de vele moeilijkheden die zij veelal hebben te doorworstelen, alvorens hun de faam gunstig wordt, maken het des te meer billijk dat wij in hun pogen belang stellen.
Het aantal waarlijk uitstekende schilderijen is beperkt, zeer beperkt. Buiten het te Parijs bekroonde en veelbesproken tafereel van J.P. Laurens ‘De Oostenrijksche staf voor het lijk van Marceau,’ dat wel schoon is, maar waarvan wij echter méér hadden verwacht, heeft men weinig of geene van die kapitale stukken die al dadelijk de algemeene aandacht en bewondering opwekken.
Van een anderen kant zagen wij met leedwezen dat het aantal schilders die aan den modegeest offeren, die eerder naar oppervlakkige behaaglijkheid dan naar echte schoonheid streven, met den dag aangroeit. Op onloochenbare wijze straalt die betreurlijke strekking door, niet alleen in opvatting en bewerking, maar wellicht meer nog in den keus der onderwerpen zelven. Sommige Fransche schilders - hoezeer ook hunne technische bekwaamheid allen lof verdient - hebben daaraan misschien wel het meest de schuld, en ongelukkiglijk zien wij ettelijke Vlaamsche schilders geneigd dat dwaalspoor te volgen.
Tot de vakken die te Gent het meest vertegenwoordigd zijn, behooren het Genre en het Landschap. Op de 1400 nommers uit den Catalogus, zijn er wel 500, die op landschappen en op zeegezichten duiden, en misschien zijn de genrestukken (als men het historisch genre mêerekent) nòg talrijker.
Het Geschiedkundig genre schijnt meer dan ooit de plaats van de eigenlijke Historieschildering te willen innemen. Eenige schilderijen van dien aard zijn zeer belangwekkend. Onder diegenen, waarvoor zich het publiek het meest verdringt, mag in de eerste plaats worden genoemd ‘Eene wraak van Johanna van Castilië,’ door Willem Geets, den talentvollen bestuurder der Academie van Mechelen. 't Is, meenen wij, de eerste maal dat de heer Geets met een zoo groot tafereel optreedt. Een goede stap vooruit! De keuze van het sujekt kon wellicht gelukkiger wezen, maar het bedoeld effekt is wonderwel getroffen. De schilder stelt ons de wraaklustige Johanna voor, op het oogenblik dat die Spaansche