| |
| |
| |
De stiefmoeder.
- ‘Zie zoo! nu is het gedaan met zijne liefde voor mij!’ riep Marie Hendriksen, het eenige bedorven en vertroetelde kind van een rijken Indischen nabob, op spijtigen toon uit.
Mevrouw Brusse zag met eenige verwondering van haar borduurwerk op. - ‘Maar mijn beste Marie,’ zeide ze, ‘wanneer zult ge nu toch eindeiijk eens de noodige zelf beheersching verkrijgen over uw driftig gestel?’ en onwillekeurig had het goedhartig gelaat der oude dame bij de laatste woorden ietwat sombere trekken aangenomen. ‘Wie zal niet meer van u houden? en waarover maakt gij u weder zoo boos?’
Marie kon op deze woorden een spijtigen glimlach niet onderdrukken, en haastig liet zij dus het antwoord volgen: ‘'t Is waar, ik heb me wat onduidelijk uitgedrukt, doch ge weet wel wat ik meen!’
- ‘Inderdaad niet! hernam op ernstigen toon mevrouw Brusse, die daarna, met haar borduurwerk in de hand, de kamer wilde verlaten.
Marie had drie jaren op de school van mevrouw Brusse, die in een van de bekoorlijkste dreven van Duitschland gevestigd was, doorgebracht, en ofschoon zij veel was verbeterd, was en bleef zij toch altijd noch de moeielijkste van al hare leerlingen. Marie harmonieerde slecht met de overige jonge meisjes die haar vreesden, ja, bijna haatten, dewijl zij steeds een aanmatigenden toon aansloeg, hetgeen men te minder duldde, omdat zij ten opzichte van de ontwikkeling van haar verstand, bij anderen ten achter stond, terwijl zij zelve het tegendeel geloofde, en zich altijd op hare kunde liet voorstaan. Maar zooals meermalen bij dergelijke karakters het geval is, was zij van nature goedhartig; haar driftig temperament was slechts een gevolg van een bedorven opvoeding.
Vóórdat mevrouw Brusse het vertrek echter had verlaten, voegde zij haar toe: - ‘Gij weet wel wat ik bedoel, mevrouw; papa wil opnieuw in het huwelijk treden, en dat
| |
| |
wel met die akelige weduwe, mevrouw van Zuilen. 't Is inderdaad wat moois; waarschijnlijk zal ik dus de rest van mijn leven bij u moeten doorbrengen!’
- ‘Wat maakt gij nu weder overijlde gevolgtrekkingen,’ antwoordde mevrouw Brusse op ernstige toon. ‘Laat mij eens zien?’
Marie overhandigde haar het schrijven, dat zij voor weinige oogenblikken had ontvangen, en nu las de institutrice den volzin, die den toorn van hare pupil had gaande gemaakt, en die aldus luidde: ‘Op mijn uitstapje naar Leiden, legde ik een bezoek af bij mevrouw van Zuilen. Zij was goed genoeg om mij een harer paarden te leenen, daar uwe Favorite plotseling kreupel was geworden. Reeds drie jaren is die arme vrouw weduwe, en nog altijd betreurt zij het gevoelig verlies.’
Mevrouw Brusse kon zich niet weerhouden te glimlachen toen zij, na de lezing van dien volzin, het oog vestigde op het gelaat van Marie, dat door eene opwelling van toorn, door een hoog rood was overtogen. - ‘Me dunkt, mijn beste, dat èn uwe gevolgtrekking, èn uwe verbolgenheid even ongemotiveerd zijn.’
Doch Marie liet haar nauwelijks den tijd, om haar antwoord te voleinden; zij viel haar eer in de reden met de volgende woorden: - ‘Natuurlijk zijt gij het niet met mij eens, en als altijd glimlacht gij op mijne verdenking! Doch ik zeg u, papa is van plan, weder te huwen, en gij weet niet wat dat zeggen wil. 't Is stuitend, in hooge mate stuitend!’
Mevrouw Brusse legde vertrouwelijk hare handen op de schouders van Marie, en verzocht haar, terwijl zij haar een kus op het voorhoofd drukte, bedaard te zijn, en dergelijke driftige opwellingen te onderdrukken, terwijl zij voorts, schijnbaar met het doel om de gedachten van haar pupil op een ander onderwerp te vestigen, haar herinnerde, dat heden avond de lang verwachte logée zou aankomen, over wie in de laatste dagen zoo dikwijls tusschen beiden besproken was.
Dit doel gelukte volkomen; Marie, die nauwelijks den leeftijd van zestien jaren had bereikt, vergat onmiddelijk
| |
| |
haar vaders's tweede huwelijk, in afwachting van de aangename kennismaking, die haar wachtte, met de dame over welke haar zóóveel goeds en innemends was verhaald, dat deze bij voorbaat hare toegenegenheid had gewonnen.
Toen Betsy Beaumont des avonds was aangekomen, was het toornige gezicht van Marie geheel in een vriendelijke plooi gekomen, en er scheen zelfs eene buitengewone zachtheid en opgeruimdheid uit hare schoone blaauwe oogen te stralen; hartelijk schudde zij de hand van de logée, en meende niets beters te kunnen doen dan met de deur in huis te vallen, en bij voorbaat vergeving te vragen voor de toornige buî, die zij echter zooveel mogelijk beloofde te zullen onderdrukken, omdat zij het herstel - mevrouw Beaumont heette gezondheidshalve, de berglucht te komen genieten - zooveel mogelijk wenschte te bevorderen.
Van af het eerste oogenblik scheen er tusschen beiden een band van vriendschap te bestaan. Mevrouw Beaumont was omstreeks vijf-en-twintig jaren oud, en van hoogst innemend uiterlijk en manieren, zoodat zij spoedig de lievelinge van geheel de kostschool was. Er waren nauwelijks een paar dagen verloopen, of Marie kwam tot haar om raad, zoowel voor haar toilet, als ten opzichte van meer ernstige zaken, en Betsy wist daarbij met zooveel tact te manoeuvreeren, zij wist ‘het geven en nemen’ zoo wèl toe te passen, dat Marie zich, zonder het te weten of te willen, aan dat zedelijk overwigt onderwierp. Spoedig waren zij intieme vriendinnen, hetgeen op het karakter van de driftige blondine eene allergunstigste uitwerking had. Haar goed hart bekwam den boventoon, en de overige meisjes van de kostschool leerden haar thans evenzeer beminnen, als zij haar vroeger haatten; ééne zaak slechts hinderde de meerderheid, namelijk, dat Marie de eerste plaats in Betsy's toegenegenheid had ingenomen.
Op zekeren dag kwam de oude kwaal echter plotseling weder opzetten, toen namelijk, op eene wandeling, die Betsy met Marie had ondernomen, het tweede huwelijk van ‘papa’ ter sprake kwam.
- ‘Ik zeg u Betsy,’ - aldus sprak Marie, - ‘ik zou hem
| |
| |
haten, en hàar verachten, die zich aan hem zou hebben verbonden...’ Wie weet wat er nog meer zou gevolgd zijn, had Betsy niet de hand gelegd op den mond van hare vriendin. Na een oogenblik zwijgens, betoogde zij, hoe haar vader alleszins recht had om een tweede huwelijk aan te gaan, en dat het haar plicht was, om uit dankbaarheid, voor al hetgeen zij reeds van zijne liefde had genoten, den haat te overwinnen, dien zij zoo ongemotiveerd, voor de haar nog onbekende stiefmoeder koesterde.
- ‘Gij kunt gemakkelijk zóó spreken,’ antwoordde Marie, ‘u hangt zoo iets niet boven het hoofd. Integendeel, gij kunt vrolijk de toekomst te gemoet gaan; - gij huwt immers neef Karel, die ons, sedert gij aankwaamt, zoo dikwijls bezoekt, althans meer dan ooit te voren?’
Die vraag, met kinderlijke naïveteit gedaan, joeg het rood op de wangen van Betsy, maar ook Marie bloosde, toen zij, als door jaloezie gedreven, op die woorden liet volgen: - ‘Ach, ware ik slechts zoo gelukkig, dat ik zijne uitverkorene was, dan zou ik misschien nog vrede kunnen hebben met die hatelijke stiefmoeder, die ik dàn althans niet zou behoeven te zien!’
En wie neef Karel kende, mocht zich niet verwonderen, dat Marie hem tot haar ideaal had verheven. Niet alleen nam hij veel meer notitie van haar dan van al de andere meisjes, maar bovendien mogt hij aanspraak maken op een mannelijk schoon, en misschien zou hem het drukke bezoek op dit instituut niet geoorloofd zijn geworden, ware 't niet, dat hij Betsy's vriend en bloedverwant was.
Er verliepen eenige weken en maanden, welk tijdverloop de logée zich had ten nutte gemaakt, om het karakter van de driftige Marie geheel te wijzigen. Doch niet alleen haar karakter was verbeterd, maar ook hare schoonheid was op verwonderlijke wijze ontwikkeld, en neef Karel was alleszins gerechtigd aan Betsy te betuigen, dat Marie eene ware beauté was. Alleen die betuigingen schenen, volgens het gevoelen van Betsy, wat te dikwijls te worden herhaald.
Eindelijk was het oogenblik gekomen, waarop de logée
| |
| |
weder zou vertrekken; men aarzelde echter om 't aan Marie mede te deelen. 't Eerste sein voor haar was dat de koffers voor den dag werden gehaald, en met tranen in de oogen, vroeg zij aan mevrouw Brusse, wat dat moest beteekenen. - ‘Gij zult toch wel zoo wreed niet zijn om mij van Betsy te scheiden?’ dus vroeg zij haar.
- ‘Zeer zeker zou ik dit niet toelaten,’ antwoordde mevrouw Brusse op kalmen toon, ‘indien de noodzakelijkheid 't niet gebood. Betsy kwam slechts om spoedig weder heen te gaan. Gij wist dit immers?’
Marie was diep bedroefd op het hooren van die woorden. Zij liep zoo spoedig als zij slechts loopen kon naar boven, en stormde Betsy's kamer binnen, die haar toilet maakte voor het diner. Met tranen in de oogen verhaalde zij haar, wat mevrouw Brusse haar had medegedeeld.
- ‘Maar mijn lieve, ik kan toch altijd niet bij u blijven,’ antwoordde Betsy glimlagchende.
- ‘Ach, neem mij met u?’ smeekte Marie, in antwoord op dat gezegde. ‘Ik kan niet zonder u leven, - ik ben u te veel dank verschuldigd. Thans eerst gevoel ik het dat uwe leiding voor mij noodzakelijk is?’
- ‘Zult gij om mijnentwille,’ - dus vroeg Betsy, - ‘wanneer ik vertrokken zal zijn, blijven wie gij zijt, opdat wij, als ik aanstaande jaar zal terug gekomen zijn, weder vriendinnen zijn als van ouds? Wilt ge?’
- ‘Ik zal het beproeven - maar ik vrees! en dan...’ dus vervolgde zij op aarzelenden toon, ‘zal ik nimmer neef Karel weder zien! Betsy, Betsy, gij zult mij beter, maar diep ongelukkig hebben gemaakt.’
De scheiding tusschen beide vriendinnen had plaats gehad; Marie's hart scheen gebroken. Zij weende slechts en sprak kortaf, hoewel niet op barschen toon. Mevrouw Brusse was verstandig genoeg, om te handelen alsof zij dit niet opmerkte; het eenige wat zij deed, was, Marie aan te moedigen, om in ijverige studie verstrooijing te zoeken, opdat Betsy, wanneer zij weder zou terug gekomen zijn, zich te meer zou hebben te verheugen over het eerste bezoek. Die raad viel in vruchtbare aarde.
| |
| |
Op zekeren morgen werd zij echter verrast door een schrijven haars vaders, waarin hij den wensch te kennen gaf, dat zij op ‘Zorgvliet’ zou terugkeeren, om hare plaats in de ouderlijke woning in te nemen. Dit vooruitzicht maakte haar op eenmaal weder tot de vrolijkste onder de vrolijksten. Marie verliet de school, en werd te huis ontvangen op eene wijze, die haar alleszins gerust stelde, aangaande de huwelijksplannen van papa.
Den dag na hare aankomst op ‘Zorgvliet’ evenwel, toen zij op eene wandeling vertrouwelijk aan haars vaders arm hing, overviel hij haar plotseling met de mededeeling: - ‘Marielief, ik moet u eens iets vertellen, dat tot nu toe, een geheim voor u bleef. Ik ben namelijk sedert eenigen tijd gehuwd, maar gij zult reeds hebben ontwaard, dat de liefde voor u daaronder niet heeft geleden!’
Het meisje scheen als door een tooverstaf te zijn aangeraakt. Zij werd beurtelings bleek en rood en kon aanvankelijk geen woorden vinden, om haar toorn lucht te geven. Eindelijk, ja eindelijk mompelde zij: - ‘Alzoo was het waar; die akelige mevrouw van Zuilen dus!’ Hierop gaf haar overkropt gemoed zich lucht in een stortvloed van tranen, en hij stelde zich aan als een radelooze, wier toekomst op eenmaal geheel verduisterd is... Eensklaps ziet zij nabij zich een witte gedaante, en het volgende oogenblik ligt zij in de armen van Betsy.
- ‘Ach, mijne beste, wat ben ik dankbaar u hier te zien! Dit is althans een troost voor mij. Dank, dank! Dit is althans eenigermate verzoenen met papa's tweede huwelijk!’
- ‘Neen, zeer stellig geheel en al,’ - antwoordde de heer Hendriksen - ‘wanneer gij zult weten, dat Betsy, mijne echtgenoote is geworden.’
Marie kon slechts met tranen van dankbaarheid antwoorden, en toen zij hare vriendin om den hals was gevallen, fluisterde deze haar in het oor:
- ‘Reeds de logée was uwe stiefmoeder, en ik kwam niet buitenlands tot herstel mijner gezondheid, maar om uwe liefde te winnen.’
Marie glimlachte ondanks hare tranen, doch plotseling
| |
| |
overtoog een hoog rood hare wangen, toen zij neef Karel voor zich zag staan. Aan zijn arm ging zij huiswaarts, en van al hetgeen zij spraken, vingen wij slechts de op aarzelende toon gesproken woorden op: ‘Ik dacht inderdaad, dat gij Betsy's... pretendent waart!’
- ‘Gans, die je was!’
X.
|
|