tijdschrift Deutsche Rundschau, ons onlangs de eer deed te schrijven: ‘den lächerlichen aber stets von Neuem wiederholten Insinutionen einer Deutsch-feindlichen Presse gegenüber, giebt es vielleicht kein wirksameres Mittel als diess freundnachbarliche Zusammenhalten der Literaturen von Stammund Sprachverwandten Völker.’
Voor ons, die als Vlamingen zoo zeer tegen den invloed dier ook Vlaamsch-vijandelijke pers moeten strijd voeren, ten einde onze moederspraak en met haar ons eigen geestesleven te verdedigen tegen dat ‘overwoekerend Franzosendom’ zooals de Dichterhalle het zeer juist noemt, - voor òns is het gewis eene bemoediging, wanneer zelfs de uitstekendste onzer stamverwante Duitsche broeders ons op zulke wijze de broederhand reiken.
Om dus bij die gewenschte verbroedering niet in gebreke te blijven, zullen wij voortgaan met in De Vlaamsche Kunstbode van tijd tot tijd de aandacht op de zoo belangwekkende Duitsche letteren in te roepen, hetzij door artikelen zooals dat waarin een onzer medewerkers heden den gevierden platduitschen dichter Klaus Groth bespreekt, hetzij door de inhoudsopgave van letterbladen als de ‘Deutsche Dichterhalle’ of van tijdschriften als de ‘Deutsche Rundschau.’
***
Van eerstgenoemd blad verschijnen maandelijks twee nommers. Een vluchtige blik op de zeven, die sedert Nieuwjaar verschenen, is voldoende om een gunstig denkbeeld van den zoo degelijken als verscheiden' inhoud der Dichterhalle te doen opvatten. Elk nommer vangt aan met eene rubriek Poëzie, waarin wij enkele der klankvolste namen der moderne Duitsche dichtkunst aantroffen, o.a. Robert Hamerling, Julius en August Sturm, Albert Möser, Hermann Ling, Ernst Eckstein, Conrad von Prittwitz-Gaffron, Karl Zettel, Hieronymus Lorm, Zimmermann, Alexis Aar, Fischer, Max Kalbech, Richard Leander, enz. - De overige bladzijden der Dichterhalle bevatten esthetisch-philosophische verhandelingen, kritische schetsen, literarische keuvelarijtjes, een bondig