De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Het Hollandsch handschrift van Reinaert de Vos.Het Nederlandsch handschrift van Reinaert de Vos is het eenig volledig bestaande verhaal in verzen van het episch fabeldicht Reinaert de Vos. J.F. Willems noemt het een ‘hollandsch’ handschrift, omdat het volgens hem in Noord-Nederland geschreven is. Wat er ook van zij, men weet van zijne eerste eigenaars niet veel. Willems denkt, dat het hoogstens binnen de eerste 25 jaren der 15de eeuw kan geschreven zijn. Volgens aanteekeningen op een der voorste schutbladeren heeft het boek, omtrent 1500, aan Margriet Jan Beyers dochter, en vervolgens aan Maria Van Ham Haeyndryck van Byler dochter toebehoord. In 1825 was het in de boekenkas van den heer Rendorp van Marquette te Amsterdam en wierd er in het openbaar verkocht. Een engelschman ging met de geheele rijke verzameling door en Richard Heber werd een paar jaren later eigenaar van het handschrift. Ondertusschen hadden Ten Broecke-Hoekstra en Groebe er afschriften van genomen; maar die nooit openbaar gemaakt werden. Na den dood van William Heber moest zijne verzameling van boeken verkocht worden. Het Belgisch Staatsbestuur, vernomen hebbende, dat het handschrift van Reinaert de Vos er zich bevond, belastte professor Serrure en Willems om het te koopen. Het werd in februari 1836 naar de bourgondische boekzaal te Brussel gezonden waar men het nog hedendaags kan raadplegen. Het handschrift beantwoordde niet aan den onmatigen hoogen prijs waarvoor het gekocht was; want, zegt vader Willems, die door het Staatsbestuur gelast werd er eene uitgave van te bewerken, ‘bij mijne eerste inzage van het codex bespeurde ik welhaast, dat de tekst zeer verschilde met de twee fragmenten ons door Graeter en Grimm medegedeeld en dat de inhoud eene veel jongere omwerking en uitbreiding bevatte, dan de Reinaert de Vos die in het zoogenaamd Comburgsche handschrift - thans te Stuttgart - is bewaard gebleven. Ik bevond, dat veel rijmregels ontbraken en dat, op schier | |
[pagina 82]
| |
alle bladzijden een aanmerkelijk getal schrijffouten zich voordeden, die de lezing duister en soms geheel onverstaanbaar maakten; over het algemeen kwam mij het afschrift zeer gebrekkig voor.’ Het Nederlandsch handschrift telt 240 bladzijden van 34 regels elk; het is op perkament in-4o, geschreven. Het heeft vijf vignetten, die veel te wenschen laten en er met banden in geplakt zijn. Op vele bladzijden ziet men opengelatene plaatsen bestemd om nog andere afbeeldingen te ontvangen en op het einde van het boek staat een raadselachtig gedicht van 16 regels, waarin de afschrijver zijnen naam te raden geeft. De heeren Groebe en Willems zochten, doch te vergeefs, er de oplossing van. Ik dacht eerst dat de oplossing en bijgevolg den naam van den afschrijver Claes Uanacen was; maar die oplossing aan mijnen vriend H. Daems toonende deed deze mij opmer-ken, dat men oudtijds u in plaats van v en c in plaats van k schreef en dat bijgevolg de afschrijver van het Hollandsch handschrift Claes Vanaken is. In eene nota bij het raadselachtig gedicht gevoegd, zegt de afschrijver: Elc merc en soec in sinen sin,
dubbelt vint men sijn naem daerin,
diet boec screef, int voorgedicht;Ga naar voetnoot(1)
Soecten wel, gi vinten licht.
En inderdaad, de twee deelen der 12 verzen van het voorgedicht eindigen op dezelfde letter. Het springt in het oog, | |
[pagina 83]
| |
dat de dichter alles in het werk gesteld heeft, ja zelfs geene snoeiingen gespaard heeft om de twee deelen van ieder vers op dezelfde letters te doen eindigen. De vereeniging dier laatste letters van de 12 verzen geeft: necanausealc, woord, dat niets zegt; maar dat omgekeerd Claes Uanacen of beter Claes Vanaken of Claes Van Aken geeft. Dien naam vindt men, volgens bovenstaande nota zegt, dubbel in het voorgedicht.
Dixmude. E. Benoot. |
|