| |
| |
| |
Het internationaal Kunstcongres.
Tijdens de Rubensfeesten te Antwerpen, gehouden op 19 - 22 Augusti 1877.
Ofschoon wij niet in de mogelijkheid zijn geweest de verschillige zittingen van het Rubenscongres regelmatig te volgen, toch kunnen wij, met behulp van vertrouwbare berichten, hieronder een beknopt verslag mededeelen van wat daarop in hoofdzaak is verhandeld geworden, alsook de voornaamste besluitselen van het Congres.
De opening van het Congres had plaats op Zondag 19 Augusti, jl. Tot Algemeenen Voorzitter werd benoemd de heer Ed. Pécher, voorzitter van den Cercle Artistique, vereeniging die zooals men weet, door het stedelijk bestuur met de inrichting van het Kunstoongres werd gelast.
In de 1e Afdeeling: Wetgeving (voorzitter de heer L. Hymans, oud-lid der Belgische Kamer) werd het vraagstuk van den kunsteigendom ingeleid door den heer Meissonnier. Deze beroemde Fransche artist deed de hooge noodzakelijkheid eener wet uitkomen, waardoor eindelijk ook het eigendomsrecht van den kunstenaar zou worden bekrachtigd en beschermd. Hij besluit met het voorstel, dat de wet aan den kooper van kunstgewrochten het recht zou ontzeggen deze werken uit loutere gewinzucht na te bootsen. Aan de discussie namen deel de heeren Hymans, Van der Beken, Lagye, De Deyn, Monteil en Delvaux. In de tweede zitting dezer afdeeling werd het voorstel-Meissonnier aangenomen, met 20 stemmen tegen 6. Ook werd eene Commissie belast met het onderzoek der middelen tot bescherming van den intellectuëelen eigendom, op letterkundig en artistiek gebied. Verslag op een volgend Congres.
2e Afdeeling: Esthetiek en Wijsbegeerte. (Voorzitter de heer Alvin, president der Koninklijke Belgische Academie.) Eerst in de tweede zitting ving de bespreking aan van de dubbele Congresvraag: ‘beteekenis van Rubens' genie’ en
| |
| |
‘invloed der Democratie in de kunst,’ In de eerste plaats komt de heer Em. van den Bussche, leeraar aan de Antwerpsche Academie, aan het woord. Gerekte en vrij verwarde inleidingsrede. Spreker poogt den invloed van het democratisch beginsel op het kunstgebied zoo klein mogelijk te maken. Men zou, zeide hij, eerst het verstand der democraten goed dienen te vormen en te ontwikkelen. De kunst moet de democratie leiden, en niet omgekeerd. Dáárom is eerst en vooral een degelijk volksonderwijs onontbeerlijk. - Na min of meer afwijkende beschouwingen van den heer P. Wynen, werden eenige denkbeelden des heeren Van den Bussche heftig bestreden door de heeren F. Gittens en Langlois. -- De heer Ludwig Wiehl, een Duitsch dichter dio te Brussel verblijft, komt daarna aan de spreekbeurt. Hij handelt over zekere materialistische tendenz in de kunst, en betreurt dat deze den mensch van God schijnt te willen afscheiden. - Dit gezegde wordt gesteund door Dr. Schaepman. Wat het eerst besproken punt betreft, oordeelt de heer Schaepman, dat het onrechtvaardig zijn zou den beschermenden invloed der aristocratie op de kunst te loochenen. Hij wijst o.a. op Rubens en op... Vondel. Het gezag is uit zijnen aard aristocratisch, en ook de kunstenaar kan niet anders wezen. Derhalve... moeten beiden zich maar goed weten te verstaan. - De heer Max Rooses neemt het woord. Hij verwondert zich dat een zoon van het vrijheidminnende Nederland dergelijke begrippen komt verdedigen. Alleen voor hun eigenen roem hebben vorsten, als Albrecht en Isabella, Rubens beschermd! En zoo het waar is dat de kunstenaar in zekeren zin aristocraat is, dan is het omdat hij zich in de reinste, verhevenste sfeeren van gevoel en verbeelding beweegt. Die aristocratie moge de wereld veredelen!... Neen, 't is niet de
aristocratie, 't is het volk, dat den kunstenaar acht, bemint en vereert; 't is het volk dat hem, zooals thans te Antwerpen, nog na drie eeuwen hulde brengt. (toejuiching). - Dr. Jan Ten Brink teekent insgelijks tegen Dr. Schaepman's rede protest aan. Hij acht Vondel, in diens stelling aangehaald, een zeer ongelukkig voorbeeld. De onsterflijke dichter, die als arme klerk aan de Bank van
| |
| |
Leening een zuur stuk brood verdienen moest, wist zeker weinig van aristocratische ondersteuning te spreken!
3e Afdeeling: Kunst en Staathuishoudkunde. (Voorzitter de heer Ed. Fétis, uit hoofde van ongesteldheid door den heer Cam. Renard vervangen.) Is het wenschelijk, dat het Gouvernement aan de schoone kunsten zijne geldelijke ondersteuning verleene? Ziedaar de vraag, die in bevestigenden zin wordt beantwoord door de heeren Van Spilbeeck, Dumaresq, De Jonge van Ellemeet, Jules Lecomte, enz., en bestreden o.a. door de heeren Osw. de Kerckhove en Dognée. Wat de groote historieschildering en de architectuur betreft, is de meerderheid van oordeel, dat de tusschenkomst van het Gezag dikwijls onontbeerlijk is. - Verder worden nog middelen beraamd om de monumentale schilderkunst her op te beuren. Sprekers: de heeren Godebski, Brouwers, Pulinckx, Hymans enz. De sectie drukt ten slotte ook den wensch uit, dat voortaan al de kunstwerken, in openbare monumenten, zooals museums, kerken, bibliotheken enz. kosteloos aan het publiek zouden worden getoond.
4e Afdeeling: Bouwkunst. (Voorzitter de heer F. Wellens.) Bespreking van het nationaal beginsel in de architectuur. De kunst moet Nationaal wezen; zij moet hare ingevingen uit het volkskarakter putten. Deze stelling verdedigen o.a. de heeren Prof. Schoy, Colinet, Mignot en Cuypers. - Inderdaad, zegt de heer Cuypers, evenals de dichter eene taal moet spreken die zijne landgenooten verstaan, zoo kan ook de architect, wil hij zich door zijn volk doen verstaan, zich van geene vreemde vertolkingsmiddelen bedienen. - De vergadering uit den wensch, dat in elk land speciale leergangen zouden worden ingericht, om het volk met de schoonheden zijner nationale bouwkunst bekend te maken.
5e Afdeeling. Geschiedenis. (Voorzitter de heer Alf. Wouters, archivaris der stad Brussel.) Daarin wordt hoofdzakelijk gehandeld over de geschiedenis van Rubens en zijne werken. De heeren Rooses en Ruelens wijzen op de groote moeielijkheid, om zekere punten van Rubens' loopbaan in een
| |
| |
juist daglicht te stellen. Een groot aantal belangrijke stukken, die dáárop betrekking hadden, werden in eenen brand vernietigd. De heer Rooses doet het hooge belang uitschijnen dat de uitgave van Rubens' brieven en andere documenten voor de Kunstgeschiedenis oplevert.
Tot dusverre de twee eerste zittingen in de Afdeelingen.
***
In de derde zitting der 1ste Afdeeling werd door den heer Meissonnier van Parijs opnieuw de discussie ingeleid over de verlangde wet op den kunsteigendom. Daarover namen beurtelings het woord de heeren Stefek, De Deyn, Bosmans, De Selys-Longchamps, Susman, Lekton en Lagye. Een voorstel zal in de algemeene Congresvergadering worden in stemming gebracht. Verder werd gehandeld over de geschikste middelen om het namaaksel of bedrog in kunstwerken te ontdekken. Na onderzoek van het Engelsch en het Duitsch stelsel, werd de vraag: of men op eene wetsbepaling aandringen zou, waardoor 't verkoopen van kunstwerken aan zekere voorafgaande formaliteiten zou worden onderworpen, ontkennend beantwoord. Nadat, met bijstemming der vergadering, de heeren De Deyn en de Rillé nog de aandacht der Wetgeving op de vaak miskende rechten van componisten en tooneeldichters hebben gevestigd, wordt de afdeeling Wetgeving besloten met een door de heeren Delin en Meissonnier uitgedrukten wensch, om aan den Koning der Belgen het Beschermheerschap der Bestendige Commissie van 't Kunstcongres op te dragen.
2e Afdeeling. - Worden tot Eerevoorzitters benoemd de heeren Charles Blanc, lid van het ‘Institut de France’ en Hans Mackart, kunstschilder te Weenen. Aan de dagorde komt de bespreking over Rubens' werken, - De heer Van Cutsem treedt in beschouwingen over het esthetisch en philosophisch gehalte van Rubens' scheppingen op het gebied der godsdienstschildering. Deze dragen, zegt hij, stellig den invloed der hervorming, en geven eene vrij onafhankelijke tendenz te kennen. Spreker maakt in zeker opzicht een paralleel tusschen Rubens en Voltaire. - Terugkomend op de
| |
| |
kwestie der democratie in de kunst, drukt de heer Van den Bussche den wensch uit, dat in alle groote steden kostelooze leergangen van esthetiek zouden worden ingericht. - Na Dr. Pollen, die zich beklaagt over het verwaarloozen der teekening door zekere moderne realistische schilders, komt een andere Nederlandsche redenaar, Dr. Schaepman, aan het woord. Hij bestrijdt de meening van den heer Van den Bussche, als zou Rubens in kunstzaken een pantheïstzijn geweest in den zin van Goethe. Dáárvan kon op dat tijdstip geene kwestie wezen. Rubens behoorde tot de Renaissance, die voor bijzondere kenmerken had: catholicisme in godsdienst, on epicurisme op het kunstgebied. - De heer van den Bussche verduidelijkt en verdedigt zijne zienswijze: Draagt niet de opvatting van Rubens' godsdienstige tafereelen een louter menschelijk karakter? - De heeren Hasebroek, van Amsterdam, en Dr. Beijnen, uit den Haag, houden het met hunnen landgenoot Dr. Schaepman, wat Rubens' geloofsbegrippen betreft.
In de 3e Afdeeling handelt nog de heer Armitage, lid der Kon. Academie van Londen, over de middelen om der monumentale schilderkunst hare vroegere grootheid terug te geven. Volgens hem zouden dergelijke muurschilderingen niet meer dan 500 francs per vierkanten meter mogen kosten, bij uitzondering van groote historische tafereelen, die meer arbeid en kosten vereischen dan de eigenlijke monumentale schildering. - Dit denkbeeld achtte de heer Dognée weinig practisch. Dat men zulk tarief weglate, maar den wensch uitdrukke, dat de architecten, in hunne groote gebouwen, plaatsen voor muurschilderingen zouden inruimen. - De heer Slingeneyer, van Brussel, een der uitstekendste specialisten in dit vak, prijst de schilderingen met olieverf aan. Aangaande de tusschenkomst van den Staat, denkt hij dat het Gouvernement de groote kunst dient te ondersteunen. - Een voorstel in dien zin wordt door de vergadering aangenomen. - Door de heeren Armitage, Dognée, graaf Van Rosen (Zweden), Rober (Duitschland), Colinet en anderen wordt verder het hooge nut van een degelijk volksonderricht in kunst en kunstnijverheid besproken.
| |
| |
De 4e Afdeeling heeft zich, na met algemeene stemmen het verslag van den heer Schoij te hebben aangenomen, onledig gehouden met de quaestie van zekere oude monumenten te Antwerpen, die thans ten gevolge van de door 't Gouvernement ontworpen werken aan de Scheldekaaien, in gevaar zijn afgebroken te worden. Sommige dezer gebouwen, o.a. het zoogenaamd Steen, zijn niet enkel uit een bouwkundig oogpunt, maar ook met het oog op de stadsgeschiedenis uiterst merkwaardig. Derhalve drukt de sectie den wensch uit, dat de Belgische regeering maatregelen nemen zal, om die te behouden, en dat overigens hetzelfde beginsel ook in andere steden zijne toepassing moge erlangen.
***
Thans nog een paar woorden over de Algemeene vergaderingen, waar de verschillende voorstellen, die uit de discussie der Afdeelingen zijn voortgesproten, bekrachtigd werden. Datgene betrekkelijk den kunsteigendom vond een warm verdediger in den heer Vervoort, oud lid der Belgische Kamer. Reeds in 1858 was door het Letterkundig Congres een wetsontwerp gevraagd, dat echter ten gevolge der ontbinding van de wetgevende Kamers, achterwege bleef; thans is het de plicht van het Antwerpsch Kunstcongres, dit ontwerp uit de vergetelheid op te wekken. - De heer Rolin Jacquemyns (Gent) sluit zich bij het voorstel aan, maar zou aan de zaak eene universeele oplossing wilen zien geven. Het huidige Congres is geen uitsluitend Belgisch, maar wel een internationaal kunstcongres. En 't is niet door eene afzonderlijke wet, maar wel door een internationaal verdrag, dat men er toekomen zal de rechten van talent en geest te beschermen. - De heer Alker Michael spreekt in denzelfden zin; doch hij zou dit vraagstuk tevens willen beslist zien door het congres der Juristen, dat eerlang te Antwerpen bijeenkomt, om zich met het Volkenrecht bezig te houden. Alleen door gezamenlijk streven kan het behoogde doel worden bereikt. - De Voorzitter resumeert de bespreking van dit vraagstuk en de vergadering stemt in met de volgende besluiten: 1o Het Congres wordt bestendig verklaard, en aan Z.M. Leopold het patronaat daarvan opgedragen;
| |
| |
2o bij het Belgisch Gouvernement zal worden aangedrongen op eene wet die den kunsteigendom beschermt; 3o eene commissie, samengesteld uit kunstenaars en rechtsgeleerden, zal worden benoemd, om zich te dien opzichte in betrekking te stellen met het aanstaande Congres voor Volkenrecht.
Daarna ontwikkelt de heer Van den Bussche zijn voorstel aangaande het stichten van populaire leergangen voor schoonheidsleer. - De heer Meissonnier is van gevoelen dat het schoonheidsgevoel instinctief is en dus niet moet worden aangeleerd; doch de heer De Taeye (Leuven) doet hem opmerken, dat dit gevoel dient geleid en ontwikkeld te worden. Eerst dan, zegt hij, wanneer het kunstonderwijs zijn heilzamen invloed op het volk heeft uitgeoefend, zal men eene echt democratische uitdrukking in de kunst hebben. De heer Meissonnier is van oordeel, dat het volk de kunstgewrochten veel beter weet te waarderen dan men meent. Men zie maar eens hoe talrijk en gretig het de Museums bezoekt! - De heer Dognée zou het voorstel Van den Bussche minder beperkt willen zien. Niet zoo bepaaldelijk voor de bedoelde leergangen, maar voor de zoo wenschelijke verspreiding der kunstkennis onder het volk, door allerlei middelen, dient te worden gezorgd. Door dit amendement vereenigt zich het Congres met het voorstel.
Naar aanleiding van het verslag der Afdeeling van Geschiedenis, besluit de vergadering bij het stadsbestuur van Antwerpen slappen te doen, opdat eene bestendige commissie worde gelast met het verzamelen en uitgeven van alles wat op Rubens' leven en werken betrekking heeft.
Het voorstel om aan het Staatsbestuur te vragen dat bij de af braak van een deel der oude stad (vereischt door de reusachtige werken aan de Scheldekaaien) althans het Steen en andere oude monumenten zouden gespaard blijven, vindt den gewenschten bijval. Men zal daarbij het stadsbestuur uitnoodigen dit verzoek bij het Gouvernement te ondersteunen.
In de laatste vergadering van het Congres heeft de heer Ed. Pécher, algemeen Voorzitter, beloofd, dat het officiel verslag der werkzaamheden eerlang zal worden in het licht
| |
| |
gegeven. In zijne slotrede aan de congresleden wees hij op den geest van eendracht en verdraagzaamheid, die deze werkzaamheden had bezield. Wel zijn de discussiën soms zeer levendig, zeer warm geweest, doch allen hebben het bewijs geleverd, dat de vrijheid van het spreekgestoelte het beste middel is om al wat schoon, waar en nuttig is te bevorderen. De heilige geestdrift, die Antwerpens' bevolking voor Rubens en de kunst zoo broederlijk bezielt, heeft in ons Congres weerklank gevonden. Onze plicht is, die banden van verbroedering zoo dicht mogelijk toe te halen, om, door eendracht sterk, te zamen voor de edele zaak van kunst en beschaving te ijveren. De heer Pécher eindigde met een woord van dank voor de hooge bescherming door Z.M. Leopold II aan de handelingen van het Congres verleend, en de vergadering ging uiteen onder den kreet van: ‘Leve de Koning!’
A.J. Cosyn.
|
|