‘De Kus des Doods,’ opgevoerd ter beneficie van den heer Nuggelmans, is een nieuw drama van Paul Billiet, die de stof daartoe aan eene novelle heeft ontleend. Die dramatische bewerking moge, van een louter technisch standpunt beschouwd, vrij verdienstelijk wezen, toch moeten we bekennen dat wij met ‘De Kus des Doods’ niet bijzonder ingenomen zijn. Het stuk zelf is al zoo huiveringwekkend als zijn titel. Niet in pathetisch ontroerende, maar in ijselijk schokkende effekten zoekt het zijne kracht. Van dien aard is b.v. het bijzonderste tafereel, daar waar de melaatsche Robrecht zijnen vijand Herman den verraderlijken kus geeft en dezen alzoo de verschrikkelijke smetziekte meêdeelt. Die toestand, eigentlijk het zwaartepunt der geheele dramatische handeling, is zeker wel geschikt om op het publiek een geweldigen indruk te maken, doch eenig esthetisch kunstgenot smaakt men daarbij niet. Tooneelen van dat slach werken slechts op de lagere gevoelens van het volk. - Niet dat De Kus des Doods daarom van verdienste ontbloot is: karakters en toestanden zijn goed volgehouden en over het geheele ligt eene eigenaardige echt middeneeuwsche kleur, die belangstelling wekt. Doch... het stuk is van Billiet's beste niet, wel integendeel!
Tooneelstukken volgens romans of novellen bewerken schijnt tegenwoordig onder onze Vlaamsche schrijvers nog al in de mode te komen. Dit jaar kregen wij niet minder dan vier of vijf nieuwe Vlaamsche stukken van dien aard te zien, waarvan echter slechts één, ‘De plaag der dorpen’ van Van Bergen, met eer op het repertorium blijven zal.
Nu, wij hebben er niets tegen dat men ons van tijd tot tijd eens de scheppingen der romandichters in een dramatischen vorm poge voor te stellen, integendeel. Doch, onafgezien zelfs de kunst om de voorhanden zijnde stof volgens de vereischten der tooneel-techniek uit te werken, hangt tevens veel af van de keuze dier stof zelve.
Niet gering is het aantal oorspronkelijke stukken, die de Directie dit jaar ten tooneele heeft gebracht; maar buiten ‘Jan Dwars’ van Janssens, ‘Het Wiegje’ van Van Goethem, een paar stukken van Van Bergen, en (zegt men)