| |
| |
| |
Drie dagen in Dordrecht.
- Uitvoering van eenige mijner compositiën aldaar, op 15 April jl. -
Aan mijnen vriend A.J. Cosyn, Bestuurder van ‘de Vlaamsche Kunstbode.’
17 April 1878.
Waarde August!
Pas heb ik mijnen dank aan Amsterdam betuigd, wegens de schitterende uitvoering van den ‘Lucifer’ in Holland's hoofdstad, of een nieuwe plicht jegens Nederland spoort mij aan, U nogmaals een keuvelarijtje van dien aard voor onzen Kunstbode over te brieven.
Ik wil nl. spreken over het zoo vereerend als kunstbroederlijk onthaal, dat mij in Dordrecht te beurt viel.
Dordrecht! Wat een lief, aanvallig stadje! Hoe frisch en bekoorlijk ligt het daar op de boorden van de Maas! Wat aangename uurtjes heb ik er niet in mijmering en kunstgenot gesleten! - In mijmering: deels door den poëtischen indruk dier beschouwing, deels door het herdenken van Dordrecht's historisch verleden, - in kunstgenot: bij 't bezoeken der eigenste plaatsen waar Meyerbeer's ‘Prophète’ zijn vertrekpunt vond, d.i. aan het slot Oberthal, dat nu verdwenen is en nog slechts eenige verbrokkelde steenen nalaat om van zijn bestaan te getuigen.
Nog altoos zwieren daar de roode wieken der talrijke windmolens, die aan Dordrecht langs de ééne zijde een zoo schilderachtig voorkomen geven, maar de ouderwetsche molenwieken, die alsdan Meyerbeer zoo uitmuntend gediend hebben om het decor uit het 1ste bedrijf zijner opera te versieren, zijn nu verdwenen.
***
Eene kleine bedenking à propos van den Prophète, als historisch dramatische opvatting.
| |
| |
Meyerbeer mag wel terecht als een der grootste historische opera-componisten worden beschouwd. En wanneer men zich goed het tijdstip der ‘Herdooperij,’ de machtige werking der Anabaptisten herinnert, zich dat gansche verleden voor den geest toovert, dan bewondert men nog meer de dramatische kracht, die Meyerbeer's vernuft kenmerkte. En toch, vooraleer ik mij met zekere omstandigheden had bekend gemaakt, kwam het mij altoos onverklaarbaar voor hoe de beroemde componist het in den zin gekregen had, in een zoo ernstig werk als de Prophète ons in 't eerste bedrijf zijne drie Anabaptisten voortestellen als schavuiten, die Oberthal (in wiens dienst ze waren vóór hun herdoopers-apostolaat) als dieven uit zijn huis verjaagt! Nog verder in den loop van het stuk wordt dit drietal ons derwijze voorgesteld, tot dat zij eindelijk hun' Profeet Jan van Leiden verraden. En de Profeet zelf schijnt veelal geen ander doel te hebben dan het terugvinden zijner Bertha, door Oberthal geschaakt!
Meer dan eens heb ik mij zelven afgevraagd: Wat mag de reden wezen van die zonderlinge tegenstrijdigheid?
Volgens men vertelt zou Meyerbeer, tijdens de eerste opvoering van zijn' Prophète te Parijs, toegevend aan zekere heerschende tendenzbegrippen, zich hebben laten overhalen, om de ernstige behandeling van zijn onderwerp wat te temperen, door eenige losse trekken tegen de Anabaptisten in de partituur te lasschen en de karakters meer of min te wijzigen.
Dergelijke verklaring zou inderdaad het raadsel oplossen; maar doet tevens een groot spijt ontstaan over die... Meyerbeersche toegevendheid!
Wat er van zij of niet, dat alles neemt niet weg dat de Prophète bestaat, en dat ook de Huguenots en de Struensée niet minder krachtvol bevestigen wat een groot historisch-dramatisch toondichter de beroemde Meyerbeer was.
***
Maar ik vergeet dat ik u niet over Meyerbeer, maar wel over Dortrecht te schrijven heb!
Wie Dordrecht bezoekt mag voorzeker niet nalaten een
| |
| |
bezoek te brengen aan de Groote kerk, een prachtig en in menig opzicht belangwekkend gebouw, sedert de Hervorming aan den protestantschen eeredienst gewijd. (Op eene bevolking van zoowat 26,000 inwoners bevat Dordrecht misschien maar een paar duizend Roomschen.) - De kunstvol in hout gesnedene, ofschoon thans wat vervallene zitstoelen van het koor herinneren nog levendig aan hunne vroegere bestemming, evenals geheel het midden- en achtereinde van den tempel. Het orgel heeft een aangenaam voorkomen; doch het spijt mij dat ik de gelegenheid niet had het te kunnen hooren.
Het aan Arie Scheffer opgericht standbeeld wekte natuurlijk mijne belangstelling op; maar méér nog de zoo merkwaardige verzameling tafereelen van dien beroemden schilder in 't Museüm. De Arie Scheffers-collectie bevat, behalve de werken van zijne hand, ook een aantal copijen van dien meester, alsook de schilderijen van zijne moeder Cornelia Scheffer geboren Lamme, van Mevr. Cornelia Marjolin geb. Scheffer, van Arie Johannes Lamme, kortom eene heele familie-verzameling. Een bewijs met welke vereering de naam van Scheffer in Dordrecht wordt herdacht.
Aangenaam was ik verrast in Dordrecht's Museüm een werk van onzen jongen Antwerpschen vriend Alex. Struys aan te treffen. - ‘Verlaten!’ heet dit indruk wekkend tafereel. Verlaten, ach ja, is dat arm gevallen meisje! Heur hart, gebroken door de bitterste ontgoochelingen der liefde, gelijkt aan de treurende natuur die haar omringt en die de schilder zoo treffend met haren somberen zieletoestand in verband heeft gebracht. Slechts nog één gevoel van liefde blijft thans der arme onteerde over: het gevoel der moederliefde, wat haar nog eenige verzachting in haar lijden schenkt. Inderdaad, het onschuldig lieveken, dat ze zoo liefdevol aan de moederborst houdt geklemd, dàt zij voortaan het eenig doelwit haars levens, en dit heilige moederschap heeft als het ware heuren val tot martelaarschap verheven. Zóó althans spreekt de schilder door zijn beeld, en m.i. heeft hij 't beoogde uitwerksel volkomen bereikt. Het lot dier verlaten jonge moeder
| |
| |
wekt bij den toeschouwer medelijden en sympathie op, en met den dichter Tollens zijn wij geneigd het gevallen meisje toe te roepen:
‘Wisch dan de oogen, ban de smart;
Hoor een hooger stem in 't hart!
Moog geen wereld zich erbarmen,
Sluit, getroost, uw kind in de armen;
Roep het in verukking toe:
Wichtje! wij zijn wèl te moê;
Schoon verschopt door een verrader,
Kind! hierboven hebt ge een vader,
Volgt de schande ons hier in 't graf,
Kind, de hemel rekent ze af.’
Van het gedramatiseerd innige zieleleven gaan wij over tot het openbare volksleven. Eene treffende bladzijde uit onze Nederlandsche geschiedenis gaf de knappe Dordrechtsche schilder Van Trigt ons in zijne ‘Samenscholing van het volk vóor de Gevangenis der Spaansche Inkwisitie te Antwerpen. - Arm volk! arm Nederland!...
Een keurig landschap van den betreurden Alex. Wüst - nòg een Dordrechtenaar, meen ik, maar die lang te Antwerpen in ons midden leefde; - wijders een ‘Zicht uit Noorwegen’ door A.W. Leu, een ‘Opkomend onweêr van Achenbach, en tal van andere schilderijen hielden eveneens mijne aandacht geboeid.
Ook het oudheidkundig gedeelte van het Dordrechtsch Museüm is vast niet van belang ontbloot, vooral met het oog op de lokale waarde dier verzameling.
***
Met bovenstaande regelen heb ik u, Waarde August, een deel van den eersten, en een deel van den derden dag van mijn verblijf in Dordrecht verteld. Nu eerst kom ik tot de zaak zelve die mij in dat kunstminnende stadje riep.
Tijdens de uitvoering van den ‘Lucifer’ in Amsterdam, was ik met den componist Van der Linden, die Dordrecht bewoont, in meer intieme kennis gekomen. Reeds had ik hem
| |
| |
eenige jaren tevoren in Gent ontmoet, en alsdan met hem een gesprek gehad over een princiep, dat wij sedert dien tijd hier in België zooveel mogelijk hebben werkstellig gemaakt: het nationale beginsel in de toonkunst. - Getrouw aan dit princiep, werkt de Dordrechtsche dirigent, evenals de heeren Nicolaï, Heinze en Richard Hol, met onverpoosden ijver tot ontwikkeling en uitbreiding der ‘Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging’ (voor Noord en Zuid), die de eigen nationale richting voorstaat, meer of min tegenover de ‘Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst’ die meer eene uitheemsche (vooral Duitsche) richting schijnt te volgen.
Beide vereenigingen hebben in de bijzonderste steden van Holland hunne vertakkingen, - en aldus ontstaat bij onze noorderbroeders, ofschoon niet gansch op den zelfden voet, toch in zekeren zin de worsteling vóór en tegen de vaderlandschgezindheid in de muziek.
In Dordrecht b.v. zijn het vooral de heeren en dames der Aristocratie, die de cosmopolitische Bevordering der Toonkunst ondersteunen, terwijl integendeel de meer vaderlandsche Toonkunstenaars-vereeniging hoofdzakelijk haren steun vindt in de begoede burgerij. De toestand der worsteling aldaar verschilt echter in zóóverre met dien van Belgie, dat bij òns de twee tegenover elkaar staande princiepen ook aan taalstrekkingen zijn verbonden. Holland kan dus, meen ik, met der tijd wel eene versmelting te gemoet zien; terwijl bij ons de gaping blijft bestaan, althans zoolang men hier niet tot de overtuiging komt dat de Vlaamsche volksgeest en -kunst zich alleen in eigen Vlaamsche vormen onbelemmerd en onvervalscht kunnen vertolken.
En zooals in Dordrecht de toestand is, zóó is hij ook nagenoeg den Haag, in Amsterdam, in Utrecht, enz. - In den Haag, Nicolaï; in Amsterdam, Heinze; in Utrecht, Richard Hol. Ziedaar, naar mijn bescheiden meening, de hoofdkampioenen voor nationaliteit in de Nederlandsche muziek.
Het vertrekpunt der uitheemsche strekking is Amsterdam, met den heer Johan Verhulst aan het hoofd. - Niet dat
| |
| |
deze kunstenaar zich niet verdienstelijk heeft gemaakt door enkele werken op Hollandschen tekst, maar dààrbij bepaalt zich geheel zijn nationalisme; niet de minste kunstbroederlijkheid spoort hem aan, om, op de zoo beroemde Concerten welke hij dirigeert, een Hollandsch werk te doen uitvoeren! Hollandsche componisten, fi donc! neven al die geniale Duitsche scheppingen? Wat zou men in de wijde wereld daarover wel gaan denken!...
Natuurlijk heeft de Bevordering in verschillige Noord-Nederlandsche steden hare vertakkingen; naast den hoofdman zijn er dus ook luitenants, om over die vertakkingen den staf te zwieren. Dat deze laatsten in de verste verte niet op de hoogte van een Johan Verhulst staan, zal ik wel niet hoeven te betoogen.
Welnu, dat een man als Verhulst de nationale compositiën zijner Nederlandsche kunstbroeders miskent en de strekkingen van de nationale muziekbeweging afkeurt, is zeker iets waaraan men slechts met leedwezen denkt; maar dat men dit voorbeeld van uitsluiting zie volgen door zekere jonge musici die weinig of niets geschreven hebben, (laat dat schrijven nu toch beduidend zijn) - zóó iets kan men, eilaas, als méér dan overdreven beschouwen!
***
Nu wil ik al gauw overgaan tot een punt, waarmêe ik misschien mijn epistel had moeten beginnen: nl. tot de muziekale uitvoering in Kunstmin.
Het eerste gedeelte van 't Concert was samengesteld uit: de Ouverture Macbeth door Edward de Hertog, het Viool-Concerto van Willem Kes, waarover ik u reeds in mijn vorig keuvelarijtje heb geschreven, en eene Ouverture van C. van der Linden, den moedigen bestuurder van Kunstmin en van de Dordrechtsche afdeeling der Toonkunstenaars-Vereeniging.
Stumpf's Park-orkest uit Amsterdam was voltallig opgekomen om de orkestrale werken te vertolken en dat dus het eerste zoo wel als het tweede deel (dit laatste bestond uit
| |
| |
mijne compositiën), op overheerlijke wijze uitgevoerd werden, dat behoef ik nauwelijks te zeggen.
De ouverture Macbeth van de Hartog heeft mij dien componist, van wien ik voor de eerste maal iets te hooren kreeg, allergunstigst doen kennen - de instrumentatie heeft een eigenaardig kenmerk, zoowel als de opvatting en de motiven welke der opvatting ten dienste staan.
Het Viool-Concerto van Kes heeft, even als zijne meesterlijke uitvoering door den componist zelven, bij mij nog den gunstigen indruk versterkt, dien ik daarvan in Amsterdam had opgedaan. Thans scheen de jonge virtuoos mij nog beter gestemd dan de eerste maal.
Nu kwam de beurt van den heer Van der Linden en zijne Ouverture. Dit gewrocht, onder de knappe leiding van den auteur, recht flink uitgevoerd, beviel uitermate goed aan het publiek - en niet minder aan mij. De tegenstelling der twee verschillige gedachten of gevoelens is zeer goed opgevat. De contra-motiven zijn voortreffelijk uitgedrukt. Ook de instrumentatie klonk allerbest en verraadt niet alleen eene goede techniek, maar een geest van orkestratie, die volkomen met de opvatting overeenstemt.
Van mij werden onder mijne leiding uitgevoerd:
De Ouverture ‘Elzenkoning’ (1858), - fragmenten uit ‘Isa’ (1868), - fragmenten uit den Cyclus ‘Liefde in het leven’ - alsmede de wals en de ouverture van ‘Charlotte Corday.’
Wat mocht ik gaarne dikwijls het orkest-Stumpf onder de handen hebben! - Ik kan niet nalaten hier nogmaals mijne hooge voldoening over zulke heerlijke uitvoeringen uit te drukken!
Bij de repetitie der Ouverture Elzenkoning, b.v., die het orkest met mij nog niet gespeeld had, wees ik, na ze eerst eens te hebben laten doorspelen, op die passages, welke ik verlangde gewijzigd of verbeterd te zien; welnu, de minste wenk was voldoende: de tweede herhaling van 't stuk liet volstrekt niets meer te wenschen! Allerfijnst genuanceerd was de uitvoering der Bal-scene; en wat de ouverture der
| |
| |
Charlotte betreft, heeft het orkest zelfs met nog méér fierheid en bezielende kracht dan in Amsterdam gespeeld!
Onze zangers uit Antwerpen: Mevrouw De Give-Ledelier, Mej. Biemans en de heer H. Collin oogstten den rijksten bijval in. De melodie ‘Mijn hart is vol verlangen’, (naar het schijnt het meest geliefde mijner liederen in Dordrecht) moest Mev. De Give nòg eens herhalen!
Nu druk ik hier ook mijnen besten dank uit aan die brave ‘kunst-kinderen’, die mij in alle omstandigheden waar het nationale kunst geldt bijstaan: - erkentenis op kunstgebied is eene zoo zeldzame zaak!
Over de al te vereerende bijvalsbetuigingen, die mij in Dordrecht te beurt vielen, zal ik alleen zeggen, dat ik mij aan een zóó hartelijk onthaal van wege het Dordrechtsch publiek niet had durven verwachten. Dit zult gij wel eens door anderen vernemen. Dus hierover: punctum!
***
Na het Concert - een vriendenmaal!... Wat was het daar goed te midden van al die beste kunstvrienden!
(Nicolaï had ons allerlei aangename herinneringen uit den Haag gestuurd, met een allervriendelijksten brief. Ook Richard Hol had per brieve zijn spijt uitgedrukt bij de uitvoering niet te kunnen aanwezig zijn; ook Heinze en Stumpf misten wij.)
Op dat echt kunstbroederlijk feestje ontbrak het natuurlijk aan heildronken niet: Van der Linden, de Hartog, Dr. Daniels (een uitstekende dilettant, die opzettelijk uit Amsterdam was overgekomen,) nog eenige andere vrienden en ik, wij spraken beurtelings over kunst en strekking in de kunst. - Verbroedetusschen Noord en Zuid werd hierbij niet vergeten!
***
Nu nog ten slotte een hartelijk woord van hulde en dank aan onzen kunstbroeder Van der Linden. Hem heb ik niet alleen leeren kennen als een toonkunstenaar van groot talent, maar ook als een man van hart, die in zijne omgeving te recht de algemeene sympathie geniet. 't Blijkt een man te wezen,
| |
| |
die in zijne worsteling op muzikaal gebied veel edelmoedigheid aan den dag legt. Waar het kunst geldt kent hij geene afgeteekende partijschap, en 't éene kamp zoo goed als het ànder staat hij bereidwillig ten dienste.
Peter Benoit.
|
|