Onder de nieuwe voortbrengselen van des heeren A.V. Bultynck's Muze trekken vooreerst de aandacht: Het Vertrek, (blz. 13); Tot Wederziens, (blz. 15); Waakt, (blz. 21), en Wat aan geen Vlaming past, (blz. 30). In dit laatste komen de volgende verzen voor, die 't wel niet ongelegen komen zou aan vele twijfelachtige Vlamingen van tijd tot tijd eens onder de oogen te brengen:
‘Wat nog den Vlaming 't meest misstaat,
Dat is een vreemde spraak.
Waarin zijn tong vaak “ijzer” slaat
En veeltijds uit den haak.
Wie Vlaming is sta op en zing
Het gulle Vlaamsche lied:
De tale van den Zuiderling
En past den Vlaming niet!’
De lamp was uitgebrand is de titel van een uit het Fransch overgebracht stuk, dat opperbest gelukt is; men zou niet vermoeden dat men hier eene vertaling leest. En dat goed vertalen eene groote verdienste is, zal wel iedereen met ons instemmen.
De Lente, een lied door J. Blockx alreede in muziek gebracht, is een schoon stuk, een van Bultynck's beste liederen; gevoel en poëzie gaan daarin hand aan hand. - Vrij lief is ook Het vertrek der zwaluwen; doch minder dichterlijk dan het even gemelde.
Aan de rijken (blz. 68) is, hoewel flink bewerkt, toch maar eene gewone, zwakke vermaning. Het is niet veel meer dan zoo'n steen in de vensterruiten van de grooten der aarde geslingerd, iets waaraan meestal de jonge dichters, - naar het zeggen van August Snieders althans, - zich hebben plichtig gemaakt.
Het Onweder (blz. 71) en Doe open! zijn ‘bekroonde stukken;’ een bewijs, gelooven we, om ze voor het minst als lezenswaardig op te geven.
Onder de nieuwere gedichten wekt de bekroonde Lierzang Aan de verdedigers der Moedertaal allereerst de aandacht. Dat gedicht is kloek van stijl en keurig geversifiërd. Alleen het daarin voorkomende woord Vlaam voor Vlaming oor-