De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijBrieven uit Zuid-Nederland.Komen (Comines), den 4 Juni 1878.Geachte heer Cosyn,
Ik kom terug van den prijskamp voor zang- en tooneelkunde van Dranouter (2 juni 1878). Kijk eens op de kaart waar dat klein nestje ligt! Dicht bij Frankrijk, heel op de grenzen van Vlaanderen, ginder over Nieuwkerken (Neuve-Eglise)! - En dààr vereert en bemint van de moedertaal. Ziehier een kort overzicht van dezen wedstrijd, uitgeschreven door de maatschappij Rethorika, voor leus dragende: ‘De Grenzen van Vlaanderen,’ onder de bescherming des heeren Baron van Eemstra, van Froma en Eibersburg, uit Holland. Om 3 ½ uur, werd de stoet geopend door het muziekkorps van Nieuwkerken. Om 4 ½ uur begon de prijskamp. Mededingers waren uit alle gouwen van Vlaamsch-België en zelfs uit Fransch-Vlaanderen toegestroomd. I. - Zangkunde. (18 mededingers, waaronder de heer Demuynck van Belle, in Frankrijk.) 1e prijs toegekend aan den heer Van den Driessche van Ieperen, met ‘de Dobbelaar.’ - 2e prijs aan den heer Delmotte, van Ieperen, met ‘de Arme man.’ Eervolle melding aan de heeren De Vestel, van Gent, en Van de Cauteren van Synghem. II. - Deftige Tweespraken. (8 mededingers.) 1e prijs aan de heeren A. De Vestel en Alf. Cosyn, van Gent: met ‘Vader en Zoon.’ | |
[pagina 272]
| |
Zeer eervolle melding aan den heer H. Van de Amulu-Baeckelboom, van Poperinghe, met ‘Alva en Egmont’. Eervolle meldingen aan de heeren Loquet en Mathyssen, van Antwerpen, met Eer en plicht.’ III. - Boertige tweespraken. (8 mededingers.) 1e prijs aan de heeren De Weert en Van den Driessche, van Ieperen, met ‘De gebroeders Ram. Zeer eervolle melding aan de heeren Devestel en Cosyn van Gent, met ‘De kamer met twee bedden’. (Dit stuk, op uitstekende wijze voorgedragen, had ook moeten bekroond worden; maar... de prijs ontbrak.) Eervolle meldingen aan de heeren Jacobs, van Borgerhout, en Loquet, van Antwerpen. IV. - Deftige alleenspraken. 1e klas. (7 mededingers) 1e Prijs aan de heeren Queckers van Lier met ‘De Brand en Scherrier van Poperinghen met ‘Misdaad en zinneloosheid.’ Bij loting is het 1e eermetaal te beurt gevallen aan den heer Scherrier, en het 2de aan den heer Queckers. Eervolle meldingen aan de heeren Cosyn en De Vestel, van Gent. V. - Boertige alleenspraken. (20 mededingers.) 1e prijs den heer Jacobs van Borgerhout met ‘Hans Lummens’ (een stuk van eigen opstel). - 2e prijs aan den heer Bossaert van Vormezeele, met ‘Jantje Rammelaar.’ Eervolle meldingen aan de heeren Bruynoogen, (Poperingen); Van Cauter, (Lyseghem); Verbeke, (Poperingen); en Mathyssen, (Antwerpen). VI. Deftige aleenspraken. 2e klas. 1e prijs aan den heer Van den Cauter met ‘Bij de wieg van een kind des armen.’ - 2e prijs aan den heer Lommaert (Antwerpen) met ‘Op krukken.’ - Eervolle meldingen aan de heeren Misprauw, (Synghem); Loquet, (Antwerpen), Brusem, (Poperingen) en Bruynoogen, (id.). De Prijs van uitmuntendheid werd toegekend aan den heer Alfons Cosyn, van Gent. Bovendien waren er nog een drietal andere prijzen, nl. een voor de maatschappij die van verst kwam ‘met vaandel en trom,’ éen voor het grootste getal deelnemers en voor de luisterrijnste intrede. Deze werden wederzijds behaald door de Vlaamsche Star, van Ieperen, en de Victorinnen van Poperinghen. Met het oog op het verdienstelijk spel der mededingers, was het recht jammer dat het getal uitgeloofde prijzen niet ten minste dubbel was. Vele stukken, welke zeker verdienden bekroond te worden, hielden het (bij gebrek aan medaljen) bij de eervolle melding, of zijn zelfs bij gebrek aan deze laatste) in het doodboek moeten blijven. Het doet waarlijk aan het Vlaamsch harte goed zóo op Fransche grenzen nog Vlaanderen's taal te zien vereeren. Achtingsvolle groeten. P.A. Denys. | |
[pagina 273]
| |
II.
| |
[pagina 274]
| |
van Vlaanderen's hoofddichteres, wier schitterend talent de bewondering van ons land en van den vreemde opwekt. Hij schildert ons de edele vrouw af met dat zacht en nederig karakter, die verhevene eenvoudigheid, het kenmerk der ware verdienste, al die hoedanigheden van hart en geest, welke haar tot een der meest sympathieke figuren onzer Vlaamsche letterwereld hebben gemaakt. Hij toonde ons aan hoe Mevr. Van Ackere, ondanks de vele wederwaardigheden welke zij op hare levensbaan ontmoette, immer bezield bleef met dien vastberaden wil, om te werken tot verlichting en veredeling des volks, tot de verheerlijking onzer duurbare Moedertaal en Letterkunde. Hij prijst terecht hare voorbeeldige gehechtheid aan onze maatschappij, waarvan zij steeds de ziel is geweest. Als blijk der erkentelijkheid van ‘Nu, morgen niet’ biedt hij haar vervolgens een prachtig gedenkstuk, eene schoone zilveren bloemenvaas aan. - Andermaal doet de muziek hare jubelende tonen weerklinken, waarna de heer Feys-Kesteloot ook de aandacht der vergadering inroept op den achtbaren heer De Breyne-Peellaert, die zoovele diensten aan zijne moederstad en aan het arrondissement Dixmude bewezen heeft. Spreker zegt dat de talrijke eereposten door dezen rechtschapen burger zoo gewetensvol vervuld, het welsprekendste bewijs zijn, van zijne onverpoosde werkzaamheid, en zijne liefde voor zijne medeburgers. Onder het spelen der muziek wordt den grijzen jubilaris het eermetaal om den hals gehangen. Hierop volgen nog eenige woorden over de twee achtbare jubilarissen, de heeren August en Jan Woest, die in de onmogelijkheid waren het feest bij te wonen. Een donderend handgeklap begroet de knappe redevoering van den heer Feys-Kesteloot. Wat nu volgde maakte vooral een diepen indruk op al de aanwezigen. Het 13 of 14jarig kleindochtertje van Mevr. Van Ackere, Mej. Maria Haemers, las voor hare geliefde Grootmoeder het volgende kinderlijk naief gelegenheidsversje voor:Ga naar voetnoot(1) ‘Alwie uw gaven weet te roemen,
Als dichteres van hart en geest,
Elk siert met Lente 's schoonste bloemen
Uw vijftigjarig Jubelfeest.
En ik - al ben ik onder allen
Wellicht de jongste - ik ook durf thans
Opdat het u moog wélgevallen,
Mijn bloempje vlechten in dien krans.
Doch al viert elke letterbroeder
In u de Vlaamsche kunstvorstin,
Ik vier u bovenal als moeder,
Daar 'k u bovenals als moeder min....
| |
[pagina 275]
| |
‘Nu deed ik graag, als al de vrinden,
Een mooi geschenk aan Grootmama;
Maar... ik weet waarlijk niets te vinden,
Want wat ik heb, ontving ik, ja,
Van U en vader zelf... -
Om 't even!
‘Na al wat u geboden werd,
Kan ik u ook toch nog iets geven:
De liefde van mijn kinderhart.
Voor al de zorg en teedre liefde,
Die gij uw kleinkind hebt betoond,
Sinds 't droef verlies ons allen griefde
En... moeder in den hemel woont...
Hier had een oogenblik van onderbreking plaats. Het lieve kind was door die herinnering aan zijne vroeggestorven moeder zóo diep getroffen, dat de tranen heur beletten door te lezen. Na eene poos vervolgde de jeugdige lezeres, op dien echt gemoedelijken toon, die bewees hoe zeer haar kinderlijk hart zich in die woorden vertolkte: ‘Een engel zijt gij, die door 't leven
Mijn kinderstapjes hebt gericht,
Die mij in 't hart prent wat verheven
En schoon en edel is: de plicht.
Neen, lieve moeder mijner moeder.
U dàt vergelden kan ik niet. -
Maar 'k bid dat steeds u de Albehoeder
Zijn mildsten hemelzegen bied';
Dat gij met Grootvâer en met Vader,
En met Marietje, uw dochterkijn,
Met vrienden, magen, al te gader,
Nog lang gelukkig saam moogt zijn!’
Daarna brachten de kleinkinderen van den heer De Breyne hulde aan hunnen Grootvader. De pathetische indruk, door dit naïeve familietooneel teweeg gebracht, werd nu aangenaam afgewisseld door de voordracht eeniger prachtige liederen, waarmede Mejuffer Mina Sleeckx - talentvolle kunstzangeres en dochter van onzen bekenden Vlaamschen novellist - de edele Mevrouw Van Ackere vereerde. Hoe innig lief vertolkte zij het ‘Klein vogelken,’ poëzie van onze gevierde dichteres, muziek van haren schoonzoon den heer Haemers. En dan, hoe liefelijk zacht of hoe fier en krachtig klonk hare schoone stem in eenige liederen van Peter Benoit en diens veelbelovenden leerling Jan Blockx! Oh ja, wat Mevr. Van Ackere onlangs over de tooneelkunstenares Mej. Beersmans schreef, is ook op Mej. Mina Sleeckx toepasselijk: | |
[pagina 276]
| |
‘Uw blikken spreken zieletaal,
Uw stem dringt door in 't hart van staal!’
Na deze wel aangename afwisseling kwamen beurtelings eenige kunstvrienden hunne bijzondere hulde aan Mevr. Van Ackere betuigen, en een allerschoonste lauwerkroon werd haar door den heer Meulepas van Gent, (een oud-lid van ‘Nu, morgen niet!’) aangeboden. Door onzen voortreffelijken declamator den heer Pieter Weyne werd nu de Hulde aan de dichteres der ‘Madelieven’ van A.J. Cosyn voorgelezen, en een inboorling van Dixmude, de jonge dichter Robert Pieters, onderwijzer te Bossuit, wiens eerste verzen in dit tijdschrift werden opgenomen, was der dichteres op haar gulden jubelfeest insgelijks zijne poëtische hulde komen brengen. Nog hadden wij het genoegen kennis te maken met een allerliefst kransje van geurige dichtbloempjes, welk Mevr. David Van Peene (ook eene gunstig bekende dichteres), voor hare hartsvriendin had gevlochten. Na lezing van nog een hartelijken heilwensch, aan Mevr. Van Ackere gericht door de Gentsche maatschappij ‘De taal is gansch het volk;’ na verder de schoone redevoering in naam der tooneelisten van ‘Nu' morgen niet’, brachten onze kunstbroeders der rederijkkamer ‘Scerpdeure’ van Dixmude hunne eerbewijzingen aan de jubilarissen, alsook de heeren L. Cosyn (Gent), Karel Bogaerd (Eecloo) en Sleeckx (Antwerpen). De heer Sleeckx prees de diensten welke vereenigingen als de ‘Nu, morgen niet’ aan de Vlaamsche volkszaak bewijzen. Alzoo is het dat in Vlaamsch-België, de invloed der gilden nog heilzaam werkt op den Vlaamschen volksgeest, - die machtige oude Vlaamsche gilden, die zooveel tot bevordering der volksbeschaving als tot verheffing der moedertaal hebben bijgedragen. Onder dezen schitterde ook de aloude rederijkersgilde ‘Nu, morgen niet!’ die reeds van 't begin der XVe eeuw dagteekent en thans de zoo zeldzame als merkwaardige plechtigheid viert: het 50jarig jubelfeest van vier harer leden, een echt Vlaamsch vreugdefeest, dat in ons aller geheugen geprent blijven zal. Achtingsvol. A.T.D.
Het door onzen correspondent ingestuurd ‘Verslag over hetgeen te Dixmude gedurende den afgeloopen winter 1877-1878 zooal op taal- en kunstgebied werd verricht’ moeten wij, uit hoofde van plaatsgebrek, tot onze eerstvolgende aflevering verschuiven. Op het oogenblik dat wij ter pers leggen, ontvangen wij van Mevr. David het dichterlijk ‘Feesttuiltje,’ waarmede deze dichteres hare kunstvriendin Mevr. Van Ackere heeft vereerd. Met genoegen zullen wij deze bijdrage in onze volgende rubriek ‘poëzie’ plaatsen. Red. |