De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |
Een dansfeestje in de kostschool.Ga naar voetnoot(1)De dingen die ik ga verhalen heb ik zelf niet beleefd, maar mijne moeder was er ooggetuige van, en deze heeft ze dikwijls genoeg in mijne tegenwoordigheid verteld opdat ik er het zakelijke zou van onthouden hebben. Mijne moeder was op het pensionaat te Tervuren bij Mossieu Mait'e; den echten naam van dien heer kende ze niet en zij had den deftigen man nooit anders dan Mossieu Mait'e hooren noemen. Zij was toen 17 jaar oud en desniettegenstaande moest zij eerder tusschen de jonge, dan wel tusschen de oude leerlingen gerangschikt worden. Marie-Anna Stas, eene harer vriendinnen, of juister gezegd een meisje uit hare buurt, ging naar de twintig, en zekere pachtersdochter van Nosseghem, eene groote, magere Griet, zal, volgens moeders schatting, ruim eenentwintig jaar oud geweest zijn. Jaarlijks op St-Gregorius, patroon der scholieren, (of de man een bijzonder liefhebber van dansen geweest is, weet ik niet) werd er in de school een dansfeest gegeven. Op dien dag, na vier ure van den achternoen, ontruimde de meid, geholpen door den hovenier-schoenpoetser en eenige der grootste vrouwelijke leerlingen, de studiezaal der jufvrouwen. In eenen hoek dezer nog al ruime kamer werd eene stelling opgericht ten dienste der muzikanten, en rechtover, langs den kant van den hof, eene trede waarop Mossieu Maît'e tusschen zijne twee dochters-onderwijzeressen plaats zou nemen. Terwijl men met deze en andere voorbereidsels bezig was, mochten de jufvrouwen-leerlingen haren opschik maken. De jongens - want daar waren ook jongens - moesten dan nog een groot uur ‘blokken’, en eerst rond halfzes bekwamen zij verlof om den inkt van hunne handen te wasschen en hunne korte of lange jas te gaan aanschieten. Op slag van zes ure werd er voor het avondeten gebeld; | |
[pagina 108]
| |
dan kregen al de leerlingen, zelfs die welke in den ‘halven kost’ waren, boterhammen met hesp of kalfvleesch, naar verkiezen. Sommigen, vooral de jongens, deden zich hieraan wel te goed; anderen integendeel hadden moeite om een halven boterham optekrijgen, zoozeer waren zij aangedaan van 't plezier dat ze gingen genieten. Onder 't eten kwamen gewoonlijk de muzikanten binnen: de blinde Pro De Boe met zijne lange gele klarinet onder den arm stapte tastend vooruit; zijn zoon Pik, de violist, volgde en hield zijnen vader lichtelijk bij de mouw; Janneken de schoenlapper, deze met een grooten contre-basse geladen, sloot den korten stoet. Zoodra de leerlingen dit zagen, was hun eetlust naar de maan; er werd zelfs beweerd dat deze intrede zóó was aangelegd, opdat de leerlingen een minder getal gevoederde boterhammen zouden binnenspelen; doch mogelijk was dit maar achterklap, zoowel als het gepraat van die, welke hielden staan, dat de vleeschballetjes die daags na de danspartij 's noenens op tafel kwamen, alleen bestonden uit overschotten van hesp en kalfvleesch die men uit de heele, halve en kwaart overgelatene boterhammen had gehaald. 't Gebed na het eten was kort en verstrooid; dit laat zich gissen. Thans stroomde al dat volkje, jongens en meisjes dooreen naar de danskamer. De dansen waren vast reeds op voorhand ondersproken, want op minder tijd dan men noodig heeft om het te zeggen stonden er zooveel koppelen op reien naast elkander geschaard als er maar staan konden. De muziek ving aan, nog niet voor goed, Pik moest eerst zijne viool stellen. Pro blies in zijne klarinet, zoo geweldig als of hij er een spannend kurkstopsel had moeten doorblazen. ... Piek, piek, piek! krabte Pik op zijne vedel; piek, piek, piek! Nog wat fijner... Piek! Eindelijk is hij op den toon van zijn' vader. De meeste dansers en danseressen wilden reeds beginnen; maar hun noeste drift werd in toom gehouden door eenen snerpenden uitroep van Mossieu Maît'e, welke juist op dit oogenblik met veel waardigheid op zijne trede verscheen. ‘Ne partez pas avant le temps, fougueuse jeunesse! | |
[pagina 109]
| |
De l'ordre, toujours de l'ordre!’ riep hij met eene duidelijke stem uit. Allen hielden zich stil zooveel het hun mogelijk was; alleen de dikke Marie-Anna Stas met hare opgezwollen roode kaken, scheen weinig acht op des meesters vermaning te slaan; misschien verstond zij de woorden niet, want ofschoon zij reeds den tweeden winter op 't pensionaat was - 's zomers werkte zij bij hare ouders op het veld en ging 's zondaags met de kennissen naar den speelman - is het niet waarschijnlijk dat ze reeds fransch genoeg kon om 's mans uitroeping te begrijpen. Wat hier ook van zij, zeker is het dat zij als eene bezetene achterwaarts vooruitsprong en zóo haren mededanser, een grooten groven vlegel met hooge schouders, heel de kamer door trok, terwijl zij sprongen en flikkers maakte welke den behendigsten clown hadden beschaamd. 't Was onbetamelijk, maar 't was drollig, zóo drollig zelfs dat Mossieu Maît'e, hij, het toonbeeld der ernstigheid, een oogenblik zijne statige deftigheid vergat en een halfbedwongen glimlach over zijn langwerpig aanzicht liet gaan. Toch was hij op het punt eene tweede vermaning door de zaal te laten klinken, toen juist de muziek in een schitterend gegil en gesnork losbrak. Nu was het een geschuif, gehuppel, gedraai en gezwenk tusschen deze uitgelatene jongheid, dat er hooren en zien van verging; althans bij diegenen, welke, als mijne moeder, niet meêsprongen. Zij, het brave, zedige kind danste niet... omdat ze niet dansen kon. Na echter het ding eenigen tijd te hebben nagezien, begon zij er ook zin in te krijgen, en rechtuit gezegd, 't was haar niet onaangenaam dan ook tot een dansje uitgenoodigd te worden. Haar cavalier was een jongen van Etterbeek (bij Brussel), een slanke blonde kerel, de zoon van den bakker aan wien haar vader meest altijd zijn graan verkocht. Hoe zij gedanst had wist zij niet; hadde men haar later gezegd dat zij op haar hoofd, en niet op hare voeten had gedanst, waarachtig zij zou het geloofd hebben; want van het heele ding had zij alleen dit onthouden, dat men met haar als met eene lichte houten pop, de trede waarop Mossieu Maît'e en zijn beide dochters troonden, wel vijfentwintig keeren was voorbij | |
[pagina 110]
| |
gezwongen. Indien ik mij niet bedrieg had het ‘fisken’ moeder de wals willen leeren, en aangezien zijne danseres den stap niet kende, had hij haar hiervan zooveel mogelijk verschoond, met heur bij 't draaien in zijne armen opgeheven te houden. Overigens, het moet wel zijn dat Blonde Piet beter dan wie ook zich aan draaiende dansen verstond, want eenige oogenblikken later kwam het hem ter oore dat de jufvrouwen van Mossieu Maît'e bijzonder met zijne manier van walseeren waren ingenomen. Dit complimentje vleide onzen knaap geweldig; hij werd rood tot achter zijne ooren, ofschoon hij er een oogenblik te voren, misschien uit al te groote afmatting, bijna wit als linnen had uitgezien. De volgende dans was een quadrille waarna wat verversching, bestaande in schuimend Leuvensch bier, den aanwezigen werd aangeboden. Gedurende deze poos verhief blonde Piet zich stillekens tot de muzikanten en fluisterde Pro De Boe iets in 't oor; hij moest zijn gezegde herhalen, want Pro, na wat langer geluisterd te hebben dan volstrekt noodig was, deed teeken dat hij nog niet had verstaan. De tweede maal sprak de jongeling duidelijker, want nu wenkte Pro met kop, mond en oogen te gelijk, dat hij het thans beet, goed beet had. Daarop richtte Piet zich zonder schijnbare schuchterheid tot voor de reeds meergemelde trede; hij groette plechtig en vroeg stoutweg aan jufvrouw Cornalie, de oudste en ook veruit de fraaiste en bevalligste, of zij hem niet de eer en het genoegen wou aandoen met hem de volgende wals te dansen. - ‘Maar 't is geene wals, mijn lieve jonge heer?’ sprak jufvrouw Cornalie vragend. - ‘Ja wel, jufvrouw, om u te dienen’ zeide de jongman onbestaan. - ‘Als ik zeker wist dat het eene wals zou zijn...’ stotterde de jufvrouw aarzelend. - ‘Toe, toe! wat zoudt gij gaan dansen, gij, eene reeds bejaarde jufvrouw, tusschen die kinderen en jonge lieden,’ viel de jongere jufvrouw haar in de rede. - ‘Maak u maar niet boos, zusje lief’ sprak Cornalie half schelmsch; ‘na de beurt der oudere zuster zal die der | |
[pagina 111]
| |
jongere wel komen. - ‘Papa,’ ging ze voort, zich tot haren vader richtende, ‘gij wilt wel dat ik de heusche uitnoodiging van dezen jongen heer inwillige?’ - ‘Jufvrouw, ik zie daar geen bezwaar in,’ zeide de vader deftig. Daarop klopte Cornalie hare rokken wat plat, trad van de trede en trok op aan den arm van blonden Piet, die er trotscher uitzag dan de ijdelste en onervarenste burgemeester... De muziek ving aan. Meer dan vijftien koppelen hadden zich in rang gezet, maar verschilligen, ondervindend dat het niet wilde gaan, trokken zich na eenige passen achteruit en gingen tusschen de talrijke schaar der toeschouwers post vatten. Nu bleven alleen de besten; deze, en inzonderheid Piet met des meesters vergenoegde dochter, begonnen hoe langer hoe zwieriger te dansen. Marie-Anna Stas bevond zich ditmaal niet tusschen de dansers, maar bemerkende wat pret deze hadden, riep zij eensklaps luidop uit: ‘Jongens! jongens! Wat is dat schoon! Wat is dat schoon! Kom Lamme-Jef,’ ging zij voort, haren hooggeschouderden vriend bij de armen vattende, ‘dat moeten wij óok leeren! Ik moet kunnen walseeren al moest het mij 't leven kosten!’ Thans begon zij al huppelende haren Lamme-Jef geweldig links en rechts te duwen; deze bood geen tegenstand maar sprong goedsmoeds achteruit, zoo goed en zoo slecht als hij maar kon; vervolgens trok zij den groven lummel eenige keeren zoo schielijk om en dom, dat er hem het bloed van naar de hersens steeg. Aller oogen waren op Marie-Anna en haar slachtoffer gevestigd; met moeite gunde men nog een vluchtigen blik aan Piet en zijne bevallige danseres, ofschoon beiden zich opperbest van hunne taak kweten. Marie-Anna en den haren ernstig blijven aankijken was niet mogelijk; de lachspieren der toeschouwers kwamen in beweging; op het gelach volgde handgeklap, dan geschreeuw en getier alsof er eene begijn te geeselen geweest ware. Mossieu Maît'e achtte het noodig een einde aan dit ergerlijk tooneeltje te stellen en hij deed het bij middel eener fransche uitroeping, welke hij schetterend door de kamer wierp. Alles zweeg oogenblikkelijk, zelfs de muziek; alleen nog Marie-Anna Stas riep teleur- | |
[pagina 112]
| |
gesteld uit: ‘Wat jammer, Lamme-Jef! Nu dat wij zoo goed aan den gang waren!’...
Hiermede eindigde deze heuglijke danspartij; de leerlingen werden verzocht zich naar hunne slaapvertrekken te begeven en Mossieu Maît'e riep hen vermanend achterna: ‘Pour cette fois-ci chacun pourra prier en particulier, à genoux devant son lit!’ Voor mijne moeder liet deze danspartij niets anders achter dan de herinnering aan een kluchtig feit, welkzij op haar vijf-en-zestigste jaar nog met welgevallen vertelt; voor Maria-Anna Stas integendeel had zij zeer merkwaardige gevolgen: drie maanden later was Maria-Anna in hare roepen met Lamme-Jef, en een jaar nadien, dag op dag, kocht zij haar eerste kind.
Overijsche (Braband). Victor De Veen. |
|