zoo vreeselijk zwarten achtergrond heeft gekozen, blijft ons een raadsel. Dat doet aan zijn welgeslaagd kinderfiguurtje geen voordeel, integendeel! In het Landschap komt de eerepalm aan Van Luppen toe. Zijn ‘Zicht uit de Ardennen’ moet voor geen enkel der beste voortbrengselen van dien meester onderdoen. 't Is diezelfde stille natuurpoëzie, diezelfde afwisselende kleurenrijkdom; een gelukkige versmelting van idealism en realism. - Eene gansch tegenovergestelde richting volgt Isidoor Meyers. Terwijl Van Luppen zijne natuurgezichten tot in de kleinste bijzonderheden uitpluist en afwerkt, hecht Meyers aan zekere détails minder belang, om aldus met breederen borstel de indrukken zijner natuurbeschouwing op het doek te werpen. Ook in de keuze der stof ligt tusschen beide artis- | |
[pagina 322]
| |
ten een hemelsbreed verschil. Van Luppen zoekt meer het liefelijke, het bevallige, het fijn-poëtische in de natuur, die zijn palet dan nog liefelijker schijnt te willen maken. Dat integendeel aan een realist als Meyers ook meer prozaische onderwerpen welkom zijn, bewijst hij ons in zijn ‘Octobermorgen’. Kan men zich wel iets prozaïscher voorstellen? Een uitgestrekt veld, met koolen, tabak en boonen beplant; in 't midden een platte aardeweg, waarlangs een drietal touwdraaiers arbeiden, nog half in den morgennevel gehuld, met den rug naar den aanschouwer gekeerd... Hoe de schilder zóó iets tot eene zeker niet onbehagelijke schilderij heeft weten te bewerken, is waarlijk verbazend! En toch is het zoo: door de tooverkracht van 's kunstenaars palet is het triviale in de voorstelling verdwenen, zonder iets van het ware met zich te nemen. - Een andere jonge landschapsschilder die als ‘impressionnist’ meer of min van dezelfde school is en bij al zijn realism toch het schoone voor het ware niet verwaarloost, is Theodoor Verstraeten, wiens eerste voortbrengselen wij, pas een vijftal jaren geleden, als ‘veelbelovende proeven’ bespraken. Thans zijn het niet meer de proeven van een zoekenden debutant, maar wel de vruchten van een ernstigen kunstenaarsarbeid, die hij ons in zijne ‘Omstreken van Amsterdam’ en voornamelijk in zijnen ‘Voormiddag’ aanbiedt. Schilderijen van dien aard moeten van op zekeren afstand worden beschouwd. Dàn eerst kan men er al het schoone van ontdekken. Wat een rijke nuanceering van tonen en wat een begoochelingwekkend relief, in dat bont gewemel van heesters, takken, twijgen, bloemen en bladeren! Even breed gepenseeld als dichterlijk schoon opgevat, mag zeker wel dit landschap bij het puik der tentoonstelling worden gerekend. Mochten wij echter den heer Verstraeten eenen raad geven, dan zou het zijn, zich voor de soms wat al te driftige virtuositeit van zijn penseel wat in acht te nemen. - Behalve een heerlijk maanlicht-effekt van Leemans, indruk eener nachtelijke beschouwing van de Visscherij te Gent, en eenige ‘marines’ van Montgommery, Scappa, Wouters en Musin, ontmoetten wij ver- | |
[pagina 323]
| |
der nog een aantal flinke landschappen van Delathouwer, Oppenoort, Mej. Beernaert, Derickx, Van Hoorde, enz. De Portretschildering was slechts door een vier- of vijftal beduidende werken vertegenwoordigd, waaronder het tweeling-kinderportret van Emiel Claus en het damesportret van Cap zich bijzonder onderscheidden. Eerstgenoemde heeft daarin waarlijk zich zelven overtroffen. De groep der twee in schotsch fantasiecostuum uitgedoschte knapen schijnt waarlijk op het doek te leven. Onze beste gelukwenschen aan dien jongen kunstenaar, die zoo schitterend aan de hooge verwachtingen beantwoordt, welke hij algemeen in onze kunstwereld heeft doen ontstaan. Blijft hij zóó voortgaan, dan zal Claus eenmaal tusschen onze Vlaamsche meesters eene eervolle plaats innemen. Emanuel Van den Bussche die veel van tragische effekten schijnt te houden, heeft andermaal zijne ingevingen in een der bloedigste bladzijden van de geschiedenis gezocht. Ditmaal heeft hem de fransche omwenteling geïnspireerd; doch veel minder gelukkig. Zijne ‘Marie-Antoinette naar de strafplaats geleid’ is een werk dat, naast enkele hoedanigheden van louter technischen aard, een aantal overheerschende zwakheden te zien geeft: Vooreerst is de samenstelling in 't algemeen, en meer nog de houding en uitdrukking der figuren dusdanig overdreven dat zij eerder aan charges dan aan typen doen denken. Daarbij is de hoofdfiguur zelve totaal mislukt: wie toch zou bij de uiterst gemeene gelaatsuitdrukkingen der vrouw, die daar op de strafkar zit, aan de edele koningin van Frankrijk, aan de fiere afstammelinge der Habsburg denken? Het geheele maakt volstrekt den esthetisch-dramatischen indruk niet, dien den schilder er zich van heeft voorgesteld. Den bal mis, heer Van den Bussche! A quand la revanche?
* * *
Ook een drietal beeldhouwers hadden aan de Expositie van den Cercle deelgenomen. ‘De geest des kwaads’ van Jef Lambeaux, is eene ernstige kunstschepping. Te gemeen als type, ofschoon even knap uitgevoerd, schenen ons | |
[pagina 324]
| |
‘Phryné’ en ‘Sympathie’ van denzelfden artist. - Wat Verhas in de schilderkunst is, dat tracht Joris in de beeldhouwkunst te zijn: ‘Grootvaderken’, een tegenhangertje van zijn ‘Grootmoeder's muts’, is een geestig typisch stukje uit de kinderwereld. - Roskele had een ‘Hoofdman der Cannibalen’, die algemeen veel bijval vond.
A.J. Cosyn. |
|